Trotwaer. Jaargang 30
(1998)– [tijdschrift] Trotwaer– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 271]
| |
Each hâlde foar ferhâldingenDe fraach is fansels wêr't jo as kritikus de grins lûke. Foar mysels haw ik de regel oanhâlden dat ik gjin wurk besprek fan minsken by wa't ik wol oer de flier kom. Mar dy grins is fansels arbitrêr. Ik haw bygelyks wol wurk besprutsen fan lju mei wa't ik yn bepaalde bestjoeren sit of sitten haw. Maklik is it net om de grinzen skerp te hâlden. Boppedat is it fansels sa, dat wat langer jo meidraaie yn in sirkwy, wat lestiger at dat wurdt. Foar my persoanlik hat it mei oare dingen ien fan de redenen west om mei yngong fan 1 jannewaris 1999 op te hâlden mei it besprekken fan proaza foar de Leeuwarder Courant. Ek al is it foar it skriuwen fan besprekken folle nofliker om net aktyf diel te nimmen oan resepsjes, presentaasjes en ‘literêre’ happenings, it is dochs fan belang dat de kritikus weet hat fan wat der yn de literêre rûnten omgiet. Boppedat moat in besprekker him neffens my goed op 'e hichte stelle fan de kontekst dêr't boeken yn ferskine. De wearde fan literêre teksten is altyd relatyf, dat wol sizze dat dy teksten ek altyd yn relaasje besjoen wurde moatte. Tagelyk is it fan belang dat men as kritikus fan jinsels wit dat jins oardiel meibeskaat wurdt troch de eigen kontekst, want sels efter in muorre fan boeken kin men der net omhinne dat dy wol deeglik bestiet. Tagelyk mei it fersyk fan de Trotwaer-redaksje om op Goedegebuure syn advys te reagearjen, krige ik in útnoeging om de presentaasje fan de roman fan Harmen Wind by te wenjen. Dy moat ik noch besprekke. Mar net nei dy presentaasje dus. Jelle Krol | |
Kom eens onder de mensenEen paar maanden geleden drukte HP/De Tijd een interview met Klaus Siegel af. Daarin wordt melding gemaakt van een recensie van Arjan Peters in de Volkskrant die zich afvroeg of Siegel ze wel allemaal op een rijtje had. De schrijver heeft hier het volgende op te zeggen: ‘Dat met Arjan Peters is rechtgezet. Tijdens de uitreiking van de VSB-Poëzieprijs heb ik me aan hem voorgesteld als de “dorpsgek” en vervolgens heb ik hem aan de hand van Shakespeare haarfijn uitgelegd dat dorpsgekken niet zelden een belangrijke rol in de literatuur spelen. Hij zei dat het allemaal niet zo bedoeld was en beloofde dat zijn recensie over mijn volgende boek positief zou zijn. Die belofte heeft hij gehouden.’ Je zou zeggen: ja, Goedegebuure heeft gelijk. Critici van het type Peters kunnen zich beter niet onder schrijvers mengen. Ze worden even bars toegesproken en hopla!, ze buigen het hoofd en beloven plompverloren dat ze bij een volgend | |
[pagina 272]
| |
boek van de boze schrijver de pen in honing zullen dopen. Maar aan de andere kant is het de grote vraag of een criticus zich achter een boekenberg moet verschansen, zoals Goedegebuure wil. Wordt hij daar geen wereldvreemde eenzaat, die voortdurend in aanbidding neerzijgt voor de literaire goden die hij eerst zelf op een troon heeft gezet? ‘Misschien zou je eens een flink aantal jaren moeten leren volstrekte schijt aan “de literatuur” te hebben, want je bent momenteel verliteratuurd van oorknop tot witte schoenen’, schreef Jeroen Brouwers eens aan Goedegebuure. In een ingezonden brief in HP/De Tijd beklaagde een lezer zich er eens over dat hij van geen enkel boek dat Goedegebuure had aangeprezen de eerste bladzijde had uitgelezen. Kortom, het is maar de vraag of het door Goedegebuure aangewezen pad het juiste is. Kom eens onder de mensen, ontmoet eens een schrijver, dan steek je, zoals Arjan Peters, nog eens iets op over Shakespeare. Maar ga niet meteen kwispelen. Gerrit Jan Zwier | |
Onbelemmerd oordelenLeo Vroman zei een keer: ‘Als iemand een gedicht schrijft, heeft ie daar zijn best toch op gedaan? Dan is het toch altijd mooi?’ Dat is lief, maar niet waar. Mensen schrijven rommel en mooie dingen. Vroman schrijft mooie gedichten. Zijn Tineke, Georgine Sanders, lift met hem mee. Ze is een schat van een vrouw, maar haar gedichten stellen niet veel voor. Te veel gerijmel. Dat moet toch gezegd kunnen worden? Ik schrijf vijfentwintig jaar poëziekritiek en ik ben me er van bewust dat ik lees met mijn subjectieve smaak, maar vaak word ik gesteund door andere lezers. Smaak blijkt niet zo subjectief. Er bestaat zoiets als intersubjectiviteit. Voor 70 of 75 procent zijn we het met elkaar eens. Dát is kwaliteit en dát niet. Er moet toch iets zijn als een norm. Een eigentijdse norm, accoord, maar die wordt wel weer gecorrigeerd door de tijd. De wereld van de poëzie is klein. Al gauw raak je bekend met de dichters die je volgt. Je praat met ze, vindt ze aardig, raakt tenminste overtuigd van hun goede bedoelingen. Is dat lastig bij het beoordelen van hun nieuwe bundel? Ja natuurlijk. Als je een dichter onaangenaam vindt, is het gemakkelijker om een onafhankelijk oordeel te geven. Goede poëzie raakt los van de maker. Goedegebuure heeft gelijk: hou je ver van de recepties en andere ontmoetingen. Als je in het noorden woont, is dat niet zo moeilijk. Remco Ekkers |
|