Getroffen door de compromisloosheid
Bart Tromp
Ik betwijfel of ik met het werk van Obe Postma kennis had gemaakt als hij in de periode dat ik in Sneek het gymnasium bezocht, niet de oudste en beroemdste nog levende oud-leerling was geweest, van wie de naam nog rondwaarde in het eigenaardige gebouw tussen veemarkt en Oud-Kerkhof waar de school sinds mensenheugenis was gevestigd. (Pas in 1958 kwam de voor, naar ik meen, f 450.000 gebouwde nieuwe locatie tot stand, die toen ook maar meteen Magister Alvinusgymnasium ging heten.)
‘Dy skoalle wie oars sa min net’ schreef hij er in 1958 over in het gedicht ‘Fan Snits’ (329), maar dat las ik pas veel later, toen ik zijn Samle fersen in 1979 kreeg. Sindsdien hebben die tijdens het zeilseizoen een vaste plaats aan boord. Als ik - bij voorkeur op het water van de Zuidwesthoek - Postma lees en herlees is dat vanwege uiteenlopende motieven. In de eerste plaats is er de lyricus die dit landschap oproept en bezingt. Een eigenaardige aantrekkingskracht gaat blijkbaar uit van een combinatie van rechtstreekse en door het medium van de literatuur bemiddelde ervaring van het hetzelfde; het lezen van dichtregels die identiek zijn met de ervaring van het moment (‘De bolle wyn strykt oer my hinne / Mei friske rook fan sâlte sé’).
Terwijl die gedichten voor mij ‘Friesland’ oproepen, is dat ook een Friesland dat - bijna - niet meer bestaat. In dit zich over zo'n lange periode uitstrekkende oeuvre tekent zich de verandering van het landschap, van de samenleving, van het leven zelf af. In zoverre is het Friesland van Obe Postma een metafoor voor twee soorten veranderingen. De eerste is de fysieke verandering van het Friese landschap - dat op zich weer symbool is voor zoveel andere - in de afgelopen honderd jaar, maar dat vertaalt zich voor mij onmiddellijk in mijn herinneringen en waarnemingen van hoe het vroeger was en nu is. Dan blijken evocaties uit het begin van de eeuw moeiteloos te passen in mijn beeld van de jaren veertig en vijftig, zoals de HBS in Lahringen volledig herkenbaar is voor wie halverwege de jaren vijftig het Sneker gymnasium ging bezoeken.
Getroffen blijf ik verder door de compromisloosheid van dit dichterschap: wie de Samle fersen leest, leert iemand kennen die voor niets anders leefde - en, voorzover de schaarse biografische informatie dit oordeel niet weerlegt, inderdaad ook voor niets anders heeft geleefd. Dit aspect doordesemt zeker de latere gedichten, maar is eigenlijk altijd wel onnadrukkelijk aanwezig. Het maakt korte metten met de schijn van naïveteit en natuurlijkheid die veelvuldig wordt opgeroepen; het is verantwoordelijk voor de melancholie waarmee zijn werk doortrokken is en het geeft er tegelijk de spanning aan waardoor ik het blijf herlezen.