| |
| |
| |
Petear
mei Cees Stapel
Nei't er 23 jier lieding jown hat oan de folkshegeskoalle Allardseach by Bakkefean, is mr C. Stapel (53) per 1 oktober forfearn nei Bergen (N.H.), hwer't hy ynternasjonael skriuwer wurden is fan de Vereniging voor Volkshogeschoolwerk. Yn dat ôfroune tiidrek hat de hear Stapel net allinne tige warber west yn Fryslân, mar ek yn Grinslân en Drint - û.o. as foarsitter fan de Raad voor het Vormingswerk ten Pattelande, de Stichting Vorming Werkende Jongeren in Oostelijk Friesland en fan de Karbriefkommisje fan de Fryske Kultuerried, as skriuwer fan de Stichting tot Bevordering van het Buurthuiswerk in het Noorden en as lid fan forskate oare rieden, kommisjes en bistjûren.
Foaral omdat de folkshegeskoalle to Bakkefean har altyd - mear as harren susterynstellings - dwaende holden hat mei de regio, like it ús goed ta by gelegenheit fan syn ôfskied in petear mei de hear Stapel to hawwen oer syn wurk en syn takomstforwachtingen. Wy praetten mei him yn ien fan de sobere mar smaekfolle folkshegeskoallegebouwen, dy't - krekt as it buerthûs, de kreative wurkpleats en in stikmannich aerdige wenten fan meiwurkers en âld-meiwurkers - prachtich lizze op sahwat 40 pounsmiet bosk, greide, heide en dobben. Stapel bliek in flot prater to wêzen en in routinearre diskusiant. Syn - net altyd like konsekwinte - forhalen gnisse er op mei smaeklike anekdoates en bytiden stûfe útspraken.
By it bisjen fan it forslach fan it petear, brocht Stapel in tal korreksjes oan en helle hjir en dêr de skerpste kantsjes ôf. Mei omt Stapel, en syn ynterviewers kreklikegoed, yn it fjûr fan it petear hieltyd nei it hollânsk blieken út to glydzjen, waerd it petear yn dy tael fierd en hjir sa ek werjown.
Fan dit ynterview waerden twa fersys makke dy't in bytsje útinoar rinne. In de oare fersy, dy't forskynde yn it Cultureel Maandblad Groningen, waerd hwat djipper yngien op in tal grinslanner saken.
Cees Stapel, geboren te Enkhuizen in 1918, bracht zijn jeugd door in Spaarndam en studeerde rechten aan de gemeentelijke universiteit te Amsterdam (1937-41). Hoe kwam hij als afgestudeerd jurist terecht in het volkshogeschoolwerk?
Dat is een complexe zaak. Bij ons thuis was men geweldig geïnteresseerd in politieke ontwikkelingen en in de tijd op het Kennemer Lyceum in Haarlem is de maatschappelijke belangstelling ongetwijfeld nog enorm versterkt. In Amsterdam ben ik betrokken geraakt bij verschillende bewegingen: de Volkseenheids-konferenties, het blad Het Gemeenebest en Eenheid door Democratie. Dat waren bewegingen die een beroep deden op de samenwerking van allerlei groeperingen in de maatschappij. Met name in Het Gemeenebest zaten mensen die ik later in het volkshogeschoolwerk weer tegenkwam.
Mijn konkrete kennismaking met het volkshogeschoolwerk is in 1940 geweest, een jaar voor mijn afstuderen. Mijn familie kwam uit West-Friesland en daardoor
| |
| |
CEES STAPEL
| |
| |
had ik wel wat interesse voor de agrarische toestanden, maar door het kontakt met de boerenfamilie van mijn verloofde werd dat eigenlijk veel sterker. Ik had toen het idee: ik moet toch wat meer afweten van de geschiedenis en de ontwikkeling van het platteland en de landbouw. En toen ik in een landbouwblad een oproep las voor een algemene volkshogeschoolkursus in Bakkeveen voor studenten, arbeiders en alle mogelijke mensen bij elkaar, ben ik daar heen getrokken. Eerst met de Lemmer-boot en daarna op het fietsje. Ik heb het een bizondere veertien dagen gevonden. En vanaf die tijd heb ik ook altijd kontakt gehouden met de volkshogeschoolbeweging.
Tijdens de bezetting heb ik een tijd als jurist gewerkt bij het Rijksbureau Voedsel-voorziening en heb daar vooral te maken gehad met de Visserij. Ook ben ik een tijd bezig geweest met een soort proefschrift, maar daar is tenslotte niks van gekomen. Tegen het eind van de oorlog had ik kontakt gekregen met de beweging die later Nederlands Volksherstel zou heten en direkt na de bevrijding ben ik in Bloemendaal direkteur van Volksherstel geworden. Dat was een geweldig boeiende en waardevolle ervaring. Het was een stuk bestuurspraktijk; je bent dan erg jong en je vindt het dan wel leuk om een beetje invloed te kunnen uitoefenen. Na een jaar was de zaak weer min of meer normaal draaiende. Ondertussen kreeg ik ook weer kontakt met de volkshogeschoolgroep die na de oorlog in Bergen was begonnen. Op een goed ogenblik zeiden ze: zou het niet leuk zijn als je bij ons zou komen werken. Dat heb ik gedaan. Eerst was ik organisatie-sekretaris van de Vereniging tot stichting van Volkshogescholen, maar deed gaandeweg ook wat meer aan kursuswerk. Dat duurde tot 1948. Toen werd de heer Van der Wielen (dr H.W.G.) die in Bakkeveen zat, ziek en vroeg men mij daar heen te gaan. Ik had altijd nog eens terug willen gaan naar Allardsoog, sinds die kursus in 1940, en zei dus o.k. Het bleek langer te duren dan eerst de bedoeling was. Het is uitgelopen op 23 jaar.
| |
Herformulering van de doelstelling
- Hoe heeft het volkshogeschoolwerk zich in die jaren ontwikkeld?
De eerste 10 jaar na de bevrijding was men in Nederland vooral bezig met de materiële wederopbouw. Een hele hoop vernieuwingsideeën van uit en direkt na de oorlog zijn tijdens het puinruimen blijven liggen. Na '60 is het steeds duidelijker geworden dat we moesten gaan werken aan de ‘dóórgaande demokratisering’, dat het er niet om ging alleen de ekonomie op te bouwen, maar om de samenleving - en als je wilt: de kultuur - een andere vorm te geven. En daar zitten we nou midden in. Vandaar dat een jaar of wat terug de doelstelling van de volkshogescholen opnieuw is geformuleerd. We hebben geen andere doelstelling gezocht, maar die uit de dertiger jaren opnieuw doordacht. Toen spraken ze over ‘volksgemeenschap’ en dat soort dingen, maar wat ze er mee bedoeld hebben is hetzelfde als wat wij nu geformuleerd hebben met de gedachte van ‘vormgeven aan de samenleving’ en de waarde die wij toekennen aan het ‘als mensen met elkaar in gelijkwaardigheid samenleven en -werken’. Die gelijkwaardigheid was toeh voor de volkshogescholen een essentieel punt en is dat nu nog. Die gedachte is het richtsnoer bij datgene wat we op het terrein van het vormings- en ontwikkelingswerk kunnen doen. Dat is altijd politiserend, maar in zich nooit ‘politiek bedrijven’.
- Die scheiding tussen politiseren en politiek bedrijven is natuurlijk wel moeilijk te trekken.
Dat valt mee. Politiek bedrijven doe je door macht uit te oefenen, politiseren doe
| |
| |
je door mensen voor het politieke bedrijf klaar te maken, door ze te sensibiliseren' zoals dat tegenwoordig met een mooi woord heet, en door ze in staat te stellen aan de machtsvorming en machtsuitoefening op adekwate wijze deel te nemen.
- De vraag is dan, waar houdt het politiseren op en waar begint het indoktrineren? Waar ligt de grens?
Ja, dat is helemaal niet zo eenvoudig. Dat kun je in de theorie wel heel gemakkelijk doen maar in de praktijk natuurlijk niet. De grens zou daar moeten liggen waar je toch de mensen hun eigen keuze laat, ze niet dringt in de richting van jouw opvattingen.
| |
Op de samenlevingstoer
- Zou u kunnen omschrijven wat naar uw persoonlijke opvatting vormings- en ontwikkelingswerk is en wat de plaats van de volkshogeschool Allardsoog daarin is?
De term vormings- en ontwikkelingswerk is vooral gebruikt in de bekende nota van het Nederlands Centrum voor Volksontwikkeling (Functie en toekomst van het vormings- en ontwikkelingswerk met volwassenen in de Nederlandse samenleving, Groningen 1970). Dat is gedaan om een onderscheid te maken tussen het volksontwikkelingswerk in de oude zin, waar de nadruk ligt op kennis- ontwikkeling, en daarnaast het element van het vormingswerk, waarbij het veel meer gaat om de niet-kognitieve elementen, de wijze waarop mensen zich in hun houding en verhouding tegenover de mensen en de dingen om zich heen gedragen en hun instelling kiezen. Dat is duidelijk een heel andere zaak dan informatie en kennis overdragen. Beide zaken staan niet los van elkaar, maar er zijn instellingen die zich meer op die kennisoverdracht koncentreren en vormingsinstituten die zich vooral richten op de vorming van de persoon in relatie tot zichzelf of tot zijn medemens of - bij konfessionele centra - in de relatie tot God of ‘gezien vanuit het licht van het evangelie.’
De volkshogeschool gaat het in het bijzonder om de mens als samenlevingswezen. Dat wil niet zeggen dat het ons ook niet gaat om die persoonlijke ontplooiing, maar voor ons is vooral belangrijk de verhouding van de mensen die in de kursussen komen tot de samenlevingen waarin ze staan. Dat kan hun bedrijf zijn, hun gezin, dorp, stad of wat dan ook. Het gaat ons ook om de vaardigheid om die relatie te leggen, te onderhouden, te ontwikkelen. Een stuk kreativiteit in het sociale verkeer. Er ligt zeker in de praktijk een verschil tussen de volkshogescholen en de vormingscentra, die het toch meer gaat om de mens in zijn wereld in het licht van het evangelie. De volkshogescholen zitten meer op de ‘samenlevingstoer’. Ze hebben zich van ouds ook altijd heel sterk geïnteresseerd voor hun eigen omgeving; er is ook naar gestreefd er in elke provincie een te krijgen. De volkshogescholen hebben ook altijd gezegd: wij moeten geen kursusleiders hebben die alleen thuis zijn op het gebied van de sociale pedagogie of zo, maar wij moeten mensen hebben die de samenleving kennen en die ook als ze kursussen leiden in die volkshogeschool in die samenleving blijven werken. De Fryske Kultuerried was er bijv. niet geweest als Allardsoog er niet geweest was en dat geldt voor meer kulturele raden in Nederland. En zo zijn er wel meer dingen.
| |
Idealen en realisatie
- Om daar even op door te gaan, hebt u terugkijkend op de 25 jaar die u in dit werk hebt gezeten, de indruk dat u iets hebt kunnen realiseren van de doel- | |
| |
stellingen?
Stellig. Ik ben niet zo pessimistisch wat dat betreft. Je kunt hier en daar in Nederland en in het buitenland zelfs de sporen zien van dit werk. Het duidelijkst natuurlijk waar het gaat om kleine bevolkingsgroepen. Ik denk bijv. aan ons werk - samen met de volkshogeschool te Bergen - onder de vissers.
Kijk, we willen in de sociale wetenschappen effekten gaan meten op de wijze van de natuurwetenschappen. Nou, daar zie ik niks in. Ik geloof niet dat dat kan. Politiek gezien is het voor mij voldoende wanneer er een aantal mensen zijn die subjektief, voor zichzelf sprekend, zeggen dat zij - naast alle mogelijke andere dinegn die mensen in hun leven beïnvloeden - aan een bepaalde kursus dat en dat gehad hebben. Als er namelijk maar een groot aantal van die mensen is, dan zijn zij gewoon een macht. Maar als je zegt, wat is de invloed van de volkshogeschool sec geweest, dan zeg ik: dat moet ik een onderzoeker nog zien uitpluizen. Als het vormingswerk geen effekt had gehad, dan was het allang gevallen. Want er is niemand verplicht op te komen en als ex-klantenkring het niet verder helpt ontwikkelen dan gebeurt er niets, dan verdwijnt het. Het moet zichzelf waarmaken.
- Dat zal wel, maar je kunt je ook voorstellen dat het voor veel kursisten misschien gewoon een uitje is. Volkshogescholen zijn immers merendeels aantrekkelijk gelegen, in een mooie rustige omgeving. Het heeft iets vakantieachtigs.
Ja natuurlijk. Dat zal het ook wel zijn en daarom kun je ook niet zeggen dat als er per jaar pakweg 14.000 kursisten komen, ze er allemaal ook zo positief achter staan. Maar vaak worden velen in een bepaalde situatie later nog eens herinnerd aan hun kursus. Maar bovendien, als ik als kursusleider met een groep van mensen bezig ben dan vind ik het voor mijzelf helemaal niet zo belangrijk of er achteraf iets van beklijft of niet, omdat - en dat geldt vaak ook voor de deelnemers - in zo'n tijd dat je met ze bezig bent het soms heel goed kan ‘klikken’ tussen mensen onder elkaar. En je kunt je afvragen of dat al niet een geweldig waardevol moment is.
- Maar daar is geen volkshogeschool voor nodig, dat kan in een kafee ook.
Dat kan. Ik denk overigens wel dat juist het feit dat men hier in een internaatssituatie is het kontakt veel intensiever mogelijk maakt. Het samenzijn in internaatsverband is op zichzelf al een soort vormingsmiddel. Het leerproces gaat hierbij veel meer langs de kant van de ervaring dan langs de kant van het op kongnitieve wijze wat kennis vergaren. De ervaringsmomenten onthouden de mensen het langst.
- Om de zaak even toe te spitsen op Bakkeveen, wat is van hieruit gebeurd voor de streek en eventueel voor het hele noorden?
Een goed voorbeeld is de onderwijsvernieuwing, met name op de basisscholen. Daar is men op Allardsoog al voor de oorlog mee begonnen en na '45 weer mee doorgegaan. Vooral de laatste jaren is dat samen met het onderwijskundig instituut van de Groninger universiteit weer aangepakt, met innovatie- en applikatiekursussen en kursussen voor leraren maatschappijleer. Er is ook getracht een verbinding te leggen tussen mensen uit het verenigingsleven en onderwijsmensen zowel in het belang van de school als van het plaatselijk vormingswerk. Dat is niet zo erg gelukt, omdat de mensen uit het verenigingsleven niet kwamen.
| |
| |
Op het gebied van de landbouw hebben jarenlang zogenaamde konventsbesprekingen plaatsgehad, gesprekken tussen de landbouworganisaties van mannen, vrouwen en jongeren, die eigenlijk zogal los van elkaar plachten te werken, terwijl de hele plattelandsontwikkeling het naar onze mening nodig maakte dat ze veel meer geintegreerd zouden werken. Dat is in 1950 landelijk begonnen en provinciaal voortgezet.
Vaak zijn het dingen die een tijd lopen en dan weer een tijd niet lopen. Zo zijn we vanuit onze kontakten met het bedrijfsleven hier in het noorden eens bezig geweest om te zien of we ook wat konden doen aan de verbetering van het personeelsbeleid. Er is toen een studiegroep gekomen van psychologen, direkteuren en personeelschefs, die heeft nagegaan of we niet konden komen tot een instituut voor personeelsbeleid, min of meer naar model van de Zaanstreek en Twente. Dat instituut is er gekomen. Ons belang daarbij was dat we vonden dat het weinig zin had om kursussen voor het bedrijfsleven te geven als wat we hier deden in de bedrijven niet opgevangen kon worden. Daarvoor heb je nodig een nogal doelbewust personeelsbeleid. Het ging dus om het opbouwen van een samenwerkingsgeheel dat ‘bisjen lije kin!’
- Hebt u wel het idee dat dat gelukt is?
Nee, het resultaat is erg mager. Die dingen die gaan zo hard niet. Dat noordelijk instituut voor personeelsbeleid bestaat al wel een tijdje, maar er zijn zoveel faktoren die meespelen. Maar wat kun je? De enige manier waarop je kunt werken is langs deze kant, is heel erg indirekt. Het is natuurlijk veel direkter politiek te gaan bedrijven en macht te verzamelen. Dan kun je proberen wat af te dwingen, maar of dat helpt is de vraag. Onze weg is een indirekte, een van overtuigen, overreden, laten ervaren, laten zien.
Een ander konkreet punt is dat we er bij de oprichting van het industrieschap Oostelijk Friesland erg voor gepleit hebben om niet alleen industrieën aan te trekken en wegen aan te leggen, maar ook direkt de sociale gevolgen van zo'n ontwikkeling onder ogen te zien en maatschappelijk te begeleiden. Dat heeft geleid tot de oprichting van het streekcentrum in Olterterp. Maar ik denk dat we eigenlijk te vlug hebben gewild en te vroeg waren. In ieder geval, het is niet helemaal gelukt. Er is wel een goed streekzelfonderzoek gekomen en een aanzet gegeven tot vormingswerk voor werkende jongeren.
Vanuit het buurtwerk, tenslotte, hebben we geprobeerd een brede deskundige hulpverlening het buurtwerk op touw te zetten. Dat heeft geleid tot de oprichting van wat nu heet Stichting tot Bevordering van het Buurtwerk in het Noorden des Lands.
- Dit soort noordelijke projekten worden aangepakt in samenwerking met de volkshogescholen te Uithuizen en Havelte.
Sommige dingen wel. Die zaak van het buurtwerk niet, omdat de andere volkshogescholen met buurtwerk niet zoveel te maken hebben als Allardsoog, waar het buurthuis eigenlijk de oudste werkvorm is.
Die samenwerking is wel groeiende. Maar van oudsher hebben we veel zelfstandig in Groningen gewerkt, ook na de stichting van het Oldorp. Dat heeft vooral kontakten met het Hoge Land en het Oldamt en minder met de Veenkoloniën en het Westerkwartier, die meer op Allardsoog zijn georiënteerd, nog steeds.
| |
| |
- Op het terrein van Allardsoog bevinden zich nog al wat instellingen.
Is dat toevallig?
Nee, dat is niet helemaal toevallig. In het begin, in de dertiger jaren, zat Jarich van der Wielen hier en die deed in z'n vrije tijd iets aan het ontwikkelingswerk in de buurt. Het was hier toen nog een echte buurt van zo'n 40 gezinnen die nogal in een isolement leefden. Hij heeft met deze mensen een kleuterschool opgezet en liet in zijn boerderij naai- en kookkursussen en landbouwlessen geven. En toen een neef van hem, dr. Henk van der Wielen, met zijn vrienden iets aan het volkshogeschoolwerk wilde gaan doen, is hij ook hier terecht gekomen. Ze vonden er dus een stukje buurtopbouwwerk en ze hebben de oude Van der Wielen toen ook verder met dat buurtwerk geholpen. Daardoor werd aan het opbouwwerk en het beroeps-onderwijs versterkt en ook de omscholing nog een tijd, en zo is het eigenlijk gebleven. Achteraf blijkt ook de ligging voor een aantal dingen heel gunstig te zijn, nu de verkeersmogelijkheden beter geworden zijn.
| |
Trucs en sociale technologie
- Hebt u het idee dat in de 25 jaar dat u hier zit, zich een mentaliteitswijziging heeft voorgedaan in de leiding van de volkshogescholen, en zo ja, gaat het dan om een geleidelijke ontwikkeling of is er sprake van een generatiekloof?
Er is in wezen minder verschil in kijk op de wereld en de maatschappij dan je soms zou denken. Er is een grote kontinuiteit van opvattingen, Er bestaat wel een verschil van aanpak. Het volksontwikkelingswerk is steeds verder geprofessionaliseerd, het wordt steeds meer een vak.
- Die professionalisereng heeft ook z'n ongunstige kanten. Dreigt bijv. niet het gevaar dat het vormings- en ontwikkelingswerk zich zelf isoleert door verregaand getheoretiseer en door het gebruik van een voor buitenstaanders onbegrijpelijke terminologie? En is het bovendien niet vaak zo dat de leerlingen van bijv. sociale akademies tijdens hun opleiding zó hard met de theorie bezig zijn dat ze in de praktijk van het werk eigenlijk niet zo veel waard blijken?
Het klinkt misschien onaardig, maar dat ben ik helemaal met u eens, tenminste wat die opleidingsinstituten en wat sommige instellingen betreft. Maar voor de volkshogescholen geldt dat, geloof ik minder, al zijn er uitzonderingen: volkshogescholen die zich erg veel met zogenaamde (sterk individu-gerichte) relatietraining bezighouden. Daar doen wij ook wel aan, maar we hebben er geen dieventaaltje voor nodig.
Die professionalisereng geeft wel eens problemen, en er is misschien ook wat dit betreft een verschil tussen de volkshogescholen en de meeste vormingscentra. En hoe komt dat? Omdat de volkshogescholen bij voortduring proberen zich met de mensen in de samenleving bezig te houden, met iedereen. Een stuk van het beleid op Allardsoog bijv. is dat elke kursusleider ook moet werken in de samenleving, ieder in zijn eigen sektor. Hij moet tussen de mensen zitten in besturen en kommissies, ook al is dat niet altijd even gemakkelijk.
Daarom heb je in dit werk mensen nodig die op een bepaald terrein goed thuis zijn. Wij hebben liever een landbouwingenieur of iemand uit de personeelssektor van het bedrijfsleven of iemand uit het onderwijs, dan sociaal-akademici. Die kunnen we niet goed gebruiken. En dat geldt ook voor andragogen. Dat zijn jongens die de ‘sociale technologie’, de trucs, kennen, maar daar gaat het niet om. Misschien hebben we een enkele nodig om ons voor uitglijden te behoeden nu dit vak zich gaat professionaliseren.
| |
| |
Ik ben blij dat er de laatste jaren in de kring van het vormingswerk een bijscholingskursus voor staffunktionarissen is, die hen in enige mate kennis bij brengt van allerlei vaardigheden, denkwijzen en technieken die in het vak van tegenwoordig zitten. Maar het omgekeerde zou ik niet willen. Dan krijg je, wat al voorkomt, dat er op kantoor een aantal kursusvoorbereiders zit en er een aantal lui zijn die voor welke groep dan ook worden gezet, omdat ze weten hoe ze met een groep moeten werken, ongeacht waar het over gaat. Ja, als je een stuk groepswerk in je vingers hebt kan het een heel eind goed gaan, maar ik moet het niet.
| |
Met de mode mee?
- Uit de nota over funktie en toekomst van het vormings- en ontwikkelingswerk en ook uit andere literatuur krijg je wel eens de indruk dat men bang is om de term socialisme te gebruiken, terwijl men wel die kant uit wil.
Ik ben er niet bang voor dat woord te laten vallen, maar je moet er voor oppassen, want socialisme is een term die voor verschillende uitleg vatbaar is. Daarom hebben we heel bewust geprobeerd de ideologie in de doelstelling van het volkshogeschoolwerk terug te brengen tot één enkel hard punt: de gelijkwaardigheid van de mensen. En daarmee zit je al op de demokratiseringstoer, in schoolverband en in het bedrijfsleven, want je kunt natuurlijk geen verhaal ophangen met alleen maar vage kreten, je moet ook iets trachten te realiseren.
- Is er hier ook niet een beetje sprake van een achter de mode aanhollen om maar ‘bij te blijven’, of is het een bewuste, logische ontwikkeling? Het klinkt immers nogal modieus, die nadruk op demokratiseren.
Ja, dat is ook zo, maar denk er om, de volkshogescholen waren al in de dertiger jaren op deze toer.
- Maar toen had het wel een ander smaakje!
Niet zozeer, niet zozeer. Als je bedenkt dat deze volkshogeschool in de jaren 1948-'50 met de regionalistenkonferenties bezig is geweest om de gelijkwaardigheid van de periferie naar voren te brengen - ook dat is een stuk demokratisering. Wij waren met de demokratisering al bezig voordat het in dit land een modeartikel werd. Maar het probleem is dat je heel vaak merkt dat je te vroeg bent, dat het niet aanslaat.
Ik heb vaak de indruk gehad dat wij vanuit Allardsoog in een - en dat klinkt nogal eigenwijs - vrij vroeg stadium met dingen zijn begonnen maar dan te vlug willen, terwijl de omstandigheden er nog niet rijp voor waren. Dan moet je afwachten en opnieuw beginnen.
| |
Kulturele Raden: éducation permanente
-U hebt o.m. als voorzitter van de kommissie statutenwijziging een vrij belangrijke rol gespeeld in de Fryske Kultuerried. Hoe ziet u de funktie en toekomst van de provinciale kulturele raden?
Ik heb het idee dat de kulturele raden eigenlijk zouden moeten zijn raden voor volksontwikkeling, want het gevaar is dat, als de kulturele raad een raad blijft in de oude betekenis, het een instelling is die zich voornamelijk bezig houdt met de gestolde kultuurgoederen en dat dan vaak nog in de enige zin van ‘kunst’ in allerlei vormen. Het lijkt mij dat men zich meer moet richten op de kultuur in wording, op mensen die bezig zijn en daarmee kultuur tot stand brengen. Dat
| |
| |
betekent dat men zich m.i. meer dan voorheen zou moeten bezig houden met vormings- en ontwikkelingswerk. Dat kan inhouden: het behulpzaam zijn bij alle mogelijke kursussen op kultureel gebied (zoals in Friesland al gebeurt) en het sterker stimuleren van het plaatselijk volksontwikkelingswerk in de gedachte dat daaruit een stuk kultuur tevoorschijn zal komen, ook in de zin van neerslag van aktiviteiten en levensvormen.
Ik hoop ook dat door de a.s. tweede landelijke konferentie over permanente edukatie de kulturele raden een duwtje in de rug krijgen om zich tochvooral met het plaatselijk volksontwikkelingswerk bezig te houden. Mijn indruk is dat men in Drenthe bijv. al een heel eind in die richting bezig is door de mensen ter plaatse tot samenwerking te brengen om daardoor een zo goed mogelijk aanbod te doen van aktiviteiten.
Aangezien er verder in Nederland nog weinig is op het gebied van het plaatselijk vormings- en ontwikkelingswerk, betekent het dat we achterop komen vergeleken bij de angelsaksische landen, Frankrijk en Duitsland. Ik weet niet waar dat heen moet. Het onderwijs op dit gebied raakt in de vernieling: de leraren van de sociale akademie in Amsterdam staken, onze stagaire krijgt geen supervisie, de direkteur van een andere sociale akademie heeft het hoofd in de schoot gelegd. En wat gebeurt er nu? De technische en ekonomische ontwikkeling gaat ondertussen wel verder, daar is men wel bezig met de permanente edukatie. En wij in het zogenaamde kulturele veld praten maar over de nieuwe mens en dat soort toestanden. Nou, vergeet dat maar. Er wordt geen donder aan gedaan. De kulturele raden zouden moeten helpen iets tot stand te brengen.
- Over die éducation permanente is de laatste jaren heel wat gekonfereerd en geschreven, maar in konkreto is er niet zoveel gedaan. Hebt u niet de indruk dat de mensen dat gepraat ao langzamerhand een beetje beu zijn en zeggen: van mij hoeft het niet meer, die e.p.?
Nee, daar is geen sprake van. Het verzadigingspunt is nog lang niet bereikt. Wij zijn nog niet eens begonnen, hebben zelfs de etalage nog niet opgesteld. Velen zeggen nu wel: voor mij hoeft het niet, maar dat houdt straks wel op, als het gaat knijpen, als ze geen salarisverhoging, geen trend meer krijgen. Dan zeggen ze wel: ik moet een ander vak leren. In Frankrijk is een nieuwe wet gemaakt. Daar kan nu ieder binnen of buiten zijn werk een beurs krijgen om zich te bekwamen in welk vak hij maar wil. Daar moet je hier eens om komen!
- Er zijn toch al omscholingskursussen en dergelijke?
Ja, er zijn omscholingskursussen, maar daar wordt onvoldoende gebruik van gemaakt. De mensen kennen de mogelijkheden niet en de mogelijkheden zijn onvoldoende. Het gaat niet alleen om vak- of beroepsopleidingen. Wat ik zou willen is, dat in elk gebied van zeg 20.000 inwoners er iemand is die kan helpen om de bestaande mogelijkheden te koördineren en aan te bieden aan de bewoners en eventueel kan helpen nieuwe mogelijkheden te scheppen. Dat plan alleen vraagt zo'n 60 miljoen gulden. En bovendien kun je op z'n vroegst over 6 jaar beginnen, omdat er geen mensen zijn die daarvoor zijn opgeleid. De sociale akademies doen dat niet, of nog niet. Als we die ene man per 20.000 inwoners hebben, dan zijn we pas zover als een aantal van de ons omringende landen nu al zijn.
Als je dus vraagt: wat denk je van de kulturele raden, dan zeg ik, dat ze de richting van het plaatselijk vormingswerk, van permanente edukatie uit moeten. Als zij het niet doen, doen andere klubs het.
| |
| |
- Bij het bepalen van het beleid van stichtingen - en dat zijn de meeste op kultureel gebied werkzame organisaties - doet zich vaak het probleem voor dat de lijnen in theorie worden uitgestippeld door het bestuur - idealiter soms zelfs door ‘het grondvlak’ -, maar in praktijk goeddeels worden vastgesteld door de funktionarissen. Hoe staat u hier tegenover?
Kijk, naar mijn gevoel is het zo hè: wanneer beginnen de mensen ergens over te denken? Wanneer ze een aantal alternatieven wordt aangeboden. En wie moeten dat doen? Dat kunnen alleen maar degenen doen die in een bepaalde tak van werk erg goed thuis zijn. Dat wil niet zeggen dat je daarmee het beleid maakt, tenzij je een aantal alternatieven onder de tafel houdt. Je geeft de mensen keuzemogelijkheden.
- Theoretisch is dat prachtig natuurlijk, maar in de praktijk zal het vaak neerkomen op manipulatie.
Maar dat is toch niet erg!? Het is natuurlijk altijd manipulatie, maar het hindert niet als je maar duidelijk zegt: dit zijn de mogelijkheden, en die en die mogelijkheden hebben we buiten beschouwing gelaten; wensen jullie die alsnog ontwikkeld te zien, dan moeten jullie het maar zeggen. In negen van de tien gevallen zullen ze dan zeggen: laat maar, de keus is zo al moeilijk genoeg. Het gaat er om - ook bij zo'n kulturele raad - dat je op eerlijke wijze de mogelijkheden aangeeft en dat men van onderop meespeelt. Maar als ze dat niet waarmaken, dan kun je zeggen: jongens, jullie kunnen van mij de pot op, maar het gaat wèl door. Als zo'n veld niet voldoende inspeelt, dan betekent het dat de beslissingen worden genomen door degenen die wel mee doen, net als bij de verkiezingen.
| |
Kultuur in Friesland
- U hebt voor de Kultuerried een prachtig nieuw, ‘demokratisch’ model mee helpen opstellen met een grote mate van openheid, inspraak en openbaarheid. Hoe zal dat in de praktijk gaan funktioneren?
Ik denk: net als bij die organisaties waar we het daarnet over hadden. Ik geloof dat het echt mogelijkheden biedt om het veld het beleid op zijn terrein te laten bepalen. Maar dan moet men wel zelf komen, niet alleen lijfelijk, maar ook met ideeën. En aanvaarden dat ook de staf met alternatieven komt. Maar wie niet meedoet verspeelt zijn recht.
- Tijdens uw verblijf hier hebt u de friese taal uitstekend leren beheersen. Hebt u zich ook op de hoogte gehouden van wat er zoal in het fries verschijnt, met name aan literatuur, en zo ja, wat vindt u ervan?
Ik kan niet zeggen dat ik me erg goed op de hoogte heb gehouden. Wel las ik Frysk en Frij zolang het bestond, De Tsjerne - die ik erg goed vond - zolang hij verscheen, Quatrebras wanneer het eens uitkwam en dan De Strikel. De verhalen van Rink van der Velde daarin en die van Hylkje Goïnga heb ik steeds met plezier gelezen. Van Anne Wadman en Trinus Riemersma ken ik enkele boeken, maar ik kan niet zeggen dat ze me erg boeiden. De eksperimenten in Quatrebras vond ik destijds wel belangwekkend. Maar belangrijker vanuit een oogpunt van friese kultuur vind ik nog altijd de vertalingen of beter gezegd de bewerkingen van toneelstukken uit de wereldliteratuur zoals Freark Dam en Marten Sikkema die hebben gemaakt voor de openluchtspelen in Beetsterzwaag.
| |
| |
- U noemt Trotwaer niet.
Nee, omdat ik dat eigenlijk niet zo goed ken.
| |
Theorie van het wegwezen
- Als slotvraag: waarom gaat u weg uit Bakkeveen en wat houdt uw nieuwe baan in?
Ik ga weg uit een theoretische overweging. We hebben hier lang genoeg gezeten om het hele geval op zichzelf te laten draaien. Ik ben hier gekomen met het idee: het is voor een paar jaar. Het is veel langer geworden. Het was heel boeiend. In het begin heb ik er ook niet hard aan gewerkt om te vertrekken, maar toen de zaak hier eenmaal goed draaide, ben ik gaan uitkijken. Ik wilde graag op hetzelfde terrein werkzaam blijven en was graag in het noorden gebleven, omdat ik het erg fijn werken vind hier, veel mensen ken en het gevoel heb niet alléén, in een isolement, te werken. Het is niet zo erg gelukt hier wat leuks te krijgen. En toen kwam die zaak met de internationale aspekten van het volksontwikkelings- en volkshogeschoolwerk. Ik dacht dat is een mogelijkheid om toch binnen dit veld te blijven en in het geheel wat mee te kunnen spelen, in Nederland en Europa, zonder nu direkt in een volkshogeschool te zitten. Bovendien, ik ben nu in de 50 en dacht: ik moet nu toch eens een keer wegwezen. Alleen, het is een beetje theorie. Het is niet leuk om weg te gaan. En niemand hier had er nu nog behoefte aan mij weg te sturen. Maar dan denk ik: je moet ophouden met eten nu het nog lekker smaakt.
YNTE BOTKE en JAN-PIETER JANZEN
|
|