Een loos gerucht
Er is nog een gegeven in de T&Y dat de aandacht van het onderzoek heeft getrokken. Wat gebeurt er namelijk. De echte Tristant verklaart zich bereid zijn ongelukkige naamgenoot te helpen, maar wil de bevrijdingsactie tot de ochtend van de volgende dag uitstellen. De vreemdeling reageert furieus. Hij kan niet geloven dat hij de beroemde Tristant heeft ontmoet. De echte Tristant, grote kenner van liefdesproblemen, zou, als hij nog in leven was, onmiddellijk helpen. De vreemde Tristant meent, nu directe hulp uitblijft, te moeten stellen dat Tristant gestorven is, en zijn ‘lieve, zoete ziel’ (57) bij God in de hemel verwijlt. Het motief van Tristants vermeende dood gaat functioneren in de ‘weldoordachte overredingsstrategie van de vreemdeling [die] Tristant met zijn eigen perfectie confronteert.’ (Winkelman 1998a, 58). De tekst (in onze vertaling 58-65) luidt vervolgens: ‘Hij heeft, tot leedwezen van menigeen, deze wereld verlaten. In verhalen en in liederen klaagt men nog steeds over zijn dood. Dit wordt de treurnis van deze wereld. Maar indien hij thans nog in leven was, zou hij nu uitgereden zijn om mij van mijn lijden te verlossen.’ Wat een merkwaardig statement. De springlevende Tristant moet het bericht over zijn eigen dood aanhoren! Het gaat hier kennelijk om een verzinsel, een loos gerucht. Wel is duidelijk na deze informatie dat de ziel van de zondige minnaar Tristant, die tegen het Goddelijke gebod in, de echtgenote van zijn oom beminde, door goddelijke genade blijkt te zijn gered. In de T&Y heerst een hogere macht dan de wereldse gelukzaligheid (zo de woorden van de verliefde vreemdeling: 11: ‘werltlike […] wunne’) over het lot van de mens, namelijk de goddelijke beschikking die, volgens dit eschatologische inkijkje, aan Tristant, de minnaar van de overspelige Isolde, de hemelse vreugde niet onthield. Van een eventuele ’seksuele zondeval’ is in de T&Y geen sprake. (Vgl. de overwegingen van Haug 1985, 41). Het bij Thomas onbekende gegeven van Tristants (vermeende) dood zou onder invloed van het Middelhoogduitse gedicht ‘Tristan als Mönch’ zijn ingevoerd (Lambel, Buschinger, Tomasek). In dit gedicht, dat ongeveer 1260 ontstond, wordt verteld dat Tristan in het bos het lijk van een onbekende ridder aantreft. Hij laat daarop het bericht verspreiden dat hijzelf is gestorven. Het lijk dat men voor het stoffelijk overschot van Tristan houdt, wordt naar Cornwall overgebracht, om daar begraven te worden. De springlevende Tristan verkleedt zich intussen als monnik. Hij treedt nu bij de treurende Isolde op als liefdevolle helper, maar vat zijn taak als troostende zielenherder wel erg ‘lichamelijk’ op. Het resultaat is een orgie aan seksueel genot tussen de twee gelieven. We betwijfelen of het Middelhoogduitse dichtwerk ‘Tristan als Mönch’, dat samen met en dus ter aanvulling van Gottfrieds onvoltooide Tristanroman is overgeleverd, onze T&Y heeft beïnvloed. Inhoudelijk bestaat er een grote afstand tussen het stervensmotief in ons Tristant-fragment en dit Middelhoogduitse gedicht. Pérennec is dan ook van mening dat het motief van Tristans dood in de T&Y ‘durchaus ohne die Annahme eines Bezugs zu Tristan als Mönch’ kan worden verklaard. (Pérennec 2010, 210). Bovendien is er een zwaarwegend chronologisch probleem: ‘Tristan als Mönch’ werd enkele decennia na T&Y, kort na het midden van de 13e eeuw, geschreven. (Steinhoff 1995). We zien met Steinhoff veeleer een verband met de ‘Tristan en prose’ waarin het motief van de ‘fausse nouvelle de la mort de Tristan’ eveneens voorkomt. (Winkelman 1998, 59). Terwijl de minneheld Tristant leeft (de giftige wond loopt hij pas later op) weet het ‘gerucht’ nu al dat hij overleden is en de wereld in grote treurnis heeft achtergelaten. Alleen de literaire receptie van Tristants leven en liefde, zowel in epische als in lyrische vorm, zal de herinnering aan de exemplarische Minnaar levend houden. Dat blijkt wel. De dood door gift, de te late hulp van de blonde Isolde, de leugen van de jaloerse echtgenote, kortom, het spectaculaire levenseinde van Tristran de Verliefde bleef de aandacht trekken. In de ‘Riddere metter Mouwen’ (2e helft 13e eeuw?) bijvoorbeeld meldt een bode aan het Arturhof dat Tristan gestorven is. (Vgl. 65-66: ‘Here Tristram, die goede, Es doet […])’. De diepste oorzaak van zijn sterven is de liefde die Tristan voor Isolde koesterde, de vrouw van zijn oom. (Vgl. 69-70: ‘Ysauden minne, sijns ooms wijf, Heeft genomen sijn lijf’). Maar ook Isolde is gestorven en wel omwille van hem (71: ‘Ende si es oec om sinen willen doet’). Het drama is compleet. Koning Artur begeeft zich in dit verhaal met een deel van zijn hofhouding naar de begrafenis van Tristan en Isolde. (Besamusca 1993, 136-141). De begrafenis, waarover in ‘Riddere metter Mouwen’ wordt gesproken, sluit aan bij Tristants dood, en is tevens aanleiding tot nieuwe literaire ontwikkelingen. Opvallend is dat ook in dit Middelnederlandse dichtwerk, net als in de T&Y, Tristan (en met hem Marke) tijdgenoten van koning Artur zijn. (Info: Een verdienstelijke samenvatting van het recente Tristant-onderzoek treft men aan in het anonieme artikel ‘Das niederfränkische Tristan-Fragment’, in: Mediae-Wiki 2011).