De hele dag hoor ik slippers. De route naar de douches loopt langs onze tent.
Na het ontbijt gaan we naar het zwembad. We leggen onze handdoeken op de ligstoelen en nemen plaats. Ik vraag of ik haar in zal smeren. Dat vindt ze goed. Daarna ben ik aan de beurt.
Ze duikt het water in, vraagt of ik er ook in kom. Ik zeg ‘nee’, vind het nog niet warm genoeg, ben het boek aan het lezen. Steeds vraag ik me af of er nog wat met de hoofdpersonages gaat gebeuren.
Ze klimt uit het bad en loopt zonder iets te zeggen weg. Ze is naar de tent, vermoed ik. Na een kwartier ga ik een kijkje nemen. Ze zit op de stoel achter de tent en bladert door een tijdschrift. Als ze me ziet, legt ze het tijdschrift op het gras.
‘Waarom heb je niets gezegd?’ vraag ik.
‘Ik wil met je praten. Ik heb het idee dat het niet fijn gaat.’
Ze praat hard.
‘Niet de hele camping hoeft het te horen,’ zeg ik met gedempte stem.
‘Er is nu niemand hoor. Iedereen is uitgevlogen of ligt in het zwembad.’
Ze kijkt tegen de zon in. Met haar hand schermt ze haar ogen af.
‘Ik hou er gewoon niet van als je zo hard tegen me praat. Er kan altijd iemand meeluisteren.’
Ze zucht. Wacht tot ik weer iets zeg.
‘Ik heb hier geen zin in, ik wil niet praten,’ zeg ik.
‘Het lijkt wel alsof je kamperen helemaal niet leuk vindt.’
‘Hoe kom je daar nou bij? Ik doe mijn best.’
‘Zullen we dan maar gewoon gaan?’
‘En dan?’
‘En dan niks. Dan zien we wel.’
Ze slaat een vlieg weg. Ik denk aan hoe dit thuis te vertellen, hoe deze geplande dagen te vullen, hoe alleen al de terugreis.
‘Nee,’ zeg ik. ‘Waarom draaien we de tent eigenlijk niet?’
‘Heb je dan niet genoeg aan mij?’
Ik loop terug naar het zwembad, ga verder in het boek.
Het duurt een half uur voor ze weer bij het zwembad is. Zonder iets te zeggen komt ze naar me toe. Ze schuift haar ligstoel dichter tegen de mijne en legt haar hand vragend op mijn buik. Ik beantwoord dit door mijn hand op die van haar te leggen.