heid, gewapend met een scherpe voorstelling van een rein en harmonisch leven. Het maakt Andreas Burnier tot een Staphorster intellectueel, iemand die lang in de wereld heeft verkeerd, veel slechtigheid heeft gezien, maar op haar dwalingen des weegs is teruggekeerd en als een “wetende” kan vertellen hoe vreselijk het allemaal is.’ Hij had het helemaal met haar gehad: ‘Wanneer begin ik mijn belangstelling voor een schrijver te verliezen? Op het moment dat hij zijn stellingen definitief heeft betrokken en niet meer “toevallig even stil staat” om een standpunt in te nemen.’
Voor Peeters was Dessaur in eerste instantie de schrijfster die onder het pseudoniem Andreas Burnier in 1965 had gedebuteerd met de roman Een tevreden lach, waarin openlijk wordt geschreven over een lesbische verhouding. Andere bekende boeken van haar zijn Het jongensuur en de Trein naar Tarascon. Met haar boeken over onderdrukte vrouwen en lesbische verhoudingen, was zij aanvankelijk het boegbeeld van progressief Nederland; zij werd gezien als wegbereider van het feminisme, al moest zij van de feministische beweging niet veel hebben. Zij had haar eigen feminisme, wat duidelijk wordt tijdens een interview in 1975 met Willy M. Roggeman. Over de keuze van een manlijk pseudoniem zegt zij bijvoorbeeld: ‘Volgens mij dragen alle thans als man op aarde geïncarneerde mensen een mannelijk pseudoniem, Willem. De mens is een vrouw. Met mijn mannelijk pseudoniem onderscheid ik mij dus niet van andere mannen. Er valt niets te verklaren.’ En over de het autobiografisch karakter van haar werk: ‘Mijn literaire boeken tot dusver spiegelen de gevoelens van onmacht, frustratie, woede die ik heb ervaren en ook mijn aanvankelijk probleem, of ik soms niet “eigenlijk” een man was. Een gedachte die toch waarschijnlijk alleen maar in een sexefascistische cultuur in je kan opkomen.’
Het werk van de onderzoeker Dessaur is niet meer actueel: ‘Vergeten sociologie’, zeggen haar vakgenoten nu. En haar romans? Op het idee gebracht door het artikel in Sociologie Magazine pakte ik Het jongensuur uit de boekenkast. Een flinterdunne roman, waarin het joodse meisje Simone, de ikfiguur, tijdens de Tweede Wereldoorlog op verschillende adressen moet onderduiken. Ze wordt geconfronteerd met niet alleen de gescheiden wereld van joden en niet-joden, maar ook met die van mannen en vrouwen en doet haar best in droom en daad bij de jongens te horen. Over de gymnastiekles zegt ze bijvoorbeeld: ‘Bij de oefeningen ga ik ook zo staan, dat ik mij kan voorstellen dat ik bij de jongens hoor. Zo is het het minst vernederend.’ De hernieuwde kennismaking met Het jongensuur viel niet tegen. Het boek is sober, maar goed geschreven en de thematiek van uitsluiting is nog steeds