verslag vertel ik kort wat de derde lezing van De Avonden opriep en dat zijn vooral de herinneringen aan de eerste keer dat ik het boek las, op de zolder van een klein huis aan de rand van de stad Nijmegen.
Het is november 1966, ik ben dertien, over een week of vier word ik veertien. De Avonden ligt al lang in ons huis, zo lang als ik me kan herinneren. De roman staat niet in de boekenkast, maar ligt op een kleine tafel die ernaast staat, waarop ook altijd een of twee boeken van Graham Greene liggen.
Zo nu en dan neemt mijn vader De Avonden ter hand. Het is te zien dat hij het boek al gelezen heeft, zelfs door en door kent. Hij zoekt een passage op en begint lachend te lezen. Soms zegt hij: ‘Het is verpletterend.’ Ook al ben ik pas dertien, ik weet wat hij bedoelt. Sommige boeken van mijn ouders heb ik ook al gelezen. Wolkers bijvoorbeeld, en Tsjechov, twee schrijvers die een verandering in me veroorzaakten die ik nog niet kan hanteren, verpletterenden boeken.
Als ik mijn vader zie lachen om De Avonden, wil ik dat boek ook lezen, maar ik ben bang dat ik niet hoef te lachen en dat ik het boek daardoor kwijt raak, om het zo maar eens te zeggen. En dat wil ik niet. Het ligt niet voor niets binnen handbereik op de kleine tafel naast de boekenkast.
In november 1966 komt er een oom op bezoek. Geen echte oom, maar toch zeg ik oom tegen hem, oom Jimmy. Hij handelt in curiosa die hij met name in Engeland haalt.
Als oom Jimmy bij ons thuis is, ontstaat er altijd chaos. Het lijkt of zijn aanwezigheid alle kanten op spat, wat vooral wordt veroorzaakt door de vriendinnen die hij meeneemt, niet meer tegelijk, maar telkens een andere, vrouwen met wie altijd iets is, iets ontremds, iets onberekenbaars.
Ook met de curiosa van oom Jimmy is iets aan de hand want justitie houdt hem verontrust in de gaten.
Vaak zegt hij tegen mijn vader als hij onze kleine woning binnen barst: ‘Bassie, ik ben...’
Voor de goede orde: mijn vader werd verder door niemand Bassie genoemd, mijn vader was niet de clown, hij heette Bas, maar oom Jimmy verkleinde altijd namen, ik was Tommie.
Oom Jimmy zei dikwijls: ‘Bassie, ik ben even weg.’ Dan bedoelde hij dat hij bij ons was. Dus vanuit mijn beleving: helemaal niet weg, maar juist hier.
In de novembermaand waarover ik nu spreek, mijn Avonden-maand, heeft hij een lange vriendin meegenomen, op hoge benen. Hij noemt haar Cockie en ze is van adel, een freule. Nog nooit zag ik zo'n spectaculaire