platte plooien in het voorpand. Tranen van de harde wind liepen over haar vuurrode wangen, snot kleefde op haar bovenlip. Ze was hooguit negen. Een tenger kind met ongewone grijsgroene ogen in een alledaags gezicht. Haar kleine hoofd bewoog bijna ongemerkt mee met de grillige bewegingen van de vlieger boven haar. Hij deed een stap opzij, ze stond te dichtbij. Ze keek naar hem.
‘Is die van jou?’
‘Ja.’
Ze staarde hem aan. Hij voelde zich ongemakkelijk en wilde dat ze wegging. Hij liep een stuk achteruit en liet de lijnen vieren. Ze liep met hem mee, alsof ze bij elkaar moesten blijven.
‘Moet je niet naar je moeder toe?’
Het klonk onaardiger dan hij bedoelde. Ze antwoordde niet, misschien had ze hem niet gehoord. De wind was in de twee uur die hij nu op het strand was in kracht toegenomen.
‘Mag ik hem even vasthouden?’
Het klonk achteloos, vanzelfsprekend bijna. Haar blik was weer omhoog gericht, haar handen staken nonchalant in de zakken van haar jas.
‘Hij is mooi.’
‘Je houdt hem niet.’
‘Ik ben heel sterk.’
‘Zo zie je er niet uit.’
Een windvlaag voerde een nevel van fijn wit zand mee. Ze kneep haar ogen dicht en sloeg haar handen voor haar gezicht. Even was het of ze huilde. Het gebaar raakte hem, waarom wist hij niet. Hij plaatste zijn handen ver uiteen op de stuurgreep en ging naast haar staan.
‘Kom dan.’
Ze keek hem niet begrijpend aan.
‘Jij houdt hem in het midden vast.’
Hij hield zijn linkerelleboog uitnodigend omhoog. Ze aarzelde maar dook toen onder zijn arm door en omklemde de stuurgreep met haar beide handen. Hij omvatte haar kleine gestalte, haar kruin reikte tot aan zijn borst. Ze keek lachend naar hem op. Hij kantelde de stuurgreep naar rechts, toen weer naar links. Ze volgde zijn aanwijzingen en riep iets wat hij niet verstond. Haar lange rode haar waaide omhoog en streek langs zijn gezicht. Ze leunde tegen hem aan, alsof hij geen vreemde was. Hij liet de vlieger nog feller duiken en hoger stijgen.
Boven de wind uit klonk geschreeuw. Hij draaide zich om. Verderop zag