Tirade. Jaargang 53 (nrs. 427-431)
(2009)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 49]
| |||||||
Bart Slijper
| |||||||
[pagina 50]
| |||||||
En ik vraag vergeving voor het feit dat ik jullie zo lang heb laten wachten. Ziehier het programma:
Komt jullie dat goed uit?’Ga naar voetnoot1 De overbodige omhaal van woorden past bij het karakter van Flaubert. Hoe hartelijk, luidruchtig en dwingend deze man is, vol van minachting voor bijna iedereen en vol zelfspot, evenzeer hoffelijk als vervuld van zichzelf - het zit allemaal in dit briefje, daar hebben we geen biografie meer voor nodig. Na het lawaai van Flaubert, nu een brief van nul woorden. In de Koninklijke Bibliotheek wordt een groot gedeelte van de nalatenschap van Willem Kloos bewaard. Hieronder valt een verzameling handschriften en knipsels die te maken heeft met de intense vriendschap tussen Kloos en Jacques Perk. De relatie tussen beiden begint op 15 mei 1880 en spat een klein jaar daarna uit elkaar. Weer een half later, op 1 november 1881, sterft Perk, tweeëntwintig jaar oud. Tot het laatste toe had Kloos geprobeerd zijn vriend nog een keer te zien en te spreken, maar kennelijk was er te veel misgegaan, want Perk weigerde hem te woord te staan. Meteen na de dood van zijn vriend ontfermt Kloos zich over diens handschriften en stelt een bundel samen waarmee, vooral dankzij zijn legendarische inleiding, Perk wordt gelanceerd als de aankondiger van een nieuwe, eindelijk een keer grootse, periode in de Nederlandse literatuur. Over de hevigheid van de vriendschap tussen Kloos en Perk is wel iets maar lang niet alles bekend. Ik was daarom geïnteresseerd in een pluk haar van Perk die zich, blijkens een oude inventaris, in de nalatenschap van Kloos moest bevinden. ‘Zeker van het lijk geknipt,’ mopperde de conservator die mij de archiefdoos gaf. Het blondgele haar van Perk bleek achter plastic op een stukje karton te zijn geplakt. Je wilt het zien, al weet je eigenlijk vooraf dat er weinig valt te zien. Maar elders in de doos vond ik een bijna verkruimeld, leeg envelopje, het poststempel nog leesbaar: 19 mei 1880, de vriend- | |||||||
[pagina 51]
| |||||||
schap is dan net een paar dagen oud. Aan ‘Den heer J.W.Th. Kloos. / litt. stud. / Keizersgracht hoek Leidschestraat 33’. Uit een vouw van de envelop viel een blond haartje. In september 1888 is het met Willem Kloos weer een keer misgelopen in de liefde. Zijn vriend Albert Verwey heeft zich verloofd. Lange jaren van alcoholisme, ruzies en gekte zijn aanstaande en hij wil niet, hij kan niet meer. ‘O, God, Albert, 't is verschrikkelijk, maar ik moet het je toch zeggen. Zoek maar geen kamer voor me. Dat kost maar geld, en het zal nu wel gauw uit zijn. 't Is beroerd, vin je niet. Maar ik kan er net zoo min iets aan doen, als jij. Vaarwel.’Ga naar voetnoot1 J.C. Bloem heeft op 28 september 1931 drie woorden nodig: ‘stuur morgen copij’ schrijft hij aan Nico van Suchtelen, de directeur van de Wereldbibliotheek. Men hoeft weinig van het leven van Bloem te weten om te zien dat deze, door de Rijkstelegraaf overgebrachte, mededeling de grote kwellingen van zijn leven weerspiegelt. Hij is al meer dan een jaar te laat met het inleveren van zijn vertaling van de roman Precious Bane van Mary Webb. Al dat uitstel heeft hij bijeen weten te sprokkelen door een reeks ongelooflijk inventieve uitvluchten te bedenken, terwijl zijn uitgever intussen steeds wanhopiger wordt. Bloem echter blijft optimistisch en oppert dat de Wereldbibliotheek alvast begint met het drukken, terwijl hij de laatste hoofdstukken in een razend tempo gereedmaakt. Maar het zou na 28 september nog een aantal slopende maanden vergen voordat het morgen werd.Ga naar voetnoot2 November 1979. Corine Spoor, redactrice van De Tijd, had het gewoon maar gewaagd aan Jeroen Brouwers om een bijdrage voor haar tijdschrift te vragen. ‘Geachte mevrouw Spoor, ik ben uw “Beste Jeroen Brouwers” niet. Tot mijn spijt kan ik in twintig dagen tijds geen verhaal of essay over liefde, | |||||||
[pagina 52]
| |||||||
literatuur en dood voor uw weekblad schrijven. Daarenboven schrijf ik de kerstbijlage van Vrij Nederland al vol. Met beleefde groet.’Ga naar voetnoot1 In het geval van Brouwers zou ik liever tien lange brieven overschrijven dan één korte: zijn brievenbundel Kroniek van een karakter is, juist door de virtuoos opeengestapelde klachten, een hartversterkend meesterwerk. Zeer geachte heer Brouwers. Waarschijnlijk was ‘Lieve Jeroen’ ook meteen goed geweest, want binnen korte tijd ontbloeit er tussen beiden een liefdevolle briefwisseling. Maar het geciteerde briefje tekent een schrijver die een half jaar later, nadat hij in nrc Handelsblad voor opportunist is uitgemaakt, een essay in Tirade schrijft waarin hij opmerkt: ‘Mij dunkt, ik ben zo bedreven in het “slijmen”, dat ik ad summum drie vrienden heb en twaalfhonderd vijanden, - ik vind trouwens dat het zo hóórt voor een schrijver.’Ga naar voetnoot2 Veertig bladzijden voorouders in een biografie, een eindeloze dialoog in een roman - vaak is het verspilling van taal en tijd. Een brief geschreven met bloed, gal of blonde haren maakt woorden vrijwel overbodig. |
|