Het was een stadje waar er in ons land nog maar enkele tientallen van over zijn. Het was meer dan achthonderd jaar oud. Meneeer Bessoltsev wist veel van de geschiedenis van het stadje. Hij koesterde diepe eerbied en liefde voor de oude tijden, die hem levendig voor de geest stonden wanneer hij door de smalle straatjes zwierf, en langs de steile oevers van de rivier, en in de schilderachtige omgeving van de oeroude grafheuvels die overgroeid waren met dicht gewas van kamperfoelie en berkebomen.
Het stadje had in de loop van zijn bestaan meer dan één ramp overleefd.
Hier, vlak boven de rivier, op de ruïnes van een oud fort, had ooit een ridderslot gestaan. Het Russische grensleger had er gevochten op leven en dood tegen de onmetelijke horden van de Khan, die gewapend met kromzwaarden en pijlen en met de strijdkreet ‘Ta Roes! Ta Roes!...’ op hun kleine maar taaie paardjes probeerden aan deze kant van de rivier te komen, om het grensleger te vernietigen en dan door te breken naar Moskou.
Ook de oorlog tegen Napoleon van 1812 had het stadje de nodige kleerscheuren bezorgd. Het leger van maarschalk Koetoezov was er toentertijd op de vlucht voor de Fransen dwars doorheen getrokken: een lange rij soldaten en vluchtelingen, wagens, paarden, lichte en zware artillerie met alle mogelijke mortieren en houwitsers, met reserve-affuiten en mobiele smederijen. De toch al slechte plaatselijke wegen waren veranderd in blubber. Daarna werden de doodvermoeide, uitgehongerde Fransen op hun beurt teruggedreven, langs dezelfde weg als ze gekomen waren, waarbij de legers vochten met een ongelooflijke, bijna onmenselijke moed, dag en nacht, zonder hun hachje te sparen. Het was gewoon onbegrijpelijk waar ze de kracht vandaan haalden, na alle ellende, honger en epidemieën die ze hadden doorstaan.
Bij de verovering van de Kaukasus door de Russen was het stadje eveneens betrokken geweest. Hier ergens had de Tsjetsjeense volksheld Sjamil in droeve ballingschap geleefd, samen met zijn mannen, het bergvolk. Ze hadden door deze steegjes geslenterd, en hun blik, waanzinnig van heimwee, had zich blindgestaard op het bergmassief aan de horizon.
Weer later had de Eerste Wereldoorlog als een windhoos alle mensen uit het stadje weggezogen, waarna ze waren terugbezorgd als invaliden, zonder armen en benen, maar woedend en voor niets bevreesd. De vrijheid was hun dierbaarder dan het leven. Zij waren het, die de Revolutie naar dit stille, kleine stadje hadden gebracht.
Vervolgens, zo'n dertig jaar later, waren de troepen van Hitler binnengevallen en werd het dorp overspoeld door een golf van branden, galgen, executies en wrede verwoesting.