blijft ruimte. Waar je ook gaat, de steentjes blijven zichtbaar. Tussen mensenvoeten, tramlijnen en terrasstoeltjes de zee van vierkantjes, overal. Soms zie ik in de stad reclame van de firma Goldwater die nog altijd traditioneel mozaïek legt in hotels, dure binnenplaatsen, buitenhoven, pleintjes.
Maar de kunstnijvere patronen interesseren me niet. De steen zelf wil ik, ik betrap me op het idiote verlangen tot verzamelen. Het verzamelen van al die soorten stenen die hier al anderhalve eeuw door mannen met beitels en trefzekere handen de straten ingetimmerd worden. Een collectie aanleggen van de verschillende soorten - een reeks om mee te nemen en thuis aan de muur te prikken, zoiets. En zo stap ik op een dag Manels huis uit met mijn camera.
Wat een dag!
Wat weet ik weinig!
Wit en zwart had ik gedacht - maar wat een onzin. Grijswit, steengrijs, grauwgeel, geelwit, mosterd, oker, beige, wittig beige, roze, rozig, roestig, bruingrauw, zwart, zwartbruin, diepzwart, blauwzwart; alleen al het verzamelen van alle verschillende kleuren blijkt meteen onmogelijk. Mijn stille passie krijgt het bovendien te verduren, nooit had ik gekeken naar de steentjes los van mij. Wat weten ze? Alles! Dag na dag na dag dragen ze stedelingen en passanten, voetstappen, wielen, biertonnen, hondenpoten - en wie of wat er ook overheen gaat laat sporen na. Niet een steen hetzelfde, niet een plek als de volgende - ik kan inzoomen waar ik wil, iedere foto is nieuw.
Op het Largo dos Loios ga ik op mijn knieën op de stoep zitten, neem vier rijen donkere stenen (laten we zeggen: diepzwartgrijsblauw) in beeld en schuif regel voor regel op naar voren (ja, er wordt naar me gekeken). Zo maak ik twintig foto's. Aan het eind van de twintigste staat een bankje, daar kijk ik ze terug. Vorm, kleur, structuur, landschap om de steen - alles verandert. Bij de derde foto komt een sigarettenpeuk in beeld, bij de vijfde nog eentje, bij foto twaalf begint er gras te groeien en worden de stenen matter, op de laatste drie foto's schitteren ze je tegemoet, hevig opgewreven door de schoenzolen van bankzitters.
In de Rua de Sãõ da Praca valt me op hoe vaak er tussen de vierkantjes driehoekjes de grond in geslagen zijn. Niet alleen in de hoeken, niet alleen daar waar stenen van uiteenlopende kleuren omwille van het mozaïek doorkliefd zijn, maar ook midden in egale oppervlakten. Heeft zoiets een reden? Of hakt zo'n man soms mis en gebruikt hij noodgedwongen wat hij daardoor voorhanden had?