leven”. Dat lukt me heel aardig, maar toch... Ik heb het sterke vermoeden dat de stroom ambtelijk proza die ik voor mijn broodwinning moet afscheiden, mogelijk wordt gemaakt door dezelfde concentratie en energie die nodig zijn om het z.g. literaire vormgevingsproces gaande te houden, en dat ik bezig ben roofbouw op mezelf te plegen.’ Hanny, en ook Geert, wisten heel goed dat ze zich daarmee troostte, maar dat het niet de waarheid was. In haar afscheidsbrief aan hem van 4 december 1987, twee weken voor zijn dood, schrijft ze: ‘Op mijn beurt voel ik de behoefte je te danken voor alles wat je voor me hebt gedaan, voor je hartelijkheid, de genereuze overtuiging waarmee je mijn werk de wereld in bleef sturen, je onvermoeibare aanmoediging, de vele goede herinneringen die ik heb overgehouden aan al die jaren dat we met elkaar zijn omgegaan en niet in de laatste plaats voor je laatste brief die ik als iets kostbaars zal bewaren.’
Wouter van Oorschot en ik hebben het aanmoedigingsstokje overgenomen - Hanny was één van de eersten die na Geerts dood haar vertrouwen in ons uitsprak - maar desondanks was het een grote verrassing toen ze mij bij een bezoek aan haar in 2000 die vier laatste gedichten meegaf, waarover ze wel al gesproken had maar die onvindbaar waren, want in een niet meer open te krijgen lade bleken te huizen. Ze werden gepubliceerd in Tirade van mei 2000. Haar optreden datzelfde jaar in de Nacht van de Poëzie werd een overdonderend succes. Ze schold op dergelijke bijeenkomsten, was er door haar grote relativeringsvermogen en vermeende gebrek aan kwaliteit van haar gedichten zenuwachtig voor, maar genoot uiteindelijk van alle aandacht zowel in de zaal als achter de coulissen, al viel het niet mee in de plooi te blijven, als ze over collega-dichters voor iedereen verstaanbaar ouderwets meedogenloze opmerkingen maakte.
In mei 2003 reed ik met haar naar Gerard Reve, na een telefoontje van Joop Schafthuizen over Reves voortschrijdende alzheimer. Hoewel ze het jaar daarvoor al afscheid had genomen van Gerard en ze nauwelijks nog de deur uitkwam, wilde ze de reis naar Genk maken. De begroeting was buitengewoon hartelijk, al betwijfelde ik of Gerard, die door Joop heel goed op het bezoek was voorbereid, Hanny in eerste instantie herkende. Gerard kletste honderduit, grammaticaal juiste zinnen, maar de betekenis was niet in alle gevallen duidelijk. Het deerde Hanny niet en om bijna alles wat Gerard zei werd hartelijk gelachen. Ze probeerde het gesprek een aantal keer op zijn ouders te brengen, maar Reve had alleen oog en oor voor zijn poes, wier doen en laten hij nauwkeurig volgde en tot Hanny's grote genoegen van precies commentaar voorzag. Op de bijna vier uur durende terugreis