ballon bezwerend had toegesproken, angstig terugwijkend met de handen op de rug: ‘Dag Balbon, ie bangggggg.’
Minder goed wist ik hoe ik moest kijken als Hanny mij er schaterend aan herinnerde, hoe bij Reve-opa en oma, ik onder tafel was gekropen en mijn scherpe tandjes stevig in Hanny's been had gezet.
Hanny wilde zelf geen kinderen. Niet naar aanleiding van dit bijtincident of omdat ze een hekel had aan mij of mijn broertje David - maar omdat ze vroeger al had besloten, een of twee jaar vóór haar eindexamen, dat ze geen kinderen op de wereld wilde zetten. Ze vertelde het Nop Maas, die het optekende in haar jeugdherinneringen Verst verleden.
Ik bleef zonder nichtjes en neefjes en ging ook niet logeren. Ik zag Hanny vooral op verjaardagen van mijn ouders, Karel en Tini. Haar reuzegoed vertelde sterke verhalen zorgden voor veel pret. Op zo'n verjaardag in het revolutiejaar 1966 vertelde ik enthousiast over een meute die ik de ruiten had zien ingooien bij het honk van het Amsterdamse Studenten Corps. Ik rekende op bijval van tante Hanny die graag op barricades wilde klimmen en radicaal in haar taal was, maar ik kreeg een strenge terechtwijzing: ruiten ingooien is barbaars. Háar geloofde ik en ik denk aan haar, als het weer tijd is ergens de ruiten in te gaan gooien.
Als Hans Driessen en ik gingen eten bij Hanny, we waren grote mensen geworden, moest Hans het praatwerk doen. Ik had op zoveel belezenheid geen wisselgeld. Toen in 1973 Jeroen en Michiel waren geboren, ging Hans bij de gemeentelijke dienst herhuisvesting woningen verdelen. Hanny hield vol dat Hans haar aan haar woning op de Reguliersgracht 19 had geholpen, terwijl hij haar slechts de juiste loketten gewezen had.
Hanny kwam in die tijd vaak eten en herinnerde zich trots haar achterneven die, nog voor ze goed konden praten, elkaar reeds uitscholden voor ‘Tomme Lul’.
Hoe het ter sprake kwam weet ik niet maar, een van die keren merkte Hanny op dat de lijn tussen hetero of homo niet zo scherp te trekken was, en iedereen wel een beetje van allebei in zich had. Daar had ik toen nog niet zo aan gedacht.
In de jaren toen de communisten in veel culturele organisaties de dienst uitmaakten en heel Nederland bang was voor ‘Meneer Van Gelder met zijn zeven beren in de kelder’ en hem schijnheilig om het hardst verzekerde ‘wat zijn uw gordijntjes helder’ zat Hanny in het bestuur van het Nederlandse equivalent van de Russische schrijversbond, en zei dat de gordijntjes vuil waren. Dwars tegen iedereen en de tijdgeest in, zorgde zij ervoor dat