meeste wel hebt gezegd? Langdurig stoppen met publiceren kan ook een bewijs van kracht en zelfkennis zijn, er zijn immers veel meer dichters met een beperkt maar onvergankelijk dichterlijk oeuvre (ik noem nu willekeurig J.C. Bloem, Jan Hanlo, Housman of Wislawa Szymborska) - zoals er ook heel wat dichters zijn die de hoogtepunten uit hun werk bijna weg weten te schrijven onder een gestaag voort-emmerende zwadder van allengs sleetser klinkende hernemingen.
Maar omdat Hanny zelf zo smakelijk haar eigen werk kon weglachen, trapte menigeen erin. Gezien de intimiteit en kwetsbaarheid van deze gedichten, kan ik haar eigen houding niet anders zien dan als een afweermechanisme. Ik ben onzeker, zegt ze in Verst verleden (2002) de jeugdherinneringen die Nop Maas zo consciëntieus heeft opgetekend, en dat heb ik van mijn vader, en omdat mijn moeder wilde voorkomen dat ik onzelfstandig werd, versterkte zij die onzekerheid op haar beurt, ‘al zou je het niet denken, als je me hoort kakelen.’ En natuurlijk, onzekerheid en eenzaamheid zijn kernbegrippen in haar poëzie; maar met hoeveel precisie en gebeitelde formules heeft zij die grondhouding niet keer op keer weergegeven! De vogel die tegen de wind in zingt, ‘wankelend op de valreep/ van het licht’, en die zij op zekere dag aan de overkant van de Reguliersgracht zag, en herkende, diens ijle lied doortrekt haar verzen. Staande voor het raam beschrijft de dichteres haar uitzicht, en drukt in luttele volzinnen (soms zelfs één enkele zin) zonder sentimentaliteit uit dat zij er alleen voorstaat: dit zou je het typische Hanny Michaelis-beeld kunnen noemen, dat al in haar traditionele middelbare schoolverzen aanwezig is, maar dat later in een uitgebeende en persoonlijke vorm zonder meer fier gestalte krijgt. Die onzekerheid, daar kon zij op bouwen.
Haar lach was zeer aanstekelijk, maar ook een rookgordijn, dat al dan niet door de damp van vele sjekkies nog eens extra werd benadrukt. Ik zal niet licht de gespeelde naïeveteit vergeten waarmee ze in een tv-programma over Gerard Reve, opgenomen met kenners van diens werk in een lokaal van het Vossius Gymnasium, op de vraag van de presentatrice: ‘Mevrouw Michaelis, u heeft ook het trouwboekje van Gerard & u bij zich, is het niet?’ als antwoord gaf: ‘Jazeker, dat moest ik toch van jullie meenemen? Ja zeg, dat jullie niet denken dat ik altijd met dat ding op zak loop.’
De afgelopen week heb ik me ook weer vermaakt met de brieven die ik van haar mocht ontvangen, als ik haar een boek of tijdschrift had toegestuurd