Tirade. Jaargang 47 (nrs. 398-401)
(2003)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 602]
| |
[pagina 603]
| |
Ouderwets
Ik herinner me goed die oude, minutieus uitgevoerde gravure.
Door een walvis opgeslokt zat een klein mannetje in frak in zijn buik, aan een tafeltje dat door een olielamp verlicht werd.
Maar een walvis heeft honger. En daar is de tweede gravure.
Door zijn muil slaat een machtige golf zeewater naar binnen met een school opgeslokte visjes.
Het tafeltje valt samen met de lamp om, het mannetje duikt onder en drukt zich tegen de glibberige wanden van het reuzenlichaam aan.
Wanneer de golf is weggeëbd zet hij het tafeltje weer op zijn poten, hangt de lamp op en gaat aan het werk.
Bestudeert hij het Oude Testament? Bestudeert hij kaarten?
Waar kan een schipbreukeling, door een wonder gered, zich anders voor interesseren?
Ik denk vaak aan die gravure, wanneer ik voor ik ga werken de boeken op mijn tafel klaarleg, nadat ik eerst ramen en deuren hermetisch heb gesloten.
| |
[pagina 604]
| |
De boom die ik op de helling ontmoette
De winterse contour van de boom verliest langzaam zijn scherpte
die steeds overdadiger knoppen en loten
bezetten in een bliksemsnelle mars zijn dikke takken
vernietigen zijn rust
als familie die opeens in het huis van een eenzame verschijnt
Duizenden bladeren als onuitstaanbare kinderen
stellen hem met hun geruis nooit eindigende vragen
en halen hem weg van de wolken die hem zo na stonden
maar de boom schikt zich nederig
wordt een prachtige voedermachine
het water stroomt naar binnen
en stuwt naar de top waar het de fontein van de kroon wordt
Nu zingen in hem de bron en het vuur van de beweging
die op weg naar de zon is
als dat meedogenloze groen dat nergens rekening mee houdt
want zijn vorm sluimerde in de boom als die van het kind in de moeder
Maar er komt een ogenblik dat de boom weer vrij zal zijn
de wind aan hem rukt en schrijnende regens hem schoonspoelen
hij een kluizenaar wordt
hij zichzelf wordt
| |
[pagina 605]
| |
We zijn voor jou
We zijn voor jou Europa het reservaat van de geschiedenis
met onze ouderwetse idealen
en ons afgestoft juwelenkistje
en de liederen die we zingen
Het beste wat we hebben voeren we
aan de slang van verkrachting en geweld
Jonge jongens mooie meisjes
de knapste koppen veelbelovendste talenten
een schatting van bloemen kruisen woorden
De lichtzinnige erfgenamen van de ernst
de nooit gewijde verkondigers van de hoop
die de vaderlandse retoriek voortzetten
waarin we als gegoten passen
hoewel ze ons gisteren nog
aan de krappe kant leek
| |
[pagina 606]
| |
Wat is dat voor heertje
Wat is dat voor een heertje, geen dwergje, geen man,
op de top van bergen geschilderd, in het zwart en het wit,
dat ons zomaar aankijkt, onverwacht maar onherroepelijk?
En hier, is dit weer zo'n kleine erfgenaam van titel of bezit,
in een jurkje en kniebroek, een speelgoedpaard aan de voet,
een zweepje in de hand, somber, de blik gefronst?
Die schilder wist goed wat zo'n heertje in zich had,
nog voor het de menselijke wetten, codes, school zou leren kennen.
Kijk, wat een woede er in deze kinderen is, op hun leermeesters,
hun moraalpredikers, hun onderdrukkers, die heerszuchtig
hun leven en gedachten en gewoonten kneedden.
Wat maakten ze van hen? Misdadigers? Moordenaars? Of heiligen?
Hypocrieten aan de macht? Meegaande onderdanen?
Als een pompoen zwelt het oproer in het gefronste kindervoorhoofd,
die jongens zijn krankzinnig, krankzinnig die meisjes,
jullie trekken zien we jaren later terug in de bestormende gardes,
vaak in de voorste linie, op een schilderij dat vandaag een historisch
document is, in revolutionaire marsen, bij de opstandige bemanningen
van schepen en fabrieken, in de woedende menigten van de hoofdstad.
Jullie voelen goed aan, voor de tijd van woorden is gekomen,
dat alles hier niet is zoals het hoort, dat de orde misleidend is,
elk protest verstikt wordt, de waarheid niemand interesseert.
Dat vreugde evenzeer als lijden de mensen verdeelt,
dat alles vruchteloos is, maar ophouden uitgesloten.
Jullie weten waarnaar de onderdrukker zo hardnekkig streeft,
wanneer hij erop toeziet dat jullie doof en stom opgroeien.
| |
[pagina 607]
| |
Boven ons
Jongens die op het uitgestrekte plein voor de obelisk voetballen
met achter zich de apocalyptische hemel van het westen
Waar komt opeens het dreigende van deze aanblik vandaan
alsof iemand het allemaal tot rood stof wil verpulveren
Ook de zon weet het al Ook de hemel weet het al
En het water in de rivier
Uit de luidsprekers schettert muziek als een wilde lach
Alleen hoog boven ons staat een ster
peinzend met een vinger op de lippen
| |
[pagina 608]
| |
Het brandmerken van de herfst
De herfst - geen melancholie is het maar razernij
een elk jaar herhaalde poging van het einde
De uitgehaalde ingewanden van de aarde
bieten aardappels koolrapen opgedolven
wat zich voor de wereld verborg valt aan de mens ten prooi
water uit vijvers gelaten scholen karpers op het droge gesmeten
de wind rukt bomen hun kruin af ze buigen in wanorde en buiten zinnen
en tot aan de horizon de lucht van aarde wee en lieflijk
hij doet de neuzen van de paarden zwellen
die de wagens trekken volgeladen als de wagens van verdrevenen
Met geweld van de bomen gescheurde bladeren wekken zo'n heftig verdriet
dat je samen met hen zou willen ijlen
met alles wat weggaat maar probeerde te leven
in de hoop op onsterfelijkheid
Branden van rood bruine explosies van eiken
en regen die alles opjaagt wat het ontmoet op zijn mars
Voorwaarts verdrevenen Voorwaarts
De menigten naar binnen verbannen
de laatste dieren die een schuilplaats tegen de winterkou zoeken
en daarna de nevels die doek voor doek vallen
een wittige horizon van denkbeeldige bergen van waar wij
samen met november onze zelfmoordsprong wagen
recht de decembernacht in
| |
[pagina 609]
| |
Op de aankomst in ons huis van het oude Bretonse buffet
Toen het eindelijk donker als een rots en ruikend naar zeezout en brood
in de hoek van onze kamer stond, brak het hele huis los in gezang
met stemmen die tot nu toe hadden geslapen, door niets gewekt.
Alle meubels zongen
met de stemmen van hun lang vergeten moederbomen.
De ooit saprijke hazelaar, druipend van zijn bruine vocht,
de rode kers en de wit-rossige spar, allemaal zongen ze
ter ere van de bejaarde reiziger, uit het verre Bretagne aangekomen:
Wees welkom na zoveel verre reizen, zwerver afgeleefd als Odysseus,
welkom, hoogedele nazaat van groen ruisende kruinen,
welkom, boom van het verleden, bemind door de timmerlieden van vroeger,
met hout door harde handen gepolijst voor een bestendig leven,
boom geveld voor meubels in huizen sterk als bergen,
sieraad van de visserswoning in het vrome, winderige Bretagne.
Welkom, gastvrije boom die van harmonie en vrede houdt,
boom die vuur noch water gemakkelijk zullen aantasten.
Zo werd het oude eiken buffet door de meubels van mijn huis begroet,
en ik versierde zijn bejaarde, maar nog altijd rechte rug met groen,
met klimmend groen, als het altaar van de huisgod,
en zette op zijn planken tinnen borden en geliefde boeken neer.
Sinds dat meubelstuk met zijn ouderdomskraken onder mijn dak een plaats gevonden heeft,
heb ik begrepen dat het schip na een lange vaart de kust weer heeft bereikt,
zich diep het zand in heeft gegraven en steeds verder landinwaarts gaat.
Dat buffet is als een huis van vroeger, verdonkerd van de regens,
een halfblind, maar veilig huis, dat we ontwend zijn.
Eindelijk dan is er een passende verblijfplaats gevonden
| |
[pagina 610]
| |
voor de kleine laren van ons kleine gezin, bij wie nu en dan
een ondeugende muis met een grijs snuitje en rappe oogjes zal langsgaan,
en het zal er geuren naar honing en rijpende peren.
Maar wanneer buiten de winter tekeergaat,
de koude noordelijke zee buldert en tegen de kale rotsen te pletter slaat
en de donkere jurken van de weduwen van Finistère en Morbihan in de harde wind wapperen,
ren ik dáár als vroeger over het scherpe grind van de zeewering,
het geluk is ver,
de zee die niemand vleit, herinnert aan alles wat slecht is,
aan alle verschuldigde schulden en de kwade excessen van het toeval.
Zout en vernederend sterk slaat een golf over de ogen
In die zee ben ik een onwaarneembare schaduw
die voorbijschiet en in een fontein van licht oplost.
In deze uitgestrekte rechthoek van Europa speelde mijn geschiedenis zich af.
En toen de vogel verzadigd van reizen uit de warme landen naar zijn geboortegrond terugkeerde,
was al alles volbracht wat in de jeugd volbracht moest worden.
Voor de tiende keer wordt nu het koren rustig van het veld binnengehaald,
de vogels zijn weer voor hun jaarlijkse trektocht vertrokken,
wij blijven thuis. Dochtertje, nog klein als een kat,
heb eerbied voor de nieuw aangekomene die bij ons blijft,
groene spechten, goudvinken en huiszwaluwen streken op hem neer,
hij kent de gang van het wild, heeft gebrul van honger en angst en zingen van vreugde gehoord,
is vertrouwd met de lucht van gerookte vis en walmende dampen
die in de keukens van boerenhofsteden opstijgt.
Op lange najaarsmiddagen
zag hij hoe de mensen hun koude handen warmden bij het vuur.
Hij was aanwezig bij de geboorte van kindekens zoals jij.
In hem woonden broden, geurende schotels met vlees en zakjes met zout.
Als je het wilt, dochter,
zal de oude je nog veel over mijn leven kunnen vertellen.
| |
[pagina 611]
| |
Hemeldithyrambe
Het seizoen van de koude van de sjaaltjes en de onrust nadert weer
waarin de zon zich van ons afwendt en naar dankbaarder oorden vertrekt
Maar kijk ze is onverwacht nog teruggekomen
zegt: dit is pas de herfst
met mijn verdwijning herinnerde ik jullie er alleen aan
dat er tijden komen waarop jullie niet zijn voorbereid
bid en werk dus en wees toegeeflijk voor elkaar
Ach wie zegt die woorden tegen ons met de mond van de zon
wie heeft van de zon een hemelevangelist gemaakt
Geloof me niet - zegt ze nu -
vandaag verkondig ik een goede zaak
morgen kan ik jullie aanzetten tot onoorbare dingen
ik spreek onophoudelijk en ieder zal in mij vinden wat hij zoekt
Ik schijn dus ik ben
Maar wanneer ik vertrek verlaat ik waardigen en onwaardigen evenzeer
Meisje ontbloot je armen nog eens voor mijn warme adem
van jou houd ik werkelijk
en van dat naar de grond gebogen oudje met een neus als een bassleutel
zij weet wanneer het Jaar van de Haan of de Aap nadert
ze is de heks die me probeerde in te slikken
Ik heb respect voor haar vermetele plan
haar kuiperijen die haar dwingen te wachten vol te houden
maar ook dat wachten hangt van mij af en mijn aleeuwige reizen
Verblind zit ze nu te trillen voor de razernij van de winden
die de bomen dwingen hun tooi af te werpen en naakt
het geweld de koude tegemoet te rennen
Ach wat ben ik toch almachtig ik zon
en jullie moeten een tiran met kuren wel aanbidden
| |
[pagina 612]
| |
en enkel uit je zwakheid krachten putten
Met jullie nachten wil ik niets te maken hebben
duikers gedompeld in het donker
ik geef jullie voedsel en vreugde waarvoor jullie je schamen
achterdochtige onderdanen van de natuur
Vaarwel en tot ziens jullie die nog in leven zullen zijn
wanneer ik weer terugkom in de majesteit van mijn hatelijke harmonie
| |
[pagina 613]
| |
Bekentenis
- Roep me niet op als getuige.
Ik zal niet van enig nut kunnen zijn.
Ik weet niet wie ik ben, vertrouw de getuigenis van mijn ogen niet, mijn gedachten breken af en uit vrees voor het ergste durf ik niet tot het einde door te gaan.
Wat is een bestaan waard, waarvan de getuigenis even nietig als onzeker is?
- Klaag niet. Te midden van andere soorten ben jij de enige die de rang van zijn zwakheid kent en ondanks alles zwoegt tot hij niet meer kan en, het eigen ongeloof ten spijt, bereid is om zijn breekbaarheid te offeren voor een illusoire broederschap.
| |
[pagina 614]
| |
De twist om de ervaring
Wat betekent dat: de Grote Ervaring?
Wat betekent dat: Je moet alles meemaken?
Dorst in de woestijn? Vorst op de Noordpool? Menseneten en hongerlijden bij de resten van een vliegtuig aan de voet van bergen? Stikken door gebrek aan zuurstof?
Daarvan vertelt de schreeuw van één dampende druppel water.
Eén korrel brandend zand.
De rots aan de kust, door de zee gespleten.
Noodweer, honger, de zware slaap en de bedwelming zullen je bereiken op het stukje aarde dat jou is voorbestemd. Waar zul je heenrennen?
Toch wordt wat je niet volledig hebt ervaren nooit echt jouw eigendom.
| |
[pagina 615]
| |
Hoe kun je
Hoe kun je doordringen - en is het nodig - in die ondergrondse wereld
die als een doolhof is en waar je de draad kunt volgen
gesponnen door een vermoeide Ariadne
(Jij bent Ariadne jij zult op de kust verlaten omkomen)
Hoe kun je doordringen - en is het nodig - in die ondergrondse wereld
van het geheugen dat slaapt en wacht tot het gewekt wordt
wacht op de genade van de verzoening met wat gebeurd is
of misschien op de vernedering die voortkomt uit de omnacht
tegenover het verleden. Wat een eenheid moest worden
ligt neer als een gekantelde wolkenkrabber
boordevol van de echo's van bezwering en afscheid
van spiegels die het beeld hebben bewaard van hen die heengingen
Wie moet je rapport uitbrengen? Waar de rekening indienen?
| |
[pagina 616]
| |
Dus
Dus dit moest gebeuren
voor de tijd zichzelf inhaalde
voor in de diepste vertwijfeling
het bestaan zich in de nederlaag openbaarde
als een steen steeds door een golf bedekt
als de plaats van een afgehakte hand
die met fantoompijn laat merken
dat hij bestond
|
|