hebben gelezen die zijn novelle-lengte toestaat, vraag ik me weer af hoe het mogelijk is; ik durf het verhaal nauwelijks samen te vatten. De ik-persoon verliest zijn vader, en gaat met zijn moeder naar bed, niet zomaar, maar onophoudelijk en jaren lang. Zij probeert aan deze toestand een einde te maken, ofschoon ze hem al even onophoudelijk uitlokt. We vermoeden een nog zwaarder geheim dan deze incest. Uiteindelijk pleegt de moeder, min of meer door een manipulatie van de ik-persoon, zelfmoord. Daarna komt de laatste waarheid aan het licht: de ik-persoon is het kind van zijn oom, van zijn moeder haar broer, dus.
Verteld zoals in het boek gaat het verhaal iets anders: het begint met de dag volgend op de zelfmoord van de moeder, wordt vervolgens jeugd-annex oorlogsherinnering, onderbroken door een drietal ‘dokumenten’ (artikelen over de bezettingstijd geschreven door de moeder), en het mondt uit in de (zeer ingenieuze en tragi-komische) intrige die tot de zelfmoord van de moeder leidt, waarna, als een epiloog, de ik-persoon een Telemachusachtige zoektocht onderneemt naar de vader, die hij nagenoeg vindt.
Ik ga niet beweren dat het verhaal bijzaak is, maar feit is dat er door de ik-persoon op een merkwaardig badinerende toon wordt gesproken over het sexuele web waarin hij gevangen zit. Die onverschillige, bijna toffe, en vaak ergerniswekkend provocerende toon is de eigenlijke raison d'être van het boek. Het gaat Van Maanen er om het bewustzijn te evoceren van iemand die nagenoeg immuun is voor datgene wat anderen liefde noemen, omdat hij daar zelf iets kannibalistisch onder heeft leren verstaan. In de passages waarin Van Maanen tot de kern van deze zelfverslindende erotiek probeert te komen zegt zijn ik-persoon bijvoorbeeld over pijn: ‘(-) pijn maakt en bepaalt ons; alleen op het punt waar wij elkaar treffen, waar pijn ontstaat, kan liefde iets beginnen’. En later: ‘het liefste dat je hebt vernietigen, alleen maar omdat het te lief is om voort te bestaan, omdat het beschermd moet worden tegen dood en bederf, dat klinkt jou als een krankzinnige paradox in de oren, maar voor mij is het de werkelijkheid op zijn hevigst’.
Dat zijn grote woorden en danige emoties, die desondanks onlosmakelijk verbonden zijn met de badinerende veine van het boek. Deze toon wordt bepaald door de verhouding van de ik-persoon tot de ‘jij’, de biechtmoeder. Die is, leren we uit bijzinnen, beduidend jonger, heeft de oorlog niet meegemaakt, is evenwichtig, en lijkt in liefde en vastigheid te geloven. Keer op keer verklaart de ik-persoon dat hij niet verliefd op haar is - maar ondertussen begint wel duidelijk te worden hoe zeer de biecht in zijn