Tirade. Jaargang 4 (nrs. 37-48)
(1960)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd[Vervolg Tokio]‘O nee, dat gaat niet. Zaken zijn zaken.’ Hij stopte het geld in haar hand. ‘Als u ooit weer eens in dit deel van de wereld terecht komt, loop dan nog eens binnen voor een praatje.’ ‘Dat zou ik ook wel prettig vinden,’ zei Ryo, terwijl zij om zich heen keek. ‘Maar u woont hier toch niet?’ ‘Ja zeker. Ik pas op dat oude ijzer daar en help de vrachtauto's opladen. Ik ben het grootste gedeelte van de dag hier.’ Hij opende een deur onder de plank, zodat een afgesloten slaaphokje tevoorschijn kwam, waarin een net opgemaakt bed. Ryo merkte dat een gekleurde prentbriefkaart van de Vijftig Klokken van Yamada op de achterzijde van de deur was geprikt. ‘Wat heeft u dat keurig in orde,’ zei ze glimlachend. ‘Het ziet er knus uit.’ Ze vroeg zich af hoe oud hij zijn zou.
Van die dag af kwam Ryo regelmatig in de Yotsu- | |
[pagina 156]
| |
giwijk thee verkopen en iedere keer bezocht ze de hut in het gebombardeerde gedeelte. Ze kwam te weten dat de man Tsuruishi Yoshio heette. Vrijwel altijd had hij een of ander lekker hapje bij de hand dat hij haar toestopte, - een gezouten pruim, een stukje vlees of een sardine. Haar handeltje ging wat beter, ze kreeg enkele vaste klanten in die buurt. Een week na hun eerste ontmoeting bracht zij haar zoontje Ryukichi mee. Tsuruishi praatte wat met het kind en nam hem toen mee uit. Toen ze terug kwamen had Ryukichi een grote caramelkoek in zijn hand. ‘Hij heeft een uitstekende eetlust, die jongen van u,’ zei Tsuruishi, terwijl hij het kortgeknipte haar van het ventje streelde. Ryo vroeg zichzelf af of haar nieuwe vriend getrouwd zou zijn. Ze was nu negenentwintig jaar en ze realiseerde zich met een schok dat dit de eerste keer was dat ze ernstig belang stelde in een ander dan haar eigen man. Tsuruishi's makkelijke en zorgeloze aard trok haar aan, hoewel ze zorgde hem dat niet te laten merken. Enige tijd later stelde Tsuruishi voor Ryo en Ryukichi op de eerstkomende vrije dag Asakusa te laten zien. Ze ontmoetten elkaar voor het inlichtingenbureau van het Ueno-station. Tsuruishi droeg een oud grijs pak dat hem veel te krap zat, Ryo had een blauwe jurk aan van kimonostof gemaakt en daar overheen een lichtbruine mantel. Ondanks haar goedkope kleren had zij iets jeugdigs en elegants over zich, terwijl ze daar in dat volle stationsgebouw stond. Naast de grote zware Tsuruishi zag ze er uit als een schoolmeisje dat met vacantie is. In haar boodschappentas had ze hun lunch, brood, sinaasappelen en zeewier met rijst gevuld. ‘Nou, laten we maar hopen dat het niet gaat regenen,’ zei Tsuruishi toen hij zijn arm licht om Ryo's middel legde om haar door de menigte te leiden. Ze namen de ondergrondse tot het Asakusa-station en liepen daarna van het Matsuya warenhuis naar de Niten Shintopoort. De Asakusawijk was heel anders dan Ryo zich had voorgesteld. Ze was verbaasd toen Tsuruishi haar op een kleine, roodgelakte tempel wees en vertelde dat dit nu het tehuis van de beroemde Godin der Genade van Asakusa was. In de verte kon ze het klagelijk jammeren van een trompet en een saxofoon horen dat uit een luidspreker kwam. Het vermengde zich vreemd met het geluid van de wind die door de takken van de oude sakakibomen floot. Ze baanden zich een weg langs de markt van oude kleren en kwamen aan een rij etensstalletjes, dicht opeen geperst langs de Akusa-vijver. Hier was de lucht vervuld met de stank van hete olie. Tsuruishi ging naar een van de stalletjes en kocht voor Ryukichi een stokje met gesponnen suiker.[Zie vervolg] |
|