die het flauwe kul vindt, gemakkelijk twijfelen. Bovendien had ik bijna niets gelezen en bezat ik, behalve enige even eigenwijze als absolute opvattingen, vrijwel geen parate kennis van het onderwerp. Ik was woedend, maar hield mijn mond.
Het gedrag van mijn medestudenten ten opzichte van het toen nog vrij nieuwe en met zo veel elan gelanceerde poetic drama was begrijpelijk. Zolang men jong is, houdt men gemakkelijk voor echt wat in werkelijkheid vals is. Zulks niet, omdat men minder intelligent zou zijn dan men later wordt, of omdat men later pas zo veel meer ervaring zou opdoen, maar omdat men in zijn jeugd boordevol zit met ontroering, die men in alles wat men tegenkomt klakkeloos projecteert. Men zwelgt in ‘voordrachts-kunst’, in Tsjaikowski, in Rachmaninow, in boerenen streekromans; elke plechtige, met een armgebaar gebrachte tekst brengt in het hart iets hevig aan het trillen.
Oudere mensen evenwel dienen wijzer te zijn. Het is mij dan ook onbegrijpelijk, hoe volwassen lieden van enige ontwikkeling T.S. Eliots The Elder Statesman ernstig kunnen nemen en de tijd, de moeite, en het geld hebben kunnen besteden om het op te voeren, zoals de Toneelgroep Theater heeft gedaan, die het stuk, vertaald door H.W.J.M. Keuls, onder de titel Een Staatsman van Verdienste op 7 october jongstleden in de Stadsschouwburg in Amsterdamse première heeft gebracht.
Het verhaal behelst het lot van de oude, zieke, zo juist met pensioen gegane staatsman Claverton-Ferry, die door de gedachte aan de naderende dood door zwaarmoedigheid wordt bekropen. Zijn vrouw leeft niet meer. Zijn dochter Monica is hem zeer toegewijd, en beweegt hem zich naar een sjiek herstellingsoord te begeven. Voordat de staatsman hierheen vertrekt, vervoegt zich een vriend van heel lang geleden aan zijn adres, die in zijn jeugd, misschien half door de schuld van Claverton, fraude heeft gepleegd, en na het uitzitten van zijn straf naar Zuid-Amerika is gegaan - passage door Claverton betaald - waar hij fortuin heeft gemaakt. Wat komt hij doen? Chanteren? Neen, hij wil opnieuw Clavertons vriendschap verkrijgen. Dit verzoek onbeslist gebleven zijnde, gaat hij weg, met de verzekering spoedig terug te zullen komen.
Op het terras van het herstellingsoord, waarheen Claverton zich enkele dagen later heeft begeven, ontmoet hij Mrs Carghill, een vroegere revuester, met wie hij zeer lang geleden een verhouding heeft gehad maar die hij tenslotte, om redenen van maatschappelijke utiliteit, met een bom geld inplaats van met een trouwring heeft verrijkt. Zij wil evenmin iets concreets van hem. Tenslotte spannen de vroegere vriend en de vroegere vriendin samen om Clavertons zoon Michael, die lichtzinnig leeft en met zijn vader slecht kan opschieten, van deze onafhankelijk te maken en in het buitenland vooruit te laten komen. De staatsman tenslotte, door het leed van de scheiding van zijn zoon gelouterd en tot zelfinzicht gekomen, ziet nu de dood gelaten onder ogen.
In de inleiding in het programma zegt de regisseuse, Elise Homans, dat men in de figuren van Eliots toneelspel een klassiek gegeven herkent. (Oedipus, Antigone.) De vergelijking met enig klassiek Grieks drama is gedurende de opvoering echter nimmer bij mij opgekomen. Het stuk, dat elk conflict in dramatische zin mist, hangt van valsheid en onbenulligheid aan elkaar.
De eerste bel van valsheid luidt reeds bij de ontmoeting van Claverton en de vroegere vriend, Frederico Gomez. Men kan in de echtheid van het gesprek geen ogenblik geloven. Het is het bedenksel van een jeugleider die in een bij Gebr. Winter gekocht schoolschrift een heus toneelstuk gaat maken. Als deze Gomez bijvoorbeeld met de eis was gekomen, door Claverton, met inzet van diens reputatie, gerehabiliteerd te worden, dan had er een echt dramatische situatie kunnen ontstaan. Claverton was dan voor een keuze gesteld. Dit alleen maar gewetentje spelen van de oude vriend heeft geen dramatische waarde, en maakt daardoor geen andere indruk dan een van weeë groenzoeterij.
Precies even onecht en onwaarschijnlijk is het gemier van de vroegere minnares, die maar niet ophoudt te vertellen hoe veel ze eens van hem hield, en dat ze elke avond nog zijn minnebrieven leest die ze waar achtig, in het laatste bedrijf, in een keurig mapje, nog ten tonele meebrengt ook! Je moet maar durven! Waar haalt de auteur de onzin en de banaliteit in hemelsnaam vandaan? Waarom valt die vrouw die oude, zieke man toch lastig? vraagt men zich af. Ze heeft zelf, als jong meisje, de keuze tussen een proces wegens breuk van de trouwbelofte en de aanvaarding van een smak geld gemaakt, en wat moet ze dan nou, als ze niks wil?
De mogelijkheid van een echt en daardoor ontroerend conflict schijnt in het laatste bedrijf dan toch even geboden te worden: de bemoeiingen van de beide figuren uit het verleden met Clavertons zoon. Maar hun activiteiten hebben eigenlijk niets om het lijf. Michael wordt niet door hun machinaties van zijn vader verwijderd: de verwijdering was voordien al een feit. Ook zonder hun inmenging zou de zoon, zo stelt men zich voor, naar het buitenland zijn gegaan, zij het dan, inplaats van zoals nu, door geld geruggesteund, misschien genoegen