tot nadere verklaring van het residu. De volle omvang van ‘de werkelijkheid’ is immers niet te vatten, en niet alleen elke beschrijving van de werkelijkheid maar ook elke benadering ervan bevat onontkoombaar abstracties.
We zijn het daar volstrekt mee eens, tenminste zolang het om descriptieve theorieën of modellen gaat. Maar in de argumentatietheorie van vE/G is het analysemodel een normatief of kritisch model. Wanneer nu de analyse aan het licht brengt dat discussianten zich inderdaad niet overeenkomstig het model gedragen, dan leidt dat tot een situatie die twee conclusies toelaat:
- | ófwel de discussiepartners leveren niet de juiste bijdragen aan het oplossen van hun verschil van mening, en moeten of kunnen daarin dus gecorrigeerd worden, |
- | ófwel de discussiepartners willen misschien wel iets anders dan alleen argumenteren, hetgeen dan hun afwijkend gedrag zou kunnen verklaren. |
Wij hebben vanzelfsprekend geen enkel bezwaar tegen een theoretisch onderscheid tussen een argumentatieve analyse en een ‘conversationele’ analyse; we hebben wel problemen wanneer we de consequenties van dit onderscheid voor de feitelijke analyseprocedure proberen te overzien, omdat het onduidelijk blijft wanneer voor welke conclusie gekozen kan of moet worden.
De analyticus zou immers stil kunnen blijven staan bij de eerste bevinding: de discussiepartners hanteren niet de regels van het ideaalmodel en er wordt derhalve niet optimaal gediscussieerd. Hij is niet verplicht de tweede conclusie te trekken, en op zoek te gaan naar een nadere verklaring van het gevonden discussiegedrag: de werkelijkheid zou immers, in de formulering van vE/G, ‘tekort kunnen schieten’, en dat zou dan ook de eindconclusie van de analyse kunnen zijn. Maar die tweede conclusie is wel steeds mógelijk, en misschien zou je bij nadere analyse inderdaad tot de slotsom kunnen komen dat het de gesprekspartners ook nog om iets anders te doen is dan om het overtuigen van de ander of om de erkenning van het eigen standpunt.
Die situatie roept het beeld op van een toeschouwer bij een enigszins gecompliceerd kaartspel, die tegen de spelers zegt: ‘Hé, zijn jullie aan het bridgen? Maar, beste mensen, dat doe je helemaal verkeerd, dat moet allemaal heel anders. Hoewel, het kan natuurlijk ook zijn dat jullie een ander spel spelen en in dat geval heb ik natuurlijk niets gezegd.’ Die onzekerheid zien wij als een tekort in de analyseprocedure van vE/G.
Samengevat: bij de analyse van een discussie mag je er niet op vertrouwen dat het de discussiepartners slechts te doen is om het oplossen van een verschil van mening; en zolang je daar niet van uit kunt gaan, mist de analyse die overeenkomstig het ideaalmodel wordt uitgevoerd, een vaste grondslag en zijn de eventuele conclusies noodzakelijk voorlopig en hypothetisch.
Wanneer je er, zoals vE/G, op uit bent om een bijdrage te leveren aan een reële verbetering van de praktijk van het argumentatief taalgebruik, dan vormt deze onzekerheid een belemmering voor de trefzekerheid van je adviezen.
We zijn dan ook niet erg ingenomen met een voorstelling van zaken waarin ‘onze’ benadering van het verloop van een discussie beschouwd zou worden als een ‘aanvulling’ van de dialectische analyse en beoordeling.
Een analyse zoals wij die voorstaan, heeft een heel ander vertrekpunt. Die analyse neemt geen voorschot op veronderstelde intenties, gaat uit van de realiteit van het feitelijke interactieproces en tracht door zorgvuldige interpretatie van zoveel mogelijke gespreks-gebeurtenissen te komen tot een reconstructie van interactionele intenties-met de marges die een dergelijke reconstructie noodzakelijkerwijs met zich meebrengt.
Daarmee hebben we in feite al gereageerd op de belangrijkste punten uit de reactie van K & S. We willen nu nog kort ingaan op enkele andere punten.