Tijdschrift voor Taalbeheersing. Jaargang 11
(1989)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Taalbeheersing– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 299]
| |||||||
Discussie
| |||||||
[pagina 300]
| |||||||
opinion is naturally only one of them. There may be more than one goal at once, and resolving a dispute will not always be the main one. One form of usage, accordingly, will be closer to the ideal of a critical discussion than another (...). A normative reconstruction in the dialectical sense does not mean that every form of usage is automatically regarded in toto as a critical discussion, but that we look to see what happens if the analysis is carried out as if it were a critical discussion. The reconstruction represents a specific angle of approach which can be illuminating and which, seen from the dialectical perspective, is also the most relevant.’ (Van Eemeren, 1988:47) Van Eemeren & Grootendorst kiezen er voor om discussies te analyseren op één aspect, namelijk de mate waarin de discussianten een bijdrage leveren aan het oplossen van het verschil van mening. Als je wilt weten in hoeverre een discussie in die zin redelijk is dat de uitingen een bijdrage leveren aan het oplossen van het verschil van mening, dan kan het pragma-dialectisch ideaalmodel bij analyse dienst doen als heuristisch instrument, en bij beoordeling als kritisch instrument. Het ideaalmodel kan dan als maatstaffungeren om de kwaliteit van één aspect van de discussie te toetsen, namelijk de mate waarin wordt bijgedragen aan het oplossen van het geschil. Dit impliceert noch dat gesprekspartners er geen andere doelen op na kunnen houden, noch dat discussies niet ook nog op andere aspecten geanalyseerd kunnen worden. En in dit opzicht zijn Springorum & Welmers en Van Eemeren & Grootendorst het niet oneens. Maar, zeggen Springorum & Welmers, als een dialectische analyse en beoordeling van een gesprek nu tot de conclusie leidt dat er onzorgvuldig geargumenteerd wordt terwijl ‘uit de bijdragen van de gesprekspartners niet valt af te leiden dat het gesprek voor henzelf onbevredigend zou verlopen’ (p. 101), mag je dan niet concluderen dat de analyse vanuit een niet adequaat concept benaderd is? Springorum & Welmers spreken hiermee een oordeel uit over de kwaliteit van de discussie.Ga naar eind3 Het is niet helemaal duidelijk welke normen zij daarbij aanleggen, maar dat zij, net als de Amsterdamse argumentatietheoretici, normen hanteren en daaraan bepaalde conclusies verbinden over de kwaliteit van de discussie, behoeft geen betoog. Het is echter nogal paradoxaal dat zij een dialectische analyse en beoordeling uitvoeren, tot de slotsom komen dat er ‘onzorgvuldig’ geargumenteerd wordt en vervolgens concluderen dat het concept inadequaat is omdat de gespreksdeelnemers er zich niet van bewust zijn dat zij ‘onzorgvuldig’ argumenteren. De conclusie zou eerder gerechtvaardigd zijn dat de analyse en beoordeling precies heeft opgeleverd wat de bedoeling was - de discussie is op één aspect geanalyseerd, getoetst en ‘onzorgvuldig’ bevonden. (En dat neemt niet weg dat de discussie op andere aspecten geslaagd kan zijn). Wanneer de discussianten tevreden lijken te zijn met een discussie waarin ‘onzorgvuldig’ geargumenteerd wordt, moet de dialectische analyse en beoordeling volgens Springorum & Welmers als niet adequaat beschouwd worden. In plaats daarvan zou dan volgens hen gealanyseerd moeten worden ‘waar het de gesprekspartners in de contekst van een meningsverschil in feite om te doen is’ (p. 101). Springorum & Welmers verbinden daarmee consequenties aan het oordeel dat discussianten zelf lijken te hebben over de gang van zaken tijdens discussie. Het oordeel dat discussiepartners zèlf hebben over het verloop van de discussie is echter van ondergeschikt belang, als het er tenminste om gaat te beoordelen in hoeverre zij hebben bijgedragen tot het oplossen van het geschil. Het is dan ook niet nodig om op grond van het feit dat je als analysator niet zonder meer kunt beschikken over de doelstelling van de gespreksdeelnemers ‘huiverig’ te staan tegenover het gebruik van een ideaalmodel. Om een gesprek aan de hand van een ideaalmodel te analyseren en te beoordelen hoef je de | |||||||
[pagina 301]
| |||||||
‘werkelijke’ doelstellingen van sprekers in conversationele discussies niet precies te kennen.
De wijze waarop de analyse van Springorum & Welmers als alternatief voorgesteld wordt voor de pragma-dialectische analyse schept dan ook een vals dilemma. Het betreft hier namelijk twee verschillende invalshoeken die naast elkaar bestaan en elkaar niet uitsluiten. In het ene geval wordt een concrete discussie op één aspect getoetst aan een ideale gang van zaken, in het andere geval wordt op basis van een concrete discussie een hypothese gevormd omtrent de doelstellingen die de gespreksdeelnemers hadden. Er is geen sprake van dat de ene benadering de andere zou kunnen vervangen. Wel kunnen beide benaderingen elkaar aanvullen. Wanneer bijvoorbeeld aan de hand van dialectische analyse en beoordeling geconstateerd is dat een discussie op belangrijke punten afwijkt van het ideaalmodel, en dus waar het de oplossing van het verschil van mening betreft tekortschiet, kan een constructie van de doelstellingen van de discussianten een mogelijke verklaring bieden voor de discrepantie tussen ideaalmodel en werkelijkheid. Dat hebben Van Eemeren & Grootendorst ook begrepen en dat is een van de redenen dat het Amsterdamse argumentatietheoretisch onderzoek wordt uitgevoerd in een complex onderzoeksprogramma, dat uit vijf componenten bestaat. Behalve een filosofische en een theoretische component maken ook een empirische en een praktische component hiervan deel uit. In de reconstructie-component wordt het verband gelegd tussen de normatieve en de descriptieve aspecten van het onderzoeksprogramma.Ga naar eind4 Dat dit verband wordt gelegd is essentiëel. Model en empirie staan immers niet los van elkaar. Enerzijds zijn modellen nodig om bijvoorbeeld bij het analyseren van de ‘eigenlijke’ doelen van discussianten te weten wáár je dan naar zou kunnen zoeken en op zou moeten letten. Anderzijds is de empirie nodig om te voorkomen dat blindelings ideaalmodellen worden opgesteld die gebaseerd zijn op normen die helemaal niet aansluiten bij de normen van gewone taalgebruikers.
Dan kan de vraag blijven bestaan waarom Van Eemeren & Grootendorst nu juist zo geïnteresseerd zijn in een ideaalmodel voor het oplossen van verschillen van mening en niet in modellen die betrekking hebben op andere gespreksdoelen, zoals bijvoorbeeld het handhaven van de gezelligheid. In hun proefschrift wijzen zij in dit verband vooral op het maatschappelijk en intellectueel belang van het verschil van mening als object van onderzoek: ‘Elke doorbreking van de intellectuele status quo vereist de opheffing van één of meer verschillen van mening. De noodzaak hiertoe is het duidelijkst als twee meningen lijnrecht tegenover elkaar staan en er een gezamenlijk besluit moet worden genomen of een gemeenschappelijke gedragslijn moet worden gekozen.’ (Van Eemeren, Grootendorst, 1982;3). Omdat zij het als taalbeheersers onder andere als hun taak beschouwen om ‘ver-beteringsmethoden te ontwikkelen waar men in de praktijk wat aan heeft’ (Van Eemeren, 1980; p. 104), lijkt een model voor het oplossen van verschillen van mening meer relevantie te hebben dan een model voor bijvoorbeeld een optimaal gezellige discussie. Uit de confrontatie tussen ideaalmodel en werkelijkheid kan inzicht verkregen worden in de wijze waarop de praktijk - àls taalgebruikers een verschil van mening redelijk op willen lossen - verbeterd kan worden. Het ideaalmodel vormt zo óók een hulpmiddel om | |||||||
[pagina 302]
| |||||||
de taalgebruikspraktijk op een verantwoorde manier te verbeteren. En dat beschouwen Van Eemeren & Grootendorst als een belangrijke taak van het vak taalbeheersing. | |||||||
Bibliografie
|
|