Tijdschrift voor Taalbeheersing. Jaargang 11
(1989)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Taalbeheersing– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 293]
| |||||||||
Negatieve proposities en negatieve standpunten
|
(1) | Het is zo dat vrouwen een eigen logica hebben |
(2) | Het is niet zo dat vrouwen een eigen logica hebben |
(3) | Ik weet niet of het wel of niet zo is dat vrouwen een eigen logica hebben |
is het gemeenschappelijke element de propositie dat vrouwen een eigen logica hebben. In (1) wordt ten opzichte van die propositie een positief standpunt ingenomen, in (2) een negatief standpunt en in (3) geen (of een zero) standpunt. In de bovenstaande uitspraken heeft het standpunt betrekking op een positieve propositie, maar de propositie kan ook negatief zijn, zoals in de uitspraak
(4) | Het is zo dat vrouwen geen eigen logica hebben |
Het uiten van een positief standpunt ten opzichte van een negatieve propositie, zoals (4), heeft andere consequenties dan het uiten van een negatief standpunt ten opzichte van een positieve propositie, zoals (2). In (4) neemt de spreker een positieve gebondenheid op zich ten aanzien van een negatieve propositie, waardoor hij de verplichting heeft die propositie desgevraagd te rechtvaardigen, terwijl de spreker in (2) een negatieve gebondenheid op zich neemt ten aanzien van een positieve propositie en daardoor de verplichting heeft die propositie desgevraagd te ontkrachten.
Wie een betogende tekst wil analyseren zal merken dat het niet altijd eenvoudig is om te bepalen of een negatieve uitspraak die in een betoog als standpunt fungeert, als een positief standpunt ten opzichte van een negatieve propositie moet worden geanalyseerd of juist als een negatief standpunt ten opzichte van een positieve propositie. In de omgangstaal ontbreekt in het algemeen de standaardformulering ‘het is zo’ of ‘het is niet zo’. Een uitspraak als ‘Deze broek is volgens mij niet van katoen’ kan bijvoorbeeld geanalyseerd worden als het positieve standpunt ‘Volgens mij is het zo dat deze broek niet van katoen is’, maar ook als het negatieve standpunt ‘Volgens mij is het niet zo dat deze broek van katoen is’. Maakt het veel verschil of zo'n uitspraak als een positief dan wel als een negatief standpunt wordt opgevat? En zo ja, op welke manier kan een analysator dan tot een verantwoorde keuze voor één van beide analyses komen?
In zijn bespreking van Het analyseren van een betoog onderstreept Erik Krabbe het belang van het onderscheid dat de auteurs maken tussen een negatief standpunt en een uiting van twijfel. Het begrip ‘negatief standpunt’ vindt hij echter een ‘onnodige theoretische complicatie’:
‘Er is immers al de mogelijkheid een positief standpunt in te nemen ten aanzien van de ontkenning van p ((+/p), waarbij ‘’ staat voor ‘het is niet zo dat’, de propositionele negatie). Een zinvol onderscheid tussen (-/p) en (+/ p) lijkt mij moeilijk te maken, al zal een subtiel argumentatietheoreticus daar wel in slagen.’ (Krabbe 1985: 69)
Misschien is het inderdaad onnodig onderscheid te maken tussen negatieve standpunten ten opzichte van positieve proposities en positieve standpunten ten opzichte van negatieve proposities. In de omgangstaal maakt het op het eerste gezicht niet uit of iemand ‘Volgens mij is het niet zo dat deze broek van katoen is’ zegt, of ‘Volgens mij is het zo dat deze broek niet van katoen is’, en in de standaardlogica wordt ‘het is niet zo dat p’ ook niet onderscheiden van ‘het is zo dat p’.Ga naar eind1 Of het standpunt nu negatief is of de propositie: in beide gevallen wordt dezelfde stand van zaken in de wereld ontkend.
Tegen deze zienswijze zijn twee bezwaren aan te voeren. Ten eerste is het niet in alle gevallen verantwoord om een negatie in het standpunt om te zetten in een negatie in de propositie. Ten tweede heeft het laten vallen van het onderscheid tussen positieve en negatieve standpunten ongewenste gevolgen voor de analyse van discussies. Ik zal eerst kort aangeven wat die ongewenste gevolgen inhouden en vervolgens uitgebreider op het eerste bezwaar ingaan.
Het onderscheid tussen positieve en negatieve standpunten is in het pragma-dialec-tische discussiemodel geen ‘onnodige theoretische complicatie’, maar een theoretische noodzakelijkheid. Dit onderscheid is immers nodig om onderscheid te kunnen maken tussen gemengde en niet-gemengde geschillen, en dat onderscheid is cruciaal voor een adequate beoordeling van betogen.Ga naar eind2 Met behulp van de theoretische typering ‘gemengd geschil’ wordt recht gedaan aan het feit dat er sprake kan zijn van een wisselwerking waarin één partij met pro-argumentatie de propositionele inhoud van een standpunt probeert te rechtvaardigen, terwijl de andere partij diezelfde propositionele inhoud door middel van contra-argumentatie probeert te ontkrachten. Een positieve beoordeling van een positief standpunt ten opzichte van een bepaalde propositie impliceert in zo'n geval een negatieve beoordeling van het tegengestelde standpunt ten opzichte van die propositie.
Met de typering ‘gemengd geschil’ wordt zodoende tot uitdrukking gebracht dat er tussen tegengestelde standpunten een samenhang bestaat, en die samenhang zou in de analyse verloren gaan indien er alleen negatie in de propositie zou plaatsvinden, zoals Krabbe voorstelt. Positieve proposities en negatieve proposities zijn immers verschillende proposities. Als deze proposities door verschillende taalgebruikers worden uitgedrukt (T1: ‘Het is zo dat p’, T2: ‘Het is zo dat niet-p’), kunnen ze niet als onderdelen van één (gemengd) geschil worden opgevat.
Een nader beschouwing van wat de negatie van een standpunt precies inhoudt, kan verduidelijken waarom het ook niet in alle gevallen verantwoord is om een negatief standpunt ten opzichte van een positieve propositie om te zetten in een positief standpunt ten opzichte van een negatieve propositie.
De standaardparafrase voor het naar voren brengen van standpunten die in de pragma-dialectische argumentatietheorie wordt geformuleerd, luidt: ‘Mijn standpunt ten opzichte van p is dat p (niet) het geval is’ (Van Eemeren en Grootendorst 1982: 298).Ga naar eind3 Deze standaardparafrase bestaat uit drie componenten: de standaardformule (‘Mijn standpunt ten opzichte van p is dat...’), de propositie (‘p’), en een restgedeelte (‘(niet) het geval is’). De standaardformule fungeert als ondubbelzinnige standpuntindicator, in ‘p’ wordt de
positieve of negatieve propositie uitgedrukt, en met het restgedeelte lijkt de positieve of negatieve aard van de gebondenheid aan de propositie te worden aangeduid. De indruk dat met het restgedeelte de aard van de gebondenheid wordt aangeduid, wordt versterkt door de formulering waarmee taalgebruikers de mogelijkheid wordt geboden om expliciet aan te geven dat zij een negatief standpunt naar voren brengen: ‘Mijn standpunt ten opzichte van p is niet dat p het geval is, maar dat p niet het geval is’ (Van Eemeren en Grootendorst 1982:298). In deze formulering komen twee ontkenningen voor. Om te kunnen verduidelijken wat de negatie van een standpunt inhoudt, is het nodig om na te gaan hoe deze beide ontkenningen precies getypeerd kunnen worden.
In navolging van Searle onderscheiden Van Eemeren en Grootendorst illocutionaire ontkenningen en propositionele ontkenningen. In een illocutionaire ontkenning wordt ontkend dat er een bepaalde taalhandeling wordt uitgevoerd (of wordt zelfs geweigerd die taalhandeling uit te voeren). In een propositionele ontkenning wordt een negatieve propositionele inhoud uitgedrukt. Dit onderscheid kan worden geïllustreerd aan de hand van ontkenningen van de uitspraak ‘Ik beloof dat ik kom’. De illocutionaire ontkenning van deze uitspraak is de uitspraak ‘Ik beloof niet dat ik kom’, de propositionele ontkenning ervan is de uitspraak ‘Ik beloof dat ik niet kom’. In het eerste geval wordt ontkend dat er een belofte wordt gedaan, terwijl er in het tweede geval wel een belofte wordt gedaan, maar een belofte met een negatieve propositionele inhoud.
In de standaardparafrase voor het naar voren brengen van negatieve standpunten, ‘Mijn standpunt ten opzichte van p is niet dat p het geval is, maar dat p niet het geval is’, is in het eerste deel, ‘Mijn standpunt ten opzichte van p is niet dat p het geval is’, sprake van een illocutionaire ontkenning. Er wordt ontkend dat er een standpunt wordt ingenomen ten opzichte van de uitspraak ‘dat p het geval is’. Maar van wat voor type ontkenning is er in het tweede deel, ‘maar dat p niet het geval is’, sprake? Om een illocutionare ontkenning gaat het zeker niet: er wordt niet ontkend dat er een standpunt wordt ingenomen. Toch gaat het ook niet om een propositionele ontkenning: p kan immers een positieve, maar ook een negatieve propositionele inhoud symboliseren. Er lijkt daarom een derde type ontkenning te moeten worden onderscheiden, dat noch illocutionair noch propositioneel is.
In Semantics constateert Lyons dat het onderscheid tussen illocutionaire en propositionele negatie niet toereikend is om alle typen negatie te karakteriseren die een rol spelen bij het ontkennen van uitspraken van het beweerderstype (Lyons 1977:769-771). Een derde type negatie dat hij onderscheidt, is het ontkennen of verwerpen van de in de uitspraak uitgedrukte, positieve of negatieve, propositionele inhoud. Lyons noemt dit modale negatie. In plaats van een uitspraak te doen met een negatieve propositionele inhoud, ontkent de spreker in een modale negatie expliciet de tegengestelde uitspraak. Het verschil tussen propositionele negatie en modale negatie is te omschrijven met behulp van het begrip ‘context’: bij modale negatie wordt de context van de tegengestelde uitspraak voorondersteld, bij propositionele negatie niet. Volgens Lyons zijn modale ontkenningen contextgebonden ontkenningen, die impliciet of expliciet een reactie vormen op tegengestelde uitspraken.Ga naar eind4
De context van een modale ontkenning kan gevormd worden door de direct aan die ontkenning voorafgaande uitspraak, maar zo'n uitspraak kan in een bepaalde situatie ook op de een of andere manier voorondersteld zijn. Een andere mogelijkheid is dat een modale ontkenning een reactie is op een algemeen aanvaard idee of beginsel.Ga naar eind5
Ik zal nu aan de hand van enkele voorbeelden illustreren hoe een specifieke context aanleiding kan zijn om een negatieve uitspraak als een modale ontkenning te analyseren.Ga naar eind6
Henk komt om zeven uur thuis en zijn moeder komt hem in de gang tegemoet. Daar vindt de volgende woordenwisseling plaats.
Moeder: ‘De kip is al op. Ik heb je toch gezegd dat we vanavond vroeg zouden eten’
Henk (verontwaardigd): ‘Je hebt niet gezegd dat we vanavond vroeg zouden eten’
De uitspraak van Henks moeder vormt hier de context voor de negatieve uitspraak van Henk. De uitspraak van zijn moeder is positief en heeft betrekking op dezelfde propositie als Henks uitspraak. Diens uitspraak moet daardoor worden opgevat als een reactie op de uitspraak van zijn moeder en dient als een modale ontkenning te worden geanalyseerd.
Als er geen sprake is van een context waarin de tegengestelde uitspraak voorondersteld wordt, moet Henks uitspraak als een propositionele ontkenning worden opgevat. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer Henk, thuisgekomen, in de keuken een schaal met kippebotten ziet staan en tegen zijn moeder zegt:
‘Je hebt niet gezegd dat we vanavond vroeg zouden eten’
Hier is geen sprake van een positieve uitspraak in de context waarvan Henks uitspraak ‘Je hebt niet gezegd dat we vanavond vroeg zouden eten’, als modale ontkenning zou moeten worden opgevat. Henk constateert in dit geval gewoon dat hem niet is meegedeeld dat het eten hedenavond vervroegd zou plaatsvinden, en dat drukt hij uit door middel van een propositionele ontkenning, in een uitspraak met een negatieve propositionele inhoud.
Van een context waarin een ontkenning als modaal moet worden geanalyseerd omdat de betreffende uitspraak een impliciete reactie is op een algemeen aanvaard idee of beginsel, is sprake als Henk, nu hij het zonder eten moet stellen, een sigaret opsteekt en zegt:
‘Roken is niet slecht voor de gezondheid’
Hier hoeft niet te worden verondersteld dat de uitspraak dat roken slechts is voor de gezondheid aan Henks ontkenning vooraf is gegaan. Iedereen weet immers dat roken slecht is voor de gezondheid en Henks uitspraak moet in het licht van dit algemeen aanvaarde idee dan ook worden geïnterpreteerd als een modaal ontkennende reactie op ‘Roken is slecht voor de gezondheid’. Ook hier wordt de context waarin de negatieve uitspraak als modale ontkenning fungeert gevormd door een (impliciete) positieve uitspraak.
Met deze voorbeelden is tot uitdrukking gebracht dat modale negaties in het taalgebruik een apart type ontkenning vertegenwoordigen, dat niet als ‘illocutionaire ontkenning’ of als ‘propositionele ontkenning’ kan worden geanalyseerd.
Net zoals in de voorbeelden blijven modale ontkenningen in het gewone taalgebruik in de regel impliciet; ze moeten met behulp van de context worden gereconstrueerd. In het tweede deel van de standaardparafrase voor het naar voren brengen van negatieve standpunten, ‘Mijn standpunt ten opzichte van p is niet dat p het geval is, maar dat p niet het geval is’, wordt de modale ontkenning echter expliciet vermeld. Bovendien wordt in het eerste deel van deze standaardparafrase met ‘dat p het geval is’ ook de positieve uitspraak gegeven die de context van de modale ontkenning vormt. Het type negatie dat hier modale ontkenning is genoemd vormt dus een theoretische explicitering van een
manier van ontkennen die in de standaardparafrase al wel is vertegenwoordigd, maar die niet als zodanig is onderscheiden.
Door propositionele en modale ontkenningen duidelijk van elkaar te onderscheiden, kan het onderscheid tussen negatieve proposities en negatieve standpunten beter worden verantwoord. In een gemengd geschil, waarin ten opzichte van één propositie tegengestelde standpunten worden ingenomen, is het negatieve standpunt functioneel in de context van het positieve standpunt. Het negatieve standpunt vormt namelijk een modaal ontkennende reactie op het positieve standpunt. Dit is bij een negatieve propositie, waarin uitsluitend een bepaalde propositionele inhoud wordt uitgedrukt, niet het geval.
Hiermee is tevens aangegeven waarom het niet verantwoord is een negatief standpunt ten opzichte van een positieve propositie zonder meer om te zetten in een positief standpunt ten opzichte van een negatieve propositie. Er bestaat tussen negatieve standpunten en negatieve proposities een functioneel verschil. Negatieve proposities kunnen ‘op zichzelf’ staan, terwijl negatieve standpunten altijd de context vooronderstellen van een positief standpunt.
Van het theoretisch onderscheid tussen propositionele en modale ontkenningen kan gebruik worden gemaakt bij het interpreteren en analyseren van betogende teksten. Bij het beantwoorden van de vraag of een negatieve uitspraak als een positief standpunt ten opzichte van een negatieve propositie moet worden opgevat of als een negatief standpunt ten opzichte van een positieve propositie, dient gelet te worden op specifieke contextuele aanwijzingen. Als de auteur van een betoog zich bijvoorbeeld in een negatieve uitspraak afzet tegen een eerder gepresenteerd positief standpunt, dan moet zijn uitspraak als een negatief standpunt worden geanalyseerd. Hetzelfde geldt als de auteur een poging doet om argumenten voor het positieve standpunt te ontkrachten. Door zijn standpunt als een negatief standpunt te analyseren wordt het oppositionele karakter van de negatieve uitspraken die in het verschil van mening als standpunt fungeren tot uitdrukking gebracht. Aan de dialectische aard van het verschil van mening wordt recht gedaan door het te analyseren als een gemengd geschil.
Bibliografie
Eemeren, F.H. van & R. Grootendorst, Regels voor redelijke discussies. Een bijdrage tot de theoretische analyse van argumentatie ter oplossing van geschillen. Foris Publications, Dordrecht/Cinnaminson, 1982 |
Eemeren, F.H. van, R. Grootendorst & T. Kruiger, Argumentatieleer 1. Het analyseren van een betoog. Wolters-Noordhoff, Groningen, 1983 |
Krabbe, E.C.W., ‘Boekbeoordeling: bespreking van F.H. van Eemeren, R. Grootendorst en T. Kruiger, Argumentatieleer 1. Het analyseren van een betoog.’ In: Tijdschrift voor Taalbeheersing 7, 1985, 65-72 |
Lyons, J., Semantics. 2 dln. Cambridge University Press, Cambridge, 1977 |
- eind1
- Het is van belang hierbij op te merken dat ‘katoen’ een absolute term is. Wanneer een relatieve term wordt gebruikt, zoals ‘sterk’, maakt het natuurlijk wel uit of iemand zegt (1) ‘Volgens mij is het niet zo dat deze broek sterk is’ of (2) ‘Volgens mij is het zo dat deze broek niet sterk is’. Met (1) hoeft een spreker niet hetzelfde te bedoelen als met (2). Hij kan ook vinden dat de broek ‘minder sterk’ is, of ‘niet echt sterk’, en dat is niet hetzelfde als ‘niet sterk’.
- eind2
- Er is sprake van een gemengd geschil als, zoals in de uitspraken (1) en (2): (1) ‘Het is zo dat vrouwen een eigen logica hebben’, (2) ‘Het is niet zo dat vrouwen een eigen logica hebben’, tegengestelde standpunten worden ingenomen ten opzichte van dezelfde propositie.
- eind3
- Ik baseer me op Regels voor redelijke discussies omdat daarin expliciet wordt geformuleerd hoe taalgebruikers een negatief standpunt naar voren kunnen brengen. Het symbool M, dat daar wordt gebruikt voor ‘meningsuiting’, heb ik hier vervangen door p (‘propositie’).
- eind4
- Dit onderscheid geldt mutatis mutandis ook voor positieve uitspraken. In sommige positieve uitspraken wordt expliciet gereageerd op de tegengestelde (negatieve) uitspraak, terwijl in andere positieve uitspraken de context van een tegengestelde uitspraak niet wordt voorondersteld.
- eind5
- Omdat dergelijke contexten ook aanleiding kunnen zijn om sommige positieve uitspraken als een reactie op tegengestelde uitspraken op te vatten, zouden op deze wijze de interactionele of tekstuele eigenschappen kunnen worden belicht die beweerders (en andere taalhandelingen die als beweerders kunnen worden gereconstrueerd) in het algemeen bezitten wanneer zij in een bepaalde taalgebruikssituatie de rol van standpunt vervullen (suggestie van F.H. van Eemeren).
- eind6
- De voorbeelden zijn van mij, Lyons geeft geen voorbeelden.