Tijdschrift voor Taalbeheersing. Jaargang 11
(1989)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Taalbeheersing– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 122]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Confrontatie tijdens het spelen. Een onderzoek naar de wijze waarop 11-jarige kinderen omgaan met confrontaties tijdens hun spel
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1 InleidingHet begrip confrontatie is vanuit verschillende invalshoeken bestudeerd. Van Eemeren en Grootendorst (1982) onderscheiden binnen hun argumentatie-theorie een confrontatiefase in argumentatieve discussies. In het ideaalmodel van de discussie is de confrontatiefase het stadium waarin de eerste spreker een standpunt naar voren brengt en vervolgens geconfronteerd wordt met de twijfel van de tweede spreker aan de aanvaardbaarheid van dit standpunt. Bij complexere geschillen kan de tweede spreker zijn twijfel laten blijken door een tegengesteld standpunt naar voren te brengen: een tegengesteld standpunt impliceert volgens de auteurs ten minste twijfel. Ook vanuit de gespreks-theorie kan men het verschijnsel confrontatie nader bekijken. Twee basisbegrippen uit de conversatie-analyse zijn hierbij van belang: aangrenzend paar en voorkeursorganisatie.Ga naar eind1 Uit onderzoek van Pomerantz (1984) blijkt dat voorkeursorganisatie een belangrijke rol speelt bij het aangrenzend paar standpunt - reactie. Een instemmende reactie is in bepaalde contexten geprefereerd en een reactie waarin de tweede spreker twijfel of een tegengesteld standpunt naar voren brengt, is in die contexten niet-geprefereerd. De beleefdheids-theorie van Brown en Levinson (1987) geeft hiervoor een verklaring: het uiten van twijfel of een tegengesteld standpunt is immers een handeling die het ‘face’, het zelfbeeld van de eerste spreker bedreigt. Deze face-bedreiging kan zwaar zijn wanneer de tweede spreker zijn twijfel zonder omwegen naar voren brengt; echter, de tweede spreker kan ook gebruik maken van verzachtende handelingen om zijn twijfel te ‘verpakken’, zodat de face-bedreiging tot een minimum wordt beperkt. Deze verzachtende handelingen ofwel beleefdheidsstrategieën maken dat de niet-geprefereerde twijfel gemarkeerd wordt door een grote mate van complexiteit. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 123]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2 Het onderzoek van MaynardMaynard (1985) onderzocht hoe kinderen van zes en zeven jaar oud omgaan met confrontaties tijdens het spelen. Er is volgens Maynard sprake van een ‘argument’, door ons vertaald als meningsverschil, als de volgende drie fasen doorlopen zijn: een ‘antecedent event’ een ‘opposition’ en een ‘reaction’ op de ‘opposition’ (een voorafgaande gebeurtenis, een oppositie en een reactie op de oppositie). Met name het ‘antecedent event’ is echter in het onderzoek naar het ontstaan van meningsverschillen sterk verwaarloosd en het is dan ook het doel van Maynard's onderzoek om beter inzicht te verkrijgen in confrontaties bij kinderen die ontstaan vanuit ‘children's ongoing practical activities’ (de voortdurende practische activiteiten van de kinderen). Voor Maynard is er sprake van confrontatie als een al dan niet verbale handeling van de eerste ‘spreker’ oppositie ontvangt van de tweede spreker. Oppositie tegen een dergelijke ‘arguable move’ (betwistbare handeling) leidt echter niet noodzakelijk tot een meningsverschil. Uit zijn onderzoek blijkt dat kinderen van zes en zeven jaar oud strategieën hanteren waarmee zij oppositie onschadelijk maken en zo een meningsverschil kunnen voorkómen. In de gesprekken van de kinderen onderscheidt Maynard vier strategieën:
Maynard veronderstelt dat zijn onderzoeksresultaten implicaties hebben voor de studie van confrontaties van oudere kinderen, en zelfs van volwassenen. Deze veronderstelling was voor ons de aanleiding om te bestuderen hoe 11-jarige kinderen omgaan met confrontaties. Bij de analyse van de confrontatie-fragmenten hebben we onderzocht of vergelijking van Maynard's benadering met die van Van Eemeren en Grootendorst mogelijk was en wellicht nog extra inzichten opleverde. Als deze vergelijking inderdaad vruchtbaar zou zijn, dan zouden wij de vooronderstelling van Maynard dat zijn resultaten implicaties hebben voor de studie van confrontaties van volwassenen, waarschijnlijk achten; de argumentatie-theorie van Van Emeren en Grootendorst is immers niet beperkt tot een bepaalde leeftijdscategorie. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3 Eigen onderzoek3.1 MethodeVoor ons onderzoek hebben we allereerst materiaal verzameld door bandopnamen te maken van gesprekken van 11-jarige kinderen tijdens het spelen. Juist de ‘ongoing practical activities’ van de kinderen, zoals knikkeren, gezelschapsspelletjes spelen en dergelijke, vormen de aanleiding voor confrontaties, zo blijkt uit het onderzoek van Maynard. De kinderen komen uit hetzelfde sociale milieu, zijn met elkaar bevriend en bevinden zich in het huis van één van hen, terwijl er geen volwassenen aanwezig zijn. Een nadeel van dit auditieve materiaal is dat wij de non-verbale handelingen van de kinderen, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voor zover die niet begeleid worden door verbale uitingen, niet kunnen achterhalen. Dit in tegenstelling tot het visuele én auditieve materiaal dat Maynard verkreeg door video-opnamen te maken. Dit nadeel trachten wij te ondervangen door bij elk confrontatie-fragment een omschrijving van de situatie te geven, gebaseerd op gegevens die we na afloop bij de kinderen hebben nagevraagd. Uit deze bandopnamen hebben we 27 confrontatie-fragmenten geïsoleerd, die behalve de directe uiting van oppositie vier strategieën bevatten, zoals hieronder weergegeven. Het aanwijzen van bepaalde gespreks-fragmenten als confrontatie-fragmenten is onder andere gebeurd op grond van communicatieve strekkingsindicatoren en prosodische verschijnselen zoals intonatie, die uitdrukking geven aan twijfel.
Deze confrontatie-fragmenten hebben we als volgt geanalyseerd:
In de argumentatie-theoretische analyse (ad. 2) expliciteren wij het non-verbale antecedent event tot een verbaal standpunt in de vorm van een standaardparafrase. Het is niet mogelijk om vast te stellen of we aan degene die het antecedent event uitvoert, dit | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
standpunt kunnen toeschrijven: we weten immers niet wat zich in zijn of haar hoofd afspeelt. We nemen echter aan dat het uitvoeren van een antecedent event geschiedt op grond van onuitgesproken vooronderstellingen over wat in de context toegestaan en wenselijk is. Pas op het moment dat er oppositon tegen wordt aangevoerd, komen deze vooronderstellingen aan het licht. Maynard beschrijft in zijn artikel ook verschillende confrontatie-fragmenten waarin dergelijke presupposities de aanleiding vormen voor een meningsverschil.Ga naar eind4 Voor onze analyse expliciteren wij deze impliciete vooronderstellingen tot een verbaal standpunt, waarvan wij aannemen dat we het redelijkerwijs aan de uitvoerder van het antecedent event kunnen toeschrijven. Een belangrijke richtlijn bij deze explicitering is de oppositie van de tweede spreker: hieruit blijkt de interpretatie van de tweede spreker van het antecedent event.
In paragraaf 3.2 geven wij onze transcripties en analyses van een confrontatie-fragment waarin directe oppositie wordt geuit, en van confrontatie-fragmenten waarin drie van de vier strategieën van Maynard worden gehanteerd. Voorafgaand aan elk confrontatie-fragment dat een strategie bevat, geven we een beschrijving van die strategie, vrij naar Maynard. De bijzonderheden behandelen we in paragraaf 4. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2 Confrontatie-fragmentenDirecte oppositie
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Letting opposition passDe spreker brengt een uitdagende uiting naar voren naar aanleiding van een antecedent event. Deze uiting kan dan ook opgevat worden als opposition. De andere ‘spreker’ reageert helemaal niet op de uitdagende uiting en houdt zich Oostindisch doof: hij laat de opposition passeren.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Keying oppositionBij keying opposition moet de ‘key’ opgevat worden als een muzieksleutel die de toonaard aangeeft waarin de uitingen gezet zijn. Sprekers richten zich op deze key bij hun interpretatie van die uitingen. Een wijziging in de key geeft voor de sprekers aan dat de uitingen nu ook anders geïnterpreteerd moeten worden. In het bijzonder behandelt Maynard mechanismen die oppositie transformeren in spelen en plagen. Voorbeelden van dergelijke key-mechanismen zijn: glimlachen, lachen, een spel bedenken waarin bedreigingen ingepast worden, gefantaseerde beweringen over lichamelijke kracht en lachwekkende bedreigingen uiten. De reacties van een eventuele derde persoon kunnen van doorslaggevend belang zijn in verband met het effect van deze key-mechanismen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Opposition and resolutionOppositie verschijnt niet alleen in de beginfase van een meningsverschil, maar kan ook gebruikt worden om een meningsverschil af te sluiten.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 129]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BijzonderhedenMaynard beschrijft hoe zijn zes- en zevenjarige proefpersonen het verschijnsel repair gebruiken om oppositie strategisch ‘op te lossen’. Het gaat hem om ‘other-initiation of repair’: de tweede spreker neemt het initiatief om een probleem op te lossen door de eerste spreker erop te wijzen dat hij een fout heeft gemaakt die hij zelf kan herstellen. Zodoende geeft hij de eerste spreker de gelegenheid zèlf de repair uit te voeren en daarmee wordt de oppositie onschadelijk gemaakt. Maynard geeft het volgende fragmentGa naar eind6 waarin de strategie other-initiation of repair succesvol verloopt, met zijn analyse:
antecedent event: Barb tekent een eend in haar werkboek (1). opposition: Ralph behandelt de tekening van Barb alsof het de claim is: ‘Dit is een eend’, door de oppositie naar voren te brengen dat het er niet erg op lijkt (2). Hiermee neemt Ralph het initiatief tot repair: het aangeven van een moeilijkheid kan immers opgevat worden als het vragen om een remedie (4). reaction: Barb vertoont de bereidheid om de repair uit te voeren (6) en daarmee is de oppositie onschadelijk gemaakt. De strategie other-initiation of repair kan worden weergegeven in de volgende formule: A: bron van de moeilijkheid | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 130]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Echter, uit ons onderzoek blijkt dat 11-jarige kinderen het verschijnsel repair niet gebruiken om hun oppositie te verzachten, maar om deze juist te versterken! In dit geval wijst de tweede spreker niet alleen op de fout die de eerste spreker heeft gemaakt, maar geeft tevens zèlf de verbetering van de fout. Goodwin (1983: 659) noemt dit versterkte gebruik van repair ‘aggravated partial-repeat correction’ (verzwarende, gedeeltelijk herhalende correctie), weergegeven in de folgende formule: A: bron van de moeilijkheid In het volgende confrontatie-fragment uit ons onderzoek is er duidelijk sprake van aggravated partial-repeat correction:
bron van de moeilijkheid: Eva beschrijft de positie en de kleur van de pionnen die Marlies heeft geplaatst (1). wijzen op de moeilijkheid: Marlies herhaalt een gedeelte van de uiting van Eva in vraagvorm en sterk beklemtoond, waarmee ze aangeeft dat ze het er niet mee eens is (2). + verschaffen van de remedie: In plaats van Eva de gelegenheid te geven zichzelf te herstellen, geeft Marlies de verbetering van de fout (2).
In het licht van de beleefdheids-theorie van Brown en Levinson is de aggravated partial-repeat correction een opmerkelijk verschijnsel. Het is bedreigend voor het face van een spreker wanneer hij op een fout wordt gewezen. De tweede spreker kan deze face-bedreiging echter verkleinen door de eerste spreker de gelegenheid te geven zijn fout, en daarmee zijn face, te herstellen. Maar door de eerste spreker snel te verbeteren, geeft de tweede spreker aan dat hij geen vertrouwen heeft in het vermogen van de eerste spreker om zèlf zijn fouten te herstellen, aldus Goodwin. Deze aggravated partial-repeat correction houdt dus een dubbele face-bedreiging in: de eerste spreker wordt gewezen op zijn fouten én op zijn onvermogen deze te verbeteren. Dat de interactie niet stukloopt op deze dubbele face-schending, verklaart de volgende uitspraak van Goodwin (1983: 658). In tegenstelling tot de conversatie van volwassenen, zijn conflicten in de interactie van kinderen helemaal niet ongewoon; conflicten kunnen een primaire manier verschaffen om met gesprekspartners om te gaan. Volgens Brown en Levinson zijn in sommige gevallen face-behoeften dan ook ondergeschikt aan de behoefte om maximaal duidelijk en efficiënt te zijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5 ConclusieUit onze analyses van confrontatie-fragmenten van 11-jarige kinderen kunnen we concluderen dat de onderzoeksresultaten van Maynard óók van toepassing zijn op oudere kinderen. Onze 11 -jarige proefpersonen hanteren - naast de directe confrontatie - drie van de vier door Maynard onderscheiden strategieën, te weten letting opposition pass, keying opposition en opposition and resolution. Uit tabel 1 blijkt voorts dat de 11-jarigen een sterke voorkeur hebben voor strategie-gebruik boven de directe confrontatie; hoewel deze percentages gebaseerd zijn op een beperkt aantal waarnemingen, geven ze toch een indicatie van de manier waarop 11-jarige kinderen omgaan met confrontaties. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 131]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een tweede conclusie is dat een combinatie van verschillende invalshoeken - analyses volgens Maynard, Van Eemeren en Grootendorst en de gespreks-theoretische inzichten - een goede basis vormt voor het onderzoek naar kinder-confrontaties. Het fasenmodel van Van Eemeren en Grootendorst biedt allereerst een zinvol instrumentarium bij de analyse van confrontatie-fragmenten. Het non-verbale antecedent event, dat een cruciale rol speelt bij het ontstaan van confrontaties bij kinderen, wordt geëxpliciteerd tot een standpunt in de vorm van een standaardparafrase. De verbale en non-verbale context geeft de doorslag bij het achterhalen van dit standpunt, waarvan we aannemen dat de protagonist het op zich neemt en dat de antagonist het in twijfel trekt. Deze explicitering van het antecedent event tot een verbaal standpunt verduidelijkt het confrontatie-fragment aanzienlijk. Tevens vormen de confrontatie- en de openingsfase van de argumentatieve discussie het equivalent van het antecedent event, de opposition en de reaction, waardoor deze drie fasen van Maynard in een breder verband worden geplaatst. De gespreks-theoretische inzichten bieden tenslotte een verklaring voor wat zich op een dieper niveau in de interactie afspeelt. Face-behoeften zijn een belangrijke motivatie voor het gebruik van strategieën om de oppositie te verzachten. Toch blijkt dat 11-jarige kinderen flexibel zijn in hun gerichtheid op face. Zo ontdekten wij van het vierde verschijnsel dat Maynard aantrof, repair, een opmerkelijke, niet-verzachtende variant bij de 11-jarigen. Tewijl de zes- en zevenjarige kinderen uit het onderzoek van Maynard repair hanteren als een verzachtende strategie, gebruiken de 11-jarigen repair juist om hun oppositie te versterken! Dit versterkte gebruik van repair lijkt in strijd met de algemene voorkeur van 11-jarigen voor het gebruik van strategieën, maar geeft tevens aan dat 11-jarige kinderen zich in een overgangssituatie bevinden. Enerzijds ontwikkelen zij de vaardigheden om strategisch met confrontaties om te gaan, anderzijds zijn face-behoeften in sommige gevallen van ondergeschikt belang. Uiteindelijk achten wij de volgende vooronderstelling van Maynard waarschijnlijk: het is mogelijk dat de formele vaardigheden om met confrontatie om te gaan goed ontwikkeld zijn op de leeftijd van vijf of zes jaar en niet wezenlijk veranderen in later jaren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 132]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Appendix
|
|