De Tijdspiegel. Jaargang 50
(1893)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 376]
| |
Engeland en de Republiek der Vereenigde Nederlanden, 1685-1689.X.Het spreekt vanzelf, dat de toerustingen in de Republiek in de maanden Juli en Augustus niet geheim konden blijven. Met grooten ijver werd aan de uitrusting van twintig nieuwe oorlogsschepen gearbeid, negenduizend matrozen, twaalf- tot dertienduizend soldaten, zoo voet- als paardenvolk, geworven, transportschepen door vertrouwde kooplieden van Rotterdam, Amsterdam en elders onder geschikte voorwendsels gehuurd, alles in overleg met de drie of vier gemachtigden uit de Staten, die den prins met het oog op de indertijd voorgenomen versterking der grensvestingen waren toegevoegd. De Fransche gezant in Den Haag onderrichtte in het begin van Augustus zijn meester van al wat er plaats greep; de zending van Bentinck en haar doel - 't was hem geenszins onbekend gebleven. Een goed korps troepen aan den Rijn, zoo schrijft hij, om de Staten-Generaal te ondersteunen, zocht de prins van de Duitsche vorsten over te nemen, terwijl hij met een deel van der Staten troepen naar Engeland oversteekt. Al die kampementen bij Nijmegen strekten tot niets anders, dan om zijne ware voornemens te verbergen, en het leger, dat hij naar den Rijn liet oprukken, diende niet tot het uitvoeren van een plan aan dien kant, maar alleen om de Staten te dekken en de troepen te vervangen, die hij voor zijne onderneming naar Engeland gebruikteGa naar voetnoot(*). Al die berichten zond de gezant ook naar Barillon, omdat het hem toescheen, dat men in Engeland sliep en de koning daar op eens plotseling kon verrast wordenGa naar voetnoot(†). Albeville bleef niet in gebreke hetzelfde te doen. Koning Jacob echter scheen door de berichten van zijn gezant, als zijnde te onbepaald, weinig verontrust, evenals zijne voornaamste ministersGa naar voetnoot(§). Behalve, zoo verklaart hij in zijne biographie, de herhaalde verzekeringen, die hij ontving van de Staten door hunne gezanten en zelfs van den prins van Oranje, dat deze toebereidselen niet tegen hem waren gericht, gebruikten Sunderland en enkele anderen | |
[pagina 377]
| |
uit zijne omgeving, die hij het meest vertrouwde, alle argumenten, die men zich kan voorstellen, om Z.M. te overreden, dat het onmogelijk was, dat de prins van Oranje zulk eene onderneming kon ten uitvoer brengen. In 't bijzonder bespotte lord Sunderland iedereen, die het slechts scheen te gelooven, en hij had zulk een grooten invloed op allen, in wie de koning het meeste vertrouwen stelde, dat niemand van hen behalve lord Dartmouth eenig geloof scheen te slaan aan de mededeelingGa naar voetnoot(*). Weinige dagen nadat koning Jacob van Albeville die minder gunstige berichten had ontvangen, stelde Lodewijk XIV hem op uitvoerige wijze in kennis met hetgeen in Holland werd voorbereid, tevens zijn ambassadeur gelastende, den koning te verzoeken, zich toe te rusten te water en te landGa naar voetnoot(†). Daarop liet Jacob II zijn gezant uit Den Haag overkomen tot het verstrekken van nadere inlichtingen en verzocht Barillon tot tweemaal toe, dat zijn meester de vroeger toegezegde schepen in Brest tot zijne hulp zou gereedhoudenGa naar voetnoot(§). Te gelijk zond hij den admiraal Dartmouth naar Chattam, om voorbereidingen te treffen. Vier dagen later scheen de koning weer alle zorg ter zijde te hebben gezet; hij kon nog moeilijk gelooven, dat de prins van Oranje eene landing in Engeland op het oog hadGa naar voetnoot(**). En in de berichten van 2 en 6 Sept. spreekt Barillon nogmaals van de ongeloovigheid van Jacob en diens ministers. Nog van een anderen kant werd de koning omtrent het plan van den ontworpen inval ingelicht en wel op grond van meer stellige berichten. Een Franschman, met name De Verace, uit den dienst van den prins van Oranje ontslagen onder omstandigheden, die zijn wrok hadden opgewekt, had Skelton, den Engelschen gezant te Parijs, aangeboden ‘dingen te openbaren, voor den koning van Engeland van niet minder belang dan de kroon, die hij droeg’. De gezant deed verslag van de zaak aan Sunderland, doch vernam uit Engeland geen antwoord; waarschijnlijk vonden de koning en de ministers het niet der moeite waard erop te lettenGa naar voetnoot(††). Maar toen koning Jacob het bericht gewerd, dat duizenden zadels en ander rij-tuig in schepen waren geladen, waaruit voldoende het voornemen eener landing bleek, gaf hij bevel nog twaalf schepen met de noodige branders uit te rusten, terwijl het krijgsvolk in de zeehavens en langs de kusten, waar het gevaar eener landing het grootst was, werd gelegerd. Langzamerhand begon de koning vrees te koesteren, dat de toebereidselen in de Republiek hem en hem alleen golden. Zijne passieve houding tot dusver was echter minder aan zorgeloosheid te wijten, zooals D'Avaux meendeGa naar voetnoot(§§). Integendeel. Wel degelijk was somwijlen bij hem de vrees ge- | |
[pagina 378]
| |
rezen, dat de prins werkelijk dacht aan eene onderneming tegen Engeland en die zou ten uitvoer brengen. Dan weer zag hij, niet goed wetende, wat ervan te denken, de zaak zoo zwaar niet in. Eensdeels vreesde, anderdeels hoopte hij. Konden de toerustingen der Republiek te land en ter zee ook niet Frankrijk gelden, dat al zoolang eene uittartende houding tegenover haar had aangenomen, dat sinds de laatste jaren niets deed dan den Staat verbitteren door de groote belemmeringen, die het zijn handel in den weg legde; - had Lodewijk XIV nog onlangs niet den geheelen invoer van haring verboden? - Frankrijk, dat de Keulsche zaak naar zijn zin wilde beslist zien, zooals de groote koning den 19den Augustus den kardinaal Fürstenberg de belofte had doen toekomen, dat hij hem met geweld in het bisdom Keulen zou handhavenGa naar voetnoot(*)? Was niet de onderstelling waarschijnlijk, dat de Hollanders op 's konings besluit een parlement bijeen te roepen hunne vloot waren begonnen uit te rusten, om de leden te sterken in hun verzet tegen 's konings wenschen in godsdienstzaken, en dat, toen de koning zich in een staat van tegenweer stelde, zij hunne vloot vermeerderden, ten einde het parlement een hart onder den riem te stekenGa naar voetnoot(†)? Hoe kan de Republiek openlijk breken met Engeland op het oogenblik, dat Frankrijk gereedstaat voorwaarts te stormen en Holland zonder twijfel daarin mede verwikkeld zal wordenGa naar voetnoot(§)? En al waren dan werkelijk de toerustingen tegen Engeland gericht, zou de onderneming kunnen worden uitgevoerd? Barillon schrijft aan zijn meester, dat de koning en Sunderland den inval eene hersenschim achtten, omdat de prins van Oranje alleen kan hopen te slagen, door de expeditie in persoon te begeleiden, terwijl Holland werd bedreigd van de Maas en den RijnGa naar voetnoot(**). Indien dus Lodewijk XIV het slechts wilde beletten, kon van de geheele onderneming niets komen. En dat de groote koning zulks doen zou, daarvan hield zich Jacob II stellig overtuigd. Eene overweging van anderen aard gold den tijd des jaars, dat reeds te ver gevorderd was, zoo men meende, om er nog zulk eene onderneming in te verwachten. Ook 's konings omgeving verkeerde in onzekerheid. Al heeft Sun- | |
[pagina 379]
| |
derland het plan van den prins in alle opzichten gekend en al heeft deze raadsman zijn koning met opzet misleid, waarvan de koning hem later heeft beschuldigdGa naar voetnoot(*), wij kennen het gevoelen van den keizerlijken gezant Hoffmann; en wat nog meer waard is, de Spaansche gezant Ronquillo, die gedaan heeft, wat hij kon, voor den koning, verzekerde Z.M. nog in September, dat de toerustingen der Hollanders niet hem goldenGa naar voetnoot(†). Slechts enkele weken zouden verloopen, alvorens den koning de gansche stand der dingen duidelijk zou worden. Wie niet twijfelde, althans in Augustus niet meer, zooals blijken zal, aan de voornemens in de V.P. en de bestemming der oorlogstoebereidselen, was Lodewijk XIV. En hij liet het ook niet aan de noodige waarschuwingen te Londen ontbreken. Wij zagen, hoe hij den 2den/12den Aug. den koning aanspoorde zich te land en ter zee toe te rusten. Om echter Lodewijk's houding ten opzichte van Engeland beter te begrijpen, dient nog een terugblik op de Keulsche aangelegenheid te worden geworpen. Dat Jacob II in deze zaak openlijk de zijde van Lodewijk XIV koos, weten wij. Ook hij wilde Fürstenberg benoemd zien, hoofdzakelijk uit vijandigheid tegen de Hollanders, die daardoor onmiddellijk zouden worden getroffenGa naar voetnoot(§). Maar dat de zending van lord Howard naar Rome geen doel zou bereiken, was even natuurlijk, als dat de koning daardoor alweer allen schijn op zich laadde van in bondgenootschap met Frankrijk te staan. In zijne rechten als wereldlijk heerscher door Lodewijk XIV gekrenkt - getuige de kwartiersvrijheid -, gevoelde Innocentius XI zich genoopt tegen de brutale macht van den grooten koning met al zijne krachten op te komen. Vandaar, dat hij van eene bemiddeling van Jacob II, hoe goedgezind hij dezen monarch ook was, niets wilde weten. Maar bovendien bedreigde Lodewijk XIV de vrijheid der kerk. Hoe anders zijne houding in de Keulsche aangelegenheid te noemen? Wilde de paus toegeven aan de pressie, die door den Franschen monarch op hem werd uitgeoefend, het zou de eerste, maar niet de laatste concessie wezen, die hem werd afgedwongen. Lodewijk's geheele streven was te heerschen, ook over de kerk, zooals hij door zijne handelingen in Frankrijk had bewezen. De paus moest hem ter wille zijn. Zijn eigen vermeend belang vorderde de benoeming van Fürstenberg in Keulen. De paus had die goed te keuren. Niet alleen dus uit een algemeen oogpunt moest Innocentius dien ongehoorden druk weerstand bieden, maar niet minder uit een meer bijzonder. Als wereldlijk heerscher kon hij onmogelijk ertoe behulpzaam zijn, in Keulen en waar ook elders een werktuig van Lodewijk XIV te vestigen, waardoor diens macht slechts werd vergroot. | |
[pagina 380]
| |
De paus volhardde bij zijne gedragslijn. Noch de kardinaal D'Estrées noch de door Lodewijk opzettelijk gezonden generaal Chamlay vermochten Z.H. tot toegeven aan 's konings wenschen te bewegen. De paus weigerde zelfs laatstgenoemden geheimen gezant in audiëntie te ontvangen, en de koning riep zijn zendeling terugGa naar voetnoot(*). Aan de zending van lord Howard viel geen beter onthaal te beurt. Van nu af, van het oogenblik, dat koning Lodewijk het volkomen vruchtelooze van zijne pogingen te Rome inzag, rijpten bij hem de plannen voor een inval in het Duitsche rijk in vollen vrede. Inmiddels ontving de koning van zijn gezant in Den Haag herhaaldelijk berichten over hetgeen er in 't geheim werd voorbereid. In Juli was 't voor D'Avaux al niet twijfelachtig meer, of de prins van Oranje had den tocht naar Engeland voorGa naar voetnoot(†). Enkele weken later had Lodewijk volkomen zekerheid. Volgens een bericht van 20 Aug. van Kramprich aan den keizer had men vanwege de Republiek den koning laten polsen, voor 't geval dat de Staten met Engeland in open krijg geraaktenGa naar voetnoot(§). Alle onzekerheid was dus nu voor Lodewijk weggenomen. Hij wist nu zeker en stellig, dat de botsing tusschen Engeland en de V. Nederlanden aanstaande was. In dit geval kon hij zijn slag slaan. Was 't niet altijd zijn streven geweest de beide zeemogendheden met elkaar in strijd te brengen, opdat zij, elkander verlammende, geene van beiden in staat zouden zijn hem in zijne veelomvattende plannen te storen? Altijd had hij getracht het voor de wereld te doen voorkomen, alsof een verbond tusschen hem en Jacob II bestond. De Republiek moest, naar zijne bedoeling, Engeland steeds meer wantrouwen. Het moest haar toeschijnen, of Engeland het op haar ondergang had begrepen. Welnu, zoover scheen het te komen. In allen gevalle zou hij niets doen, om 't conflict te voorkomen. Als vriend van Jacob, waarvoor hij zich uitgaf, diende hij hem te waarschuwen voor 't uit de Nederlanden dreigend gevaar. Hij bleef niet in gebreke. Maar een merkwaardig licht op de oprechtheid van die vriendschap en de waarde dier waarschuwingen werpt het feit, dat hij de zestien schepen, die hij tweemalen zijn broeder van Engeland had laten aanbieden, aan het einde der Julimaand niet meer leveren kon om de eenvoudige reden, dat de vloot te Toulon werd onttakeld. Alleen om de Hollanders te misleiden, werden enkele schepen naar Brest gezondenGa naar voetnoot(**). Ware 't Lodewijk ernst geweest, Jacob II te ondersteunen, hij zou tot zulk een maatregel niet zijn overgegaan, ook al had hij op dat oogenblik nog geene voldoende zekerheid, dat de toerustingen in de V.P. inderdaad den koning van Engeland golden. Voor het uiterlijk nochtans liet hij den | |
[pagina 381]
| |
koning bij herhaling opmerkzaam maken op het gevaar, dat dezen van den kant der Republiek dreigde. Geheel in overeenstemming met Lodewijk's bedoelingen was dan ook de zending van Bonrepos, intendant der Fransche marine, die als agent van Lodewijk XIV sedert het einde van 1685 in Londen was werkzaam geweest en korten tijd geleden naar zijn vaderland was teruggekeerd. Den 25sten Aug./4den Sept. kwam Bonrepos aan. Hij had in opdracht, den koning te overtuigen van het gevaar, dat hem boven het hoofd hing, en hem krachtdadige hulp aan te bieden. Voorts moest hij aandringen op het doen overkomen van Iersche troepen en trachten Z.M. af te brengen van zijn plan, om tegen het eind van November een parlement bijeen te roepenGa naar voetnoot(*). Indien Bonrepos werkelijk last had deze hulp aan te bieden, dan is zij afgeslagen door Jacob II op grond van het betoog van Sunderland - in dezen gesteund door den Spaanschen ambassadeur -, hoe eene dergelijke hulp de natie wrevelig zou stemmen en het vergrooten van de Hollandsche toerustingen door den grooten koning niets was dan een kunstgreep, om Z.M. tot een verbond met Frankrijk te brengen. De vereeniging der beide vloten zou in Engeland zelf eene algemeene ontroering hebben veroorzaakt, en dat nog wel op een oogenblik, dat het parlement stond te worden bijeengeroepen. Schoon Sunderland den koning evenzeer ontraadde de Iersche troepen te laten overkomen, op grond: dat zij het volk in Engeland zouden verontrusten; dat het vooroordeel der natie tegen hen nog grooter was dan dat tegen de Franschen; dat zij niet tijdig genoeg konden overkomen, indien de prins een aanslag deed; dat Ierland niet zonder verdediging mocht worden gelaten, en dat in allen gevalle de toestemming van het parlement ervoor noodig was, - volgde de koning in dit opzicht geenszins den raad zijns ministersGa naar voetnoot(†). Maar er bestaat eene tweede instructie, enkele dagen later den buitengewonen gezant door den met het bestuur der marine belasten markies De Seignelay verstrekt. Daaruit schijnt te blijken, dat de hulp ter zee en de vereeniging der beide vloten nog in het loopende jaar, waarvan Bonrepos den koning had gesproken, volstrekt niet in de bedoeling lag van Lodewijk XIV, die zelfs niet in staat was, zooals wij weten, vroeg genoeg de schepen uit de Middellandsche zee te laten komen, om een aanzienlijk eskader te vormenGa naar voetnoot(§). Hij had het nu daarheen te leiden, dat de koning voor het volgende jaar eene hulpverstrekking in schepen vroeg, hetgeen den gezant niet moeielijk zou vallen, omdat de koning zelf aan Barillon had gezegd, dat hij die schepen dit jaar niet noodig hadGa naar voetnoot(**). | |
[pagina 382]
| |
Heeft Bonrepos dus werkelijk hulp voor het loopende jaar aangeboden, dan - zoo heeft men 't zich waarschijnlijk voor te stellen - heeft hij zijne instructies overschreden. En inderdaad. Het geheele aanbod lijkt slechts voor den schijn gedaan en de eigenlijke bedoeling ermee geweest te zijn: het parlement onmogelijk te maken, door de tweespalt tusschen koning en volk te vergrooten, zoodat van eene verzoening tusschen de kroon en de vertegenwoordiging des volks geene sprake kon zijn. Bonrepos' overkomst op zichzelf al was geschikt het wantrouwen op te wekken, en Ronquillo, de Spaansche ambassadeur, bleef niet in gebreke den koning erop opmerkzaam te maken, hoe de tegenwoordigheid van den buitengewonen gezant niet alleen aan de andere mogendheden reden gaf zich te verontrusten, maar ook elke hoop zou vernietigen, om van een parlement de herroeping der test-akten te verkrijgenGa naar voetnoot(*). Op het zeer verontrustend bericht uit de Republiek, dat werkelijk als een bewijs mocht gelden, dat hare scheepsuitrusting inderdaad eene landing ten doel had, zond de koning Albeville terstond naar zijn post terug, waar de gezant reeds den 29sten Aug./8sten Sept. in de vergadering der Staten-Generaal verscheen, om opheldering te vragen over het doel der toerustingen. ‘De toebereidselen van Hunne Hoogmogenden ter zee en te land, maar vooral ter zee, in een tijd van vrede en zoo laat in het jaar noodzaakten den koning, hun ouden bondgenoot, eene uiteenzetting hunner voornemens te vragen en terzelfder tijd zijne eigen vloot te versterken met het oog op de handhaving van den vrede der Christenheid’Ga naar voetnoot(†). De Staten zouden door de vraag van Albeville in niet geringe verlegenheid geraakt zijn, indien zij door Lodewijk XIV zelf daaruit niet waren gered. De Fransche gezant D'Avaux had zonder ophouden, gelijk wij zagen, zijn meester van de toerustingen in de Republiek op de hoogte gesteld en Z.M. aangespoord de bedoelingen des prinsen van Oranje te verijdelen. Dat kon op tweeërlei wijze geschieden. Hield de koning op, den Hollanders de grootste belemmeringen in den handel in den weg te leggen, de Hollandsche steden zouden, zijns inziens, Amsterdam vooraan, in eene andere stemming geraken. Het kon er met den handel niet treuriger uitzien; door den oorlog alleen was een herstel ervan mogelijk, aldus spiegelde men zich in Holland voor. Kreeg Amsterdam in de zaken van den handel eenige voldoening, het zou den prins van Oranje niet zijn gang laten gaan. Het herstel van den vrede van Nijmegen op dit stuk zou de minderheid, die op 't oogenblik nog den vrede wenschte, zeer ten goede komen en haar versterkenGa naar voetnoot(§). Wilde Z.M. dien weg niet op, de vijandelijke voornemens der Staten konden nog op eene andere wijze worden tegengegaan en wel door een onverhoed- | |
[pagina 383]
| |
schen inval of althans door eene dreigende beweging te doen uitvoeren aan Maas en Rijn. De gezant vestigde de aandacht van Louvois op Maastricht, dat den ganschen zomer op twee of drie plaatsen was open geweest, welke openingen in de muren vóór den winter waarschijnlijk niet dichtgemaakt zouden zijnGa naar voetnoot(*). Reeds in Mei had hij zijn vorst erop gewezen, dat, indien de ligue, welke de prins vormde, tot grondslag had de handhaving van het Protestantsch geloof, ‘men in Holland zoo geprikkeld was, dat het stond te vreezen, dat de Hollanders eenige dwaasheid begingen, indien men hun ten minste niet aan den anderen kant op het stuk van den handel voldoening schonk’Ga naar voetnoot(†). In Juni wijst hij erop, dat de heeren van Amsterdam zich niet meer zoo sterk tegen de plannen des prinsen verzetten ten gevolge van het vooroordeel, dat men in Frankrijk en in Engeland besloten had hun godsdienst en bovenal hun handel te verdelgen. In Amsterdam hield men dat plan voor eene stellige daadzaak; men geloofde daar, dat het beter was, vroeger dan later te handelen en niet te wachten, totdat de koning van Engeland beter in staat was hun kwaad te doen. Hun handel was zoo geruïneerd, dat hij zich - de kooplui konden er een eed op doen - in beteren staat bevond gedurende den oorlog dan op dit oogenblik. Ja, 't was zoover gekomen, dat slechts een oorlog verbetering erin kon brengenGa naar voetnoot(§). Terzelfder tijd meldt de gezant zijn souverein, dat een klein Engelsch vaartuig, goed bemand en zeer goed zeiler, heen en weer voer tusschen de Engelsche kust en Maassluis; dat men zich van dit vaartuig bediende, om van weerszijden de correspondentie tusschen de oppositie en den prins van Oranje over te brengen; dat het vaststond, dat, indien men met de eerste reis, die 't naar Engeland deed, zich ervan meester maakte, men daar hoogst waarschijnlijk gewichtige zaken van belang in zou ontdekkenGa naar voetnoot(**). 't Was alles vruchteloos. De raadgevingen van den gezant werden met opzet niet opgevolgd. Het Fransche hof wenschte eer den oorlog, dan dat het dien vreesde. Maar juist door die uittartende houding tegen de Republiek bracht koning Lodewijk, meende D'Avaux, te recht, zijn broeder van Engeland in het grootste gevaar. Zijne vrees nam toe, toen hij vernam, dat zijn meester het besluit, om Fürstenberg met geweld in het Sticht van Keulen te handhaven, bezig was ten uitvoer te brengen. Zóó immers zouden de Fransche strijdkrachten worden beziggehouden aan den Rijn en niet in staat zijn den koning van Engeland eenigen onderstand van belang te doen toekomen. Niet alleen D'Avaux, maar ook de Engelsche gezant te Parijs, die vroeger ten onzent hetzelfde ambt had bekleed, had Lodewijk XIV herhaaldelijk op het gevaar voor Jacob II gewezen. Tevergeefs ook | |
[pagina 384]
| |
had hij getracht zijn souverein te overtuigen, dat de toerustingen in de Nederlanden bepaaldelijk Engeland golden. Eindelijk had hij, waarschijnlijk te goeder trouw, doch zonder daartoe van Jacob II den last te hebben ontvangen, den grooten koning overreed tot eene daad, die voor koning Jacob de noodlottigste gevolgen zou hebben. Hij vroeg de tusschenkomst van den Franschen monarch bij de Staten in het belang van zijn meester. D'Avaux had zijn voorslag ondersteund en was niet weinig verheugd, toen zijn souverein overging tot het doen eener schrede, die de Staten, zijns erachtens, zou afschrikken van hunne oorlogszuchtige plannen. Op uitdrukkelijken last zijns meesters verscheen D'Avaux den 30sten Aug./9den Sept. in de vergadering der Staten-Generaal. Hij verklaarde daar, dat Z.M. al de toebereidselen in Holland slechts kon toeschrijven aan een plan van aanval; dat de banden van vriendschap en bondgenootschap met Engeland hem verplichtten, indien de wapeningen tegen den koning van Engeland waren gericht, niet slechts koning Jacob te helpen, maar zelfs de eerste daad van vijandschap tegen Engeland te beschouwen als eene vredebreuk en als eene openlijke breuk met zijne kroon. Z.M. liet het aan der Staten bedachtzaamheid over al de gevolgen na te gaan, die deze onderneming kon na zich sleepen, terwijl hij van zijn kant deze verklaring slechts aflegde in het vaste voornemen alles te voorkomen, wat de openbare rust kon verstorenGa naar voetnoot(*). Denzelfden dag stelde de gezant den Staten nog eene andere memorie ter hand, waarin hij te kennen gaf, dat Z.M. de koning van Frankrijk, onderricht van de bewegingen, die om en bij de grenzen van het keurvorstendom Keulen tegen den kardinaal van Fürstenberg en het kapittel gemaakt werden, besloten was, den kardinaal en het kapittel te handhaven tegen allen, die hen zouden willen verontrustenGa naar voetnoot(†). Dergelijke verklaringen had de groote koning gezonden aan den gouverneur der Zuidelijke Nederlanden. Zoodra de Spanjaarden de Hollanders bij eenigen aanval op den koning van Engeland of den keurvorst van Keulen bijstonden, hetgeen Z.M. alle reden had te veronderstellen ten gevolge van de nauwe betrekkingen tusschen Spanje en de Republiek, zouden Fransche troepen onmiddellijk de Spaansche Nederlanden binnenrukken. Zoo had dan de koning van Frankrijk zelf bij monde van zijn gezant openlijk van een bondgenootschap tusschen hem en Jacob II gesproken. Door deze mededeeling werd ieder spoor van twijfel, zoo ten minste bij sommigen nog twijfel aan dergelijk verbond bestond, weggenomen. Het was juist hetgeen de groote koning altoos had begeerd. Geene andere beweegreden, dan om zijn broeder van Engeland tot een voorgewend bondgenootschap te verplichten, heeft Lodewijk XIV tot het doen van dezen stap gehad. Het was de voorwaarde voor een openlijk | |
[pagina 385]
| |
optreden der Republiek tegen Engeland en dit wederom voor een onbelemmerd handelen van hemzelven in Duitschland. Groot was de ontroering, door D'Avaux' optreden in de Statenvergadering verwekt. De voorzitter, de heer Van Scheltinga, liet in de weinige woorden, die hij bij het in ontvangst nemen der memorie uit de handen des gezants sprak, duidelijk zijne verlegenheid bemerken. Op zulk eene mededeeling was niemand voorbereid. Zonder omwegen werd het hier wereldkundig gemaakt, dat 's prinsen toebereidselen Engeland golden, - eene bewering, die tot dusver nog niet openlijk was uitgesproken. De memorie werkte echter het tegendeel uit van hetgeen D'Avaux zich ervan had voorgesteld. Nu zoo duidelijk het verbond der beide koningen en daarmee, in verband met de Keulsche aangelegenheid, eene hernieuwing van het jaar der verschrikking, 1672, voor oogen lag, was het eene quaestie van zelfbehoud geworden, niet af te wachten, maar te voorkomen. Alvorens nu de gevolgen van dezen stap in de Republiek na te gaan, zien wij eerst, welke indruk aan het Engelsche hof erdoor werd teweeggebracht. Jacob II droeg vooruit geene kennis van het optreden van D'Avaux bij de Staten. Niet in overleg met hem was de memorie van den gezant opgesteld. Toen hij er kennis van kreeg, gevoelde hij er zich door gekwetst en beleedigd. Bovendien kwam zij hem zoo ongelegen mogelijk, nu hij besloten had een parlement samen te roepen, dat overigens waarschijnlijk ook zonder deze ingrijpende gebeurtenis toch nooit zou bijeenkomenGa naar voetnoot(*). Het bijeenroepen van een parlement en de bekendmaking terzelfder tijd van een verbond met Frankrijk waren twee tegenstrijdige dingen. Vóór alles was 't dan een eisch der noodzakelijkheid, van alle verdere verbinding met Frankrijk af te zien. D'Avaux' verklaring maakte aan het Engelsche hof den indruk van eene aanmatiging. De Engelsche trots achtte zich gekwetst door het plaatsen van Fürstenberg op éën lijn met koning Jacob. De verzekeringen, die de koning vroeger aan de vreemde ministers bij zijn hof had gegeven, werden erdoor te schande gemaakt; hijzelf werd als een bedrieger tentoongesteld. Sunderland pleitte in den raad, dat de Fransche memorie de Hollandsche wapeningen rechtvaardigde; dat Z. Majesteits onderdanen een Fransch bondgenootschap zouden beschouwen niet slechts als gericht tegen hun godsdienst, maar ook tegen hun leven; dat het daarom openlijk moest worden geloochendGa naar voetnoot(†). Skelton, die had medegewerkt tot den stap van Lodewijk XIV, werd teruggeroepen en bij zijne aankomst in den Tower gezet. Terstond na de ontvangst van D'Avaux' memorie keerde Van Citters op zijn post in Londen terug en reeds den 11den/21sten Sept. had hij eene | |
[pagina 386]
| |
audiëntie. Namens de Staten gaf hun gezant den koning bij vernieuwing de verzekering hunner onveranderlijke gezindheid, om met Z.M. in alle vriendschap te leven; zij wapenden zich slechts tot een voorzorgsmaatregel van zelfverdediging, daar sommigen het erop toelegden, hun handel en hunne zeevaart te belemmeren, ja, hun Staat geheel en al te ruïneeren en ten onder te brengen. Zij, de Staten, hadden geene vijandige plannen, noch tegen Engeland noch tegen Frankrijk. Zij waren echter vast besloten hun handel en hunne scheepvaart met alle macht te beschermen tegen ieder, die deze wilde belemmeren, en gingen om met het voornemen, Frankrijk's voortdurende schending van het Nijmeegsche vredestractaat in zake den handel met maatregelen van weerwraak te beantwoorden. Met verwondering vernamen Hunne Hoog Mogenden 's konings groote toerusting ter zee, maar niet minder de of- en defensieve alliantie, die Z.M. met de kroon van Frankrijk bij de overkomst van Bonrepos had gesloten. Noch het een noch het ander zou de Staten echter bewegen van hun voornemen af te zien. Z.M. mocht echter wel in overweging nemen, dat deze alliantie juist het tegendeel zou bevorderen van hetgeen Z.M. steeds voorgaf als zijn streven te beschouwen, het behoud namelijk van den vrede; dat zij veeleer dienen zou, om allerwegen den oorlog te doen ontbranden. Immers, terwijl Frankrijk ten gevolge van het verbond moeilijker dan ooit zal zijn tot rede te brengen, zullen aan den anderen kant Hunne Hoog Mogenden besloten blijven niet toe te geven. En hoezeer Z.M. ook genegen schijnt zich buiten den oorlog te houden, hij zal er niet buiten kunnen blijven. Hielp Z.M. in zulk een groot ongelijk Frankrijk, dan zou de geheele wereld en bijzonder ook zijn volk duidelijk genoeg zien, dat deze oorlog uit andere inzichten werd begonnen, te weten om eerst ons om de religie te ruïneeren, waardoor daarna Frankrijk des te beter zijne ver strekkende plannen in het Rijk kon uitvoeren. Welk een schadelijk gevolg dat voor Z.M. zou kunnen hebben, liet de gezant aan Z. Majesteits ‘hoogwijze consideratie’ over. De koning antwoordde, dat Bonrepos hem inderdaad de hulp van zijn souverein had aangeboden, maar dat hij daarvoor had bedankt, omdat hij meende die niet noodig te hebben en hij er zelf om zou kunnen verzoeken, indien hij ze dringend behoefde; dat Bonrepos was vertrokken, zonder van eenige offensieve of defensieve ligue te hebben gesproken of verdere aanbieding van geld gedaan te hebben. Hij wilde Hun Hoog Mogenden de verzekering geven, dat hij zich buiten alle verbintenissen dienaangaande had gehouden en de verklaring van den Franschen gezant te 's-Hage niet had goedgekeurd; dat het gedrag der Fransche regeering hem had verwonderd en verontrust. Zijne toerustingen dienden slechts hiertoe, om zijne veiligheid en het aanzien der marine te bewaren, maar waren veel te onbeteekenend, om bezorgdheid te verwekken. Hij had zich eenvoudig op de aanhoudende verontrustende geruchten, dat de Hollandsche wapening bestemd was, om | |
[pagina 387]
| |
hem aan te vallen, in staat van verdediging gesteld en beklaagde zich terloops over het feit, dat Engelsche rebellen in Holland werden beschermd, terwijl het getal van vlugschriften tegen hem en over de geboorte van den prins van Wales daar steeds toenamGa naar voetnoot(*). Toen Van Citters Z.M. te gemoet voerde, dat al deze verklaringen weinig zouden uitwerken en bijna door niemand zouden geloofd worden, indien Z.M. niet openlijk op eene singuliere wijze deze declaratie van Frankrijk tegensprak, gaf de koning geenander antwoord, dan dat hij niet anders doen zou, dan het tegendeel betuigen. Op de opmerking van den gezant, dat eene nadrukkelijke verklaring van Z.M. omtrent de memorie van D'Avaux noodzakelijk was, omdat zij hem tot groot nadeel strekte in zijn rijk en Z.M. daarenboven erin op één lijn werd gesteld met Fürstenberg en beiden te gelijk als onder de voogdij van Frankrijk, geliefde Z.M. niet anders te zeggen, dan dat hij wist, dat hij koning van Engeland was, en dat hij alleszins en bij alle gelegenheden dat altoos zou doen blijkenGa naar voetnoot(†). En eindelijk ontving de gezant op last van Z.M. van den staatssecretaris Middleton nogmaals de verzekering, dat van al wat D'Avaux in zijne memorie had gezegd, de koning vooraf geene kennis had gedragen noch toestemming daartoe had verleend; dat Z.M. zich daarover zeer beklaagde en stellig zijne toestemming niet zou hebben gegeven, indien hij er kennis van had gedragen; dat er niets met den heer Bonrepos was geconcludeerd en Z.M. buiten alle engagementen met Frankrijk stond; dat Z. Majesteits toebereidselen ter zee tot zijne eigen veiligheid en tot handhaving van den goeden naam zijner marine strekten; dat er derhalve geen afschrift van een verdrag - de Staten hadden daarom door hun gezant gevraagd - was te geven, dat nooit had bestaanGa naar voetnoot(§). Niettemin vonden 's konings verzekeringen geen geloof meer. Aan den anderen kant had Jacob II Lodewijk XIV ontstemd, die zulks toonde in een schrijven van 30 Sept. aan Barillon, waarin hij te kennen geeft, dat, aan welken kant men ook de verklaringen bekijkt, die de koning van Engeland op dit punt aan de Staten had gedaan, men er altijd eene zwakheid in zal herkennen, geschikt, om den prins van Oranje in zijne verderfelijke plannen aan te moedigen. ‘Het lijdt geen twijfel, of, indien iets in staat is den prins af te schrikken van een overtocht naar Engeland, het het belang is, dat ik getuig te stellen in alles, wat den koning betreft, en, al bestaat er dan ook geen geteekend verdrag | |
[pagina 388]
| |
tusschen mij en hem, de betrekkingen van vriendschap tusschen ons beiden sinds koning Jacob's troonsbestijging vormen eene alliantie, niet minder bindend, dan indien zij in allen vorm ware vastgesteld.’ En Skelton verdiende eerder eene belooning dan ongenadeGa naar voetnoot(*). Openlijk had dus de koning van Engeland het bestaan van een verbond ontkend. Sunderland antwoordde aan Barillon, dat de onderstelling van een verbond met Frankrijk de natie in opstand zou brengenGa naar voetnoot(†). Zelfs aan Fransche hulp kon de koning niet denken, zonder zich geheel bij zijn volk te ruïneerenGa naar voetnoot(§). De gezant Albeville ontving last, aan de Staten-Generaal de verzekering te geven, dat er tusschen de beide koningen geen verdrag bestond dan de bekende en gedrukte verdragen, eene opdracht, waaraan hij den 25sten Sept./5den Oct. voldeed. Hetzelfde moesten ook de gezanten te Weenen, Rome en Madrid verklaren. Doch ook dáár troffen 's konings verklaringen hetzelfde lot. Bij al wat men van hem gezien had, hechtte men er geen gewicht aan. De feiten spraken vóór de bewering van Lodewijk XIV, wat Jacob II daartegen ook mocht aanvoeren.
Toen de eerste verbijstering over D'Avaux' memorie in de vergadering der Staten-Generaal was geweken, bleek het, dat de leden verdeeld waren over de vraag, of men niet dadelijk tot de staking der oorlogstoebereidselen zou overgaan. Sommigen oordeelden van ja, anderen daarentegen, dat men niet terug kon noch moest. Fagel, de raadpensionaris, bezwoer de leden zich niet door bedreigingen te laten ontmoedigen. De prins kwam op de ontvangst der tijding in allerijl uit Minden terug. Juist zouden de Staten van Holland den 5den/15den Sept. vergaderen. De vroedschappen hadden dus gelegenheid naar aanleiding der beide nota's den algemeenen toestand te bespreken. Terstond werden in de Statenvergadering eenige der invloedrijkste leden aangewezen, om met den prins over het antwoord, aan beide gezanten te geven, te beraadslagen. Reeds drie dagen later rapporteerde en adviseerde deze commissie hoofdzakelijk, dat men de Fransche nota's moest aannemen voor kennisgeving, aan Engeland daarentegen, vóór zelf de vraag van Albeville te beantwoorden, opheldering vragen over het beweerde verbond met Frankrijk, zooals wij reeds vermeldden, dat Van Citters deed. Maar het belangrijkste was voorzeker hetgeen de raadpensionaris hieraan vastknoopte. Onder voorwaarde van geheimhouding maakte hij de vergadering vertrouwd met hetgeen de prins aan de commissie van advies had medegedeeld, den afloop nl. zijner onderhandelingen met de Duitsche vorsten, begonnen met het doel, het leger der Republiek wegens de rondom dreigende gevaren te versterken. Hij was erin geslaagd 13,000 man ter beschikking der Staten te doen | |
[pagina 389]
| |
stellen, indien zij het wilden. De gecommitteerden, die met Z.H. hadden gesproken, daarop in overweging hebbende genomen ‘al de démarches, zoowel door Z.M. van Frankrijk als door die van Engeland gehouden, en dat het vuur zoo na op de frontieren van dezen staat begon te branden en dat religie, vrijheid, scheepvaart, handel en het gansche welvaren van het land daardoor in groot gevaar zouden kunnen geraken’, hadden eenparig besloten, dat de Staat zich stelde in staat van verdediging, weshalve zij bijna eenparig adviseerden tot het overnemen der troepen bovengenoemd en verder tot versterking van het leger der RepubliekGa naar voetnoot(*). De vergadering van Holland ging nu uiteen, ten einde ruggespraak te houden met hare committenten. Reeds den 22sten kwamen de leden terug, bijna allen gemachtigd, het preadvies der commissie aan te nemen, zoodat het nu advies van Holland werd, waarmee zich enkele dagen later de Staten-Generaal vereenigden. Dientengevolge werd het leger met 10,000 man vermeerderd en de noodige fondsen werden genomen uit de vier millioen, indertijd voor het in orde brengen der vestingen geleend. En nu talmde de prins ook niet langer, zijn plan, dat ieder wel had begrepen, maar waarvan hij toch niet had gerept, bekend te maken. Het was gebleken, dat de Staten niet voor Frankrijk's bedreigingen waren teruggeschrikt. Zouden zij hem volgen en hunne medewerking verleenen aan het ‘avontuur’, dat hij ging ondernemen? Zouden zij hunne aldus versterkte krijgsmacht te zijner beschikking stellen? Ziedaar de vragen, van welker beantwoording alles afhing. Wat zij tot nu toe hadden gedaan, was eenvoudig, te zorgen, dat de Republiek zich aan alle kanten kon verdedigen, indien zij werd aangevallen. Maar zelf den aanval te beginnen, 't was de vraag, of zij daartoe bereid waren. Wederom bij monde van den getrouwen Fagel deelde de prins nu aan de Staten van Holland zijn plan mede en ontvouwde tevens de redenen, die hem tot zijn voornemen hadden gebracht. Frankrijk en Engeland, nauw met elkander verbonden, zooals men onlangs in 't openbaar had vernomen, legden het toe op den ondergang der Gereformeerde religie. Wel dreigde bij de ongeloofelijke tweespalt in Engeland voor 't oogenblik nog geen gevaar; maar werd de strijd daar beslist, wat vroeg of laat toch moest gebeuren, de uitslag, onverschillig hoe, zou noodzakelijk nadeelig voor den Staat wezen. Wat eene republiek in Engeland beteekendeGa naar voetnoot(†), hadden wij tot onze schade ondervonden; bleef de koning de overwinnende partij, hij zou dan stellig zijne vijandige voornemens tegen de Republiek ten uitvoer brengen. Dat hij die Republiek slecht gezind, ja, vijandig gezind was, had hij meermalen bewezen, o.a. door het terugroepen der Engelschen en der Schotten uit haar dienst met verbod aan al zijne onderdanen, om voor 't vervolg bij haar in dienst te treden. In dien binnenlandschen strijd | |
[pagina 390]
| |
daar moest de Republiek den Protestanten te hulp komen. Gelukte het haar dien strijd tot een goed einde te brengen, dan zou zij in Engeland een steun vinden, om zichzelve en het Gereformeerd geloof te bevestigen. Deze volksbelangen waren tevens nauw samenhangende met die van zijn Huis. Hij en zijne gemalin hadden uitzicht op den troon van Engeland. Verleende hij het Engelsche Protestantsche volk zijn hulp niet, het zou, indien het overwon, hem en zijn Huis te gelijk met de Stuarts verwerpen. ‘Tot instandhouding dus van het Protestantsch geloof en van de vrijheden en gerechtigheden der Engelsche natie was hij besloten de wapenen aan te gorden en de zaak aan te vangen op zijn naam en dien van hare koninklijke Hoogheid zijne gemalin.’ Hij had geene intentie, ‘om of den koning van den troon te helpen, of zich van Engeland meester te maken; maar alleen om te bezorgen, dat door de convocatie van een vrij parlement, beroepen naar de wetten van Engeland en gecomposeert van zodanige of die na dezelve wetten daar toe zijn gequalificeert, de geref: R. mogt geraken in zekerht, en buyten gevaar van offenssie; de natie gerust gestelt haar vrijht en opregtight gemaintineert, en de inbreuken daar in gedaan, gecorrigeert ten einde de koning ē de natie leeren aen haar vrienden en geall. en special aen desen staat ter wille zijn, dat derhalven zijn Hoogh. versogt: dat den staat Haar Hoogheden in een zo regtvaardigen saak, en waarin de staat zo merkel. is geinteresseerd, de behulpz. hand bieden, en met haar volk en vloot assisteeren niet willende of pretend. zich daar anders v. te bedienen als auxiliair’Ga naar voetnoot(*). Daarop ging de Statenvergadering wederom uiteen, ten einde den last harer committenten te vernemen. Den 26sten, een Zondag, kwam de zaak bij de Amsterdamsche heeren in beraadslaging. De vroedschap had eene commissie benoemd, ten einde haar van advies te dienen en de quaestie te overwegen. Witsen, die er zitting in had, gaf als zijne meening te kennen, dat de zaak aan beide zijden groote bezwaren opleverde; dat hij niet kon aan- noch afraden; doch zoo men er echter mee voort wilde, dan diende men den prins te ondersteunen, ‘mits men dan den onderstand bepaalde, niet met Engeland brake, en bij goeden uitslag onderstand vandaar bedong’. Burgemeester Hudde meende, alles wel gewogen, dat het beter ware, het verzoek van Z.H. in te willigen, dan nietGa naar voetnoot(†). De meening der raden bleek zeer verschillend te zijn. Oordeelden eenigen, dat het stilzwijgen der burgemeesters oorzaak was geweest, dat men dezen gewichtigen toeleg heimelijk zoover had kunnen voortzetten, anderen meenden, dat, wanneer het geheim niet was bewaard gebleven, het land in geene mindere moeilijkheden zou geraakt zijn. Het einde der beraadslagingen was dan het besluit der vroedschap, den prins te ondersteunen, daar de zaak bij de andere leden van | |
[pagina 391]
| |
Holland te ver gebracht was, om te kunnen worden gestuit. Eene andere beslissing kon niet vallen. De onderneming had de sympathie der bevolking, die geene andere uitkomst zag dan den oorlog. ‘De inclinatie in 't gemeen van het volk en van de predikanten, die men niet duisterlijk bespeurt’Ga naar voetnoot(*), sprak duidelijk genoeg. De regenten waren overtuigd geworden, dat de overtocht naar Engeland vereischt werd in eigen belang en tot eigen behoud. Besloot de Amsterdamsche vroedschap bij meerderheid van stemmen, de Staten van Holland namen den 29sten d.a.v. eenparig het besluit, den prins te ondersteunen met al hunne macht, zoowel te water als te landGa naar voetnoot(†). De prins liet toen de overige provinciën verzoeken, om, behalve de gewone afgevaardigden, uit elk lid harer Staten één afgevaardigde naar Den Haag te zenden, aan wie hij, evenzeer onder geheimhouding, verklaarde, dat hij naar Engeland ging oversteken en dat hij geen ander doel daarmede had dan de handhaving van hun godsdienst, terwijl hij, door troepen van Duitsche vorsten te koopen, had zorg gedragen, dat hun gedurende zijne afwezigheid geen onheil zou kunnen overkomen. Holland's voorbeeld deed goed volgen. Eerst den 8sten October werd de zaak in de geheime vergadering der Staten-Generaal afgedaan en met algemeene stemmen besloten, 's prinsen verzoek in te willigen. | |
XI.Eene maand te voren, in Augustus, was bij Lodewijk XIV het plan gerijpt het Duitsche rijk te overvallen, ten einde het hem krachtens den wapenstilstand van 1684 tijdelijk overgelaten bezit van Duitsche landen in een blijvend bezit te doen veranderen en de rechten zijns broeders op de Palts tot gelding te brengen. Nu het geen twijfel overliet, of de paus zou binnenkort in de Keulsche aangelegenheid ten gunste van den candidaat des keizers eene beslissing nemen en alzoo ook in dit opzicht dus het uitzicht op een grooten invloed in het Rijk verdween, meende hij niet langer te moeten uitstellen. Den 19den Augustus ontving Fürstenberg de belofte, dat hij hem in Keulen met geweld zou handhaven. Troepen werden geworven. De gelegenheid tot een inval scheen gunstig: de Rijn was van troepen ontbloot, de keizerlijke legers waren diep in Hongarije hun zegetocht voortzettende en voltooiende met het beleg van Belgrado. Het zou den keizer niet zoo gemakkelijk vallen vandaar troepen naar den Rijn te zenden ter hulpe der bedreigde vorsten en, al wilde hij 't, in dit jaar was daar toch kwalijk kans meer op. Van de Nederlanden alléén, om van het machtelooze Spanje te zwijgen, behoefde hij weinig te vreezen, tenzij in verbond met Engeland, en daarop was te minder kans, daar de gespannen verhouding binnenkort noodzakelijk tot eene botsing tusschen beide mogendheden moest leiden. Het plan van aanval was in | |
[pagina 392]
| |
de eerste plaats gericht op de verrassing van de tot het bisdom Spiers behoorende vesting Philippsburg. Zonder twijfel, meende Lodewijk, zou de verovering dezer vesting en de zich daaraan knoopende onfeilbare bezetting van de Rijnpalts den grootsten indruk op den keizer makenGa naar voetnoot(*). Alvorens de groote koning echter daartoe overging, zond hij een schrijven, gedateerd 6 Sept., door middel van kardinaal D'Estrées aan den paus, waarin hij, onder aanvoering van wat hij, koning Lodewijk, alzoo van Z. Heiligheid had te lijden gehad, van diens partijdigheid ten voordeele van het huis Oostenrijk en al de belangrijke punten in geschil, den paus aankondigde, dat hij naar de wapenen zou grijpen ter bescherming van den rechtmatigen keurvorst van Keulen, Z.H. verantwoordelijk stellende voor al de rampen, die uit den oorlog konden voortkomen. De paus beantwoordde het schrijven op eene eigenaardige wijze. De congregatie van kardinalen, die de Keulsche zaak op zijn last had moeten onderzoeken, had zich juist verklaard vóór Jozef Clemens en de aanspraken van Fürstenberg verworpen. Paus Innocentius bekrachtigde deze uitspraak en erkende dienvolgens Jozef Clemens als den wettigen bisschop van Keulen. Van zijne zijde liet de koning nu onmiddellijk den pauselijken legaat uit Avignon verdrijven en dit uit zijn naam bezetten. Den 22sten Sept. ontving de dauphin bevel aan het hoofd der in de nabijheid van den Rijn verzamelde troepen het Rijk binnen te dringen, om Philippsburg te nemen. Terzelfder tijd verscheen een manifest, dat, schoon geene eigenlijke oorlogsverklaring, de redenen bevatte, waarom de koning de wapenen had opgevat, maar tevens ook de voorwaarden, waaronder hij zijne troepen wilde terugroepenGa naar voetnoot(†). Zij waren: de verandering van den 20jarigen wapenstilstand in een vrede, derhalve de toekenning ten eeuwigen dage van al de gemaakte veroveringen; de erkenning van Fürstenberg door keizer en paus als keurvorst en aartsbisschop van Keulen; genoegdoening aan de eischen van 's konings schoonzuster op de Palts door toekenning van het betwiste grondgebied of schadeloosstelling in geld. Op deze voorwaarden, ‘die’, zoo luidde het in het manifest, ‘veel voordeeliger zijn voor den keizer en het rijk dan voor den koning’, kon de algemeene rust worden hersteld. Zij moesten echter vóór het einde der maand Januari van het volgende jaar zijn aangenomen. Te gelijker tijd echter, nl. den 27sten, werd Philippsburg berend; de maarschalk Boufflers nam het aan den keurvorst van de Palts toebehoorende Kaiserslautern, terwijl de maarschalk D'Huxelles naar Spiers trok, hetwelk hij zonder slag of stoot bezette. Oppervlakkig beschouwd bestond er alle kans, dat de keizer de gedane eischen zou inwilligen. Den 6den Sept. toch hadden de keizerlijke legers hunne zegevierende vanen op de wallen van Belgrado geplant, op de wallen der vesting, die gold voor den sleutel van het Ottomanische | |
[pagina 393]
| |
rijk. Reeds sprak men erover, Constantinopel zelf te gaan belegeren, ja, de Turken voorgoed over den Bosporus te jagen. Nooit had een keizer van het Duitsche rijk zoo zegevierend in het Oosten het Rijk verdedigd. Hij werd weder genoemd als hoofd der Christenheid. Zou nu de keizer die veel omvattende plannen opgeven, zijn zegetocht staken, om in het bedreigde Westen des Rijks te hulp te komen? en gesteld, al wilde hij, zou hij spoedig hulp kunnen verleenen? Zou hij niet veeleer, het zekere voor het onzekere nemende, onder deze omstandigheden de gestelde eischen inwilligen? Ditmaal faalden de berekeningen van koning Lodewijk. Veel, zoo niet alles, hing af van de houding van Engeland. Had koning Jacob langen tijd, niettegenstaande de dringendste waarschuwingen, getwijfeld, of de toerustingen in de Republiek een aanval op Engeland betroffen, - den 18den Sept. nog geloofde hij niet, blijkens eene mededeeling van Barillon, dat de prins van Oranje in de tegenwoordige omstandigheden iets tegen Engeland zou durven ondernemen, - en ontkende hij de waarschijnlijkheid, dat de prins de Staten-Generaal tot een oorlog terzelfder tijd tegen Engeland en Frankrijk beiden zou kunnen bewegenGa naar voetnoot(*), omtrent het midden van September maakte elke twijfel plaats voor de zekerheid, dat inderdaad nog in dit jaar de prins zijne wapens tegen hem gebruiken zouGa naar voetnoot(†). Van toen aan nam hij ernstige maatregelen van tegenweer. Dertig linieschepen met 16 branders werden bijeengebracht in de Theems onder bevel van lord Dartmouth, wiens trouw aan geene bedenking onderhevig was. Het aanwerven van het scheepsvolk ging niet gemakkelijk, niettegenstaande, uit hoofde van den door den ernst der tijden gedrukten handel, krachten genoeg beschikbaar waren, en 't werd eerst beter, toen men de gages verhoogde en de menschen geruststelde, dat het niet op Nederland was gemuntGa naar voetnoot(§). Het landleger, het grootste, dat al sinds eenige jaren eenig koning van Engeland onder zijne bevelen had gehad (het telde 32,000 man), werd nog vermeerderd met nieuwe regimenten, de oude regimenten werden versterkt met compagnieën. Vijfduizend Iersche soldaten werden naar Engeland overgebracht en daar, met grooten tegenzin door de Engelschen in hun nationalen afkeer van het Roomsche Iersche volk ontvangen, in de verschillende regimenten ingelijfd. Vierduizend Schotten volgden. 't Was maar de vraag, of die troepen te land en ter zee, die meer dan voldoende mochten heeten, om den inval af te weren, volkomen waren te vertrouwen. Aan enkele teekenen viel te bespeuren, dat de koning verkeerd handelde, door zich op hen te verlaten. Talrijke gevallen van insubordinatie hadden zich alreeds in het leger voorgedaan. In het | |
[pagina 394]
| |
regiment van den hertog van Berwick, 's konings natuurlijken zoon, weigerden de luitenant-kolonel en vijf kapiteins deze vreemdelingen in hunne gelederen op te nemen. Op de matrozen viel nog minder te bouwen. Onbeschroomd verklaarden zij, niet tegen Holland te willen dienenGa naar voetnoot(*). Doch niet alleen op deze militaire toebereidselen stelde de koning zijn vertrouwen. Hij wilde zijne onderdanen, die hij van zich had vervreemd, weer voor zich winnen. Dat trachtte hij te doen, door zijne tot dusver gevolgde binnenlandsche politiek op te geven, door de gekrenkte Hooge Kerk van Engeland te gemoet te komen en aldus den steun der Anglicaansche partij aan den prins van Oranje te onttrekken. De eerste stap in deze richting was eene proclamatie van 21 Sept./1 Oct. Algemeene gewetensvrijheid wordt daarin toegezegd, maar tevens bescherming aan de staatskerk; de akte van uniformiteit wordt gehandhaafd; Katholieken worden niet langer toegelaten in het Lagerhuis; een vrij gekozen parlement wordt bijeengeroepen. Eene tweede proclamatie zeven dagen later maakte het Engelsche volk bekend met den voorgenomen inval uit Holland en zette in bijzonderheden de voorwendsels, waaronder, en de werkelijke doeleinden, waartoe de tocht werd ondernomen, uiteen, die, onder het mom van godsdienst en vrijheid, niet minder zou beoogen dan de verovering van Engeland. Dit gevaar verplichtte hem evenwel, tegen zijne bedoeling en neiging, op de bijeenroeping van het parlement terug te komen, omdat hij aan het hoofd van zijn leger had te verschijnen, waar zijne tegenwoordigheid niet minder werd vereischtGa naar voetnoot(†). Eene algemeene amnestie volgde, waarvan echter enkelen als Burnet waren uitgesloten. Te gelijk met het uitvaardigen dezer tweede proclamatie ontbood de koning al de te Londen aanwezige bisschoppen der Anglicaansche kerk bij zich, ten einde van hen hunne wenschen ten opzichte dier kerk te vernemen. De uitkomsten van dit onderhoud openbaarden zich bijna terstond daarna; de kerkelijke commissie werd opgeheven, de scholen der Jezuïeten werden gesloten, de vacante bisschopszetels bezet, de leden van het Magdalena-college te Oxford hersteld. Compton, de uit zijn ambt ontzette bisschop van Londen, keerde tot zijn werkkring terug. Alle Katholieke ambtenaren, behalve de officieren van het leger, werden uit hunne betrekkingen ontslagen. Londen herkreeg zijn oud charter, waarvan Karel II het in 1682 had beroofd, evenals andere steden en corporaties, aan welke die privilegiën waren ontnomen. Voorts verlangden de bisschoppen, dat de beslissing over het recht van dispensatie in handen werd gesteld van het parlement, welks bijeenroeping zij wenschten. Maar hierin wilde Z.M. niet treden. Hij achtte de bijeenroeping onder de tegenwoordige omstandigheden ontijdigGa naar voetnoot(§). Zoo had dus de koning plotseling en snel zijne geheele binnenlandsche staatkunde veranderd; overboord geworpen, wat hij had opgebouwd. | |
[pagina 395]
| |
Zelfs ontsloeg hij nog in dezelfde Octobermaand, waarin dit alles voorviel, pater Petre uit den geheimen raadGa naar voetnoot(*). Zou de koning het beoogde doel met al deze concessies, waartoe hij onder den aandrang van Sunderland had besloten, bereiken? De meesten geloofden het niet; hetzelfde had hij beloofd bij zijne troonsbeklimming en niet gehouden. Het was zoover gekomen, dat men dit alles toeschreef aan zijne vrees; ‘de tegenwoordige conjonctures met Holland drongen hem ertoe; waren die eenmaal voorbij, dan zou hij zijne vorige voetstappen weer drukken’Ga naar voetnoot(†). Hij had het vertrouwen zijner onderdanen verloren. Wilde hij zich werkelijk met hen verzoenen, dan was allereerst de bijeenroeping van een vrij gekozen parlement noodig, en dat wilde hij beslist niet. Geene poging liet hij terzelfder tijd onbeproefd, om den twijfel omtrent de echtheid der geboorte van den prins van Wales weg te nemen. In eene plechtige, daartoe bijeengeroepen vergadering, op 22 Oct./1 Nov., bestaande uit leden van den geheimen raad, de geestelijke en wereldlijke pairs, in of bij Londen aanwezig, den lord-mayor en andere hooge ambtenaren, en in tegenwoordigheid der koningin-weduwe legden de getuigen, die bij de geboorte tegenwoordig waren geweest, hunne verklaringen in bijzonderheden af, welke onmiddellijk werden openbaar gemaakt en geregistreerdGa naar voetnoot(§). Schenen nu alle aanwezigen overtuigd, prinses Anna, die eveneens door den koning genoodigd was, doch zich had laten verontschuldigen, hield haar twijfel volGa naar voetnoot(**). Terzelfder tijd ongeveer ontving Sunderland zijn ontslag. Niemand zag misschien beter den staatkundigen toestand in dan hij. De gedane concessies waren zijns inziens niet groot genoeg en de koning vond ze eer te veel dan te weinig; in allen gevalle wilde Z.M. geen stap verder gaan, geen atoom meer, zooals hij aan den pauselijken nuntius verklaardeGa naar voetnoot(††). Hij achtte ze voldoende, om voor zich de gemoederen in zoover te winnen, als noodig was, om zijn schoonzoon te weerstaan. Sunderland wilde, evenals de bisschoppen, de samenkomst van een parlement, omdat eerst daardoor eene verzoening met de natie zou kunnen geschieden. Maar hij wilde meer: de verzoening met prins WillemGa naar voetnoot(§§). Uit welken beweeggrond de minister dit begeerde, kan aan geen twijfel onderhevig zijn. Sunderland behartigde in de eerste plaats en altoos zijne eigen belangen. Hij zag, dat de dingen een | |
[pagina 396]
| |
noodlottigen loop voor den koning namen. Daarom zocht hij een veilig heenkomen en raadde hij zijn souverein te gelijk datgene te doen, wat hem in diens belang het raadzaamst voorkwam. Zijn eenig misdrijf was, aldus deelde hij Barillon mede, dat hij de dingen zag, zooals zij waren, nl. op het uitersteGa naar voetnoot(*). En daarom ried hij tot verzoening, wat ook voor den koning het beste zou geweest zijn. Het was zijne gematigdheid, schreef Van Citters aan de Staten-Generaal, die den minister had doen vallenGa naar voetnoot(†). De koning vond zijne raadgevingen al te gematigd; hij wilde hem op dien weg niet volgen. Sedert de zaak der bisschoppen had hij zijn minister zeer veranderd gevonden, zoo verzekerde Jacob aan BarillonGa naar voetnoot(§), en zelf heeft hij Sunderland gezegd, dat het geen verraad was, dat hij hem voor de voeten wierp - want aan zijne ontrouw wegens zijne verbinding met den prins van Oranje door zijne vrouw en haar minnaar Sidney geloofde de koning niet,Ga naar voetnoot(**) -; eerder was het eene zwakke houding, gebrek aan moedGa naar voetnoot(††). De Franschgezinde Katholieke partij aan het hof, die eene poos lang zoo was teruggedrongen, had weer voet gekregen en zelfs weer het overwicht. Ook die partij had Sunderland's val gewild, omdat hij door zijne verzoeningsgezindheid Lodewijk XIV tegenwerkte, in wiens soldij ook hij had gestaan.
Wij hebben gezien, hoe Jacob II openlijk de verklaring van D'Avaux, op last van Lodewijk XIV bij de Staten-Generaal ingediend, had verloochend. Hij ging nog een stap verder. D'Albeville ontving de opdracht, niet alleen het bestaan van zulk een verdrag te ontkennen, maar zelfs uit 's konings naam den Staten de verzekering te geven van zijne bereidwilligheid, om in overeenstemming met hen maatregelen te nemen, ten einde den vrede van Nijmegen en den 20jarigen wapenstilstand te handhaven. Den 25sten Sept./5den Oct. stelde de gezant den Staten de memorie ter handGa naar voetnoot(§§). Het was de andere weg, dien Jacob II insloeg, om het hem dreigend gevaar, dat niet meer viel te ontkennen, te ontkomen. Natuurlijk droeg hij kennis van koning Lodewijk's dreigementen en diens beloften aan den keurvorst van Keulen. Hij zag er, zooals wij weten, een uitmuntend middel in, om de Hollanders in toom te houden. Ook het bericht van den opmarsch der Fransche troepen naar Philippsburg, dat | |
[pagina 397]
| |
koning Lodewijk door Barillon zijn broeder van Engeland had gemeld, en het manifest des grooten konings aan den keizer maakten geringen indruk op den monarch in Britannië. Hij scheen niet te beseffen, dat, indien de Franschen zich verwikkelden in een oorlog aan den boven-Rijn, zij te minder in staat zouden zijn de Hollanders in hunne booze plannen, tegen hemzelven gericht, tegen te werken. De Fransche monarch legde over de houding van zijn broeder van Engeland groote verwondering aan den dag. Hij meende, zooals hij aan Barillon schreef, dat Jacob zich had moeten verheugen over deze voorstelling van zaken. Want zoo iets den prins ervan kon terughouden naar Engeland over te steken, dan was het toch zeker de wetenschap, dat hij, koning Lodewijk, belangstelde in alles, wat den koning van Engeland betrof. Wat Lodewijk eigenlijk gewild en verwacht had na de verklaring van D'Avaux, was, dat Jacob II uit eigen beweging en louter uit genegenheid voor Frankrijk den oorlog aan de Republiek hadde verklaardGa naar voetnoot(*). In dit geval zou de listige Fransche politiek doel getroffen, de memorie van D'Avaux hare werking verricht hebben. Maar koning Jacob, verontwaardigd en beducht voor de gevolgen der onware verklaring, deed haar te niet. Nu hij werkelijk het gevaar besefte, dat hem dreigde van den kant der Republiek; nu hij uit zijne bekende vredelievende gezindheid, die hem altijd had weerhouden een bondgenootschap met Frankrijk aan te gaan, misschien nog een stap verder zou doen en zich bij de bondgenooten aansluiten, nu bood Lodewijk XIV aan, het beleg van Philippsburg op te breken en zich met al zijne macht tegen Holland te wenden, indien Jacob II te gelijker tijd in vereeniging met hem aan de Republiek den oorlog verklaardeGa naar voetnoot(†). Ware de koning van Engeland op dit voorstel ingegaan, Lodewijk zou zijn doel dan toch hebben bereikt. De Republiek en Engeland met elkander in oorlog: het gaf hem gelegenheid te over, om in Duitschland te doen, wat hij begeerde. De meerderheid van den koninklijken raad achtte het voorstel | |
[pagina 398]
| |
verwerpelijk. De ontstemming der natie, meende zij, zou erdoor toenemen en den haat, welken Lodewijk XIV op zich had geladen, op hem doen overgaan. Met het oog op den afkeer en de vijandigheid van het volk aan zulk een plan beschouwden zij 't als het gevaarlijkste werk, dat men doen konGa naar voetnoot(*). De koning weigerde het voorstel dienovereenkomstig aan te nemen. Niet, omdat hij of zijne raden geene voorstelling hadden van het gevaar, waarin zij zich bevondenGa naar voetnoot(†). Het was de afkeer van een oorlog, die den koning ertoe bracht, het aangeboden bondgenootschap niet te aanvaardenGa naar voetnoot(§). Noch tegen noch vóór Frankrijk wilde hij oorlog voeren. Hij wilde den dreigenden inval afwenden op eene andere wijze. De Fransche gezanten in Den Haag en in Londen waren op de aanbiedingen des Engelschen konings aan de Staten niet gerust. Huns inziens zou men in Holland deze gelegenheid aangrijpen, om Engeland in den strijd tegen Frankrijk mee te sleuren. Barillon ontving ten antwoord op de verwijten, die hij dienaangaande tot zijne vrienden in 's konings omgeving richtte, dat de stroom te sterk was geweest, dat zij daaraan geen weerstand hadden kunnen biedenGa naar voetnoot(**). De Staten van hun kant volhardden bij het geloof aan een bondgenootschap tusschen de beide koningen en gingen voort met de toerustingen van den prins te bevorderen. Dat zijne principalen op de toenadering en de aanbiedingen van Jacob geene acht meer zouden slaan, wist de Nederlandsche gezant te Londen als zijne persoonlijke meening aan zijne ambtgenooten aldaar mede te deelenGa naar voetnoot(††). Ook Lodewijk XIV was van dit oordeel. Ook zijns inziens zou de door Albeville ingediende memorie den prins van Oranje niet ophouden. ‘Het plan is gereed sinds de geboorte van den prins van Wales. De onderhandelingen met de Protestantsche Duitsche vorsten hebben geen ander doel gehad’Ga naar voetnoot(§§). Dat de Staten die fraaie aanbiedingen niet vertrouwden, pleit voor hun inzicht. Uitstel, zoo niet verhindering, der beraamde onderneming, het winnen van tijd was al wat de koning beoogde, verzekerde Sunderland aan Barillon. De koning gevoelde, dat de dingen tot het uiterste waren gekomen; misschien kon hij binnen acht dagen uit Engeland worden verdreven; drenkelingen grijpen naar een stroohalm. Hadden de voorstellen, door Z.M. aan de Staten-Generaal gedaan, de uitwerking, dat zij den storm bezwoeren of verdeeldheid tusschen de Staten en den prins verwekten, dan zou zonder twijfel Z. Allerchristelijkste Majesteit de eerste zijn, om zich te verheugen over zoo gunstig een uitslagGa naar voetnoot(***). | |
[pagina 399]
| |
Op die wijze alzoo hoopte koning Jacob zich te beveiligen tegen den inval en te gelijk den koning van Frankrijk tot vriend te houden. Hoe zou Lodewijk XIV het door zijn broeder van Engeland aan de Staten gedane voorstel opnemen? Na de opheldering, hem door Barillon verstrekt, was zijne ongerustheid over Jacob's houding zoo niet geheel, dan toch grootendeels verdwenen. Weliswaar wilde deze geen offensief verbond met hem aangaan, maar Jacob's stappen ten opzichte der Republiek schenen niet ernstig gemeend. Het kwam niet in hem op, zoo schreef hij aan Barillon, 's konings aanbiedingen aan de Republiek kwalijk te nemen, want hij begreep volkomen, dat de koning alle middelen aangreep, om den prins in de uitvoering zijner plannen te belemmeren. Veeleer wilde hij den koning uit alle verlegenheid redden en in zijne het dichtst bij de Engelsche kust gelegen havens de noodige schepen gereed hebben, om hem te helpen, zonder acht te slaan op de weigering, waarmee de koning voor eenige maanden die hulp had afgeslagen. De gezant zou dan melden, wat Z.M. naar de meening van zijn koninklijken broeder voor dezen doen konGa naar voetnoot(*). Wat Lodewijk XIV voor zijn in nood verkeerenden broeder had kunnen doen, ware 't hem ernst geweest dezen te helpen, was: gevolg geven aan zijn opgevat voornemen, om de Republiek den oorlog te verklaren, en zijne troepen uit Duitschland naar hare grenzen doen oprukken. Dit immers was de voorwaarde voor het niet-slagen of zelfs niet-uitvoeren der voorgenomen landing in Engeland. Wanneer men Lodewijk XIV ziet handelen, zooals hij handelt, dan krijgt men de overtuiging, dat hij òf de groote en ware beteekenis van prins Willem's plannen niet begrijpt òf dat hij stellig rekent op het mislukken der gansche onderneming en, al ware dit niet het geval, dat hij altijd nog te rechter tijd kon tusschenbeide komenGa naar voetnoot(†). De vraag is gewettigd, of Sunderland de waarheid gesproken heeft tot Barillon; of het in Jacob's bedoeling lag, de Republiek dan wel den koning van Frankrijk te misleiden; eene vraag, die Lodewijk te recht mocht stellen, indien hij het verledene herdacht, de eeuwige weifelingen van Z.M. van Groot-Britannië en diens hardnekkige weigering met hem eenig verbond aan te gaan. En ziehier ook eene reden, waarom de monarch van Frankrijk het misschien raadzaam kan hebben geacht de oorlogsverklaring aan de Republiek, welke hij reeds gereedhield, te laten glippen, omdat dit juist den koning van Engeland zou hebben kunnen noodzaken, werkelijk zijn voorstel tot het aangaan van een verbond met de V.P. gestand te doen. Bij Lodewijk XIV woog in de eerste plaats het eigenbelang. Dat eigenbelang bracht mee: het behoud van Jacob II op den troon en voorts, dat de beide zeemogend- | |
[pagina 400]
| |
heden geen bondgenootschap met elkaar sloten, waartoe hij dan geene aanleiding of gelegenheid moest geven. Hoe weinig gemeend overigens Lodewijk's in de memorie van D'Avaux aangenomen hooge toon van bescherming ten opzichte van Engeland en van dreiging tegen de Republiek, indien zij Engeland aantastte, was, ziet men helder uit de instructie van Barillon, toen dezen werd opgedragen den koning van Engeland den opmarsch der Fransche troepen tegen Philippsburg te melden: ‘Wanneer men u vraagt, waarom ik in mijn manifest (het manifest van 14/24 Sept. aan den keizer) geen gewag maak van de Staten-Generaal der Vereenigde Provinciën, dan hebt gij te antwoorden, dat tot op dit oogenblik niets voorhanden is, wat mij tot den krijg tegen hen zou kunnen bewegen. Ik heb met de Staten-Generaal vredes- en handelsverdragen, waartegen ik, zoolang zijzelven daaraan getrouw blijven, niet wil handelen’Ga naar voetnoot(*). Had derhalve Lodewijk XIV een inval in de Republiek gedaan, de plannen van den stadhouder hadden niet kunnen worden uitgevoerd. ‘Nooit’, schrijft D'Avaux aan zijn meester, ‘heeft eene tijding den prins van Oranje grooter vreugde geschonken (dan die van het beleg van Philippsburg), want hij vreesde voor een inval in Vlaanderen of van den kant van Keulen’Ga naar voetnoot(†). Ter beurze werd die tijding met eene stijging der acties met tien percent begroet; zij maakte voorts, meldt de gezant, de Staten insolent door de zekerheid, dat de koning 't niet op hen had gemuntGa naar voetnoot(§). Ook hier dus, als reeds zoo dikwijls, had Lodewijk den raad van den scherpzinnigen, helderzienden D'Avaux in den wind geslagen, die zijn souverein als zijn gevoelen had te kennen gegeven, dat het naaste doel der Fransche regeering moest zijn, de landing in Engeland te voorkomen. En daartoe was de weg: het doen van een inval in de Spaansche Nederlanden en het bedreigen der Nederlandsche grenzen. Een dertigduizend man naar Keulen tijdig te laten oprukken, zou zonder twijfel den prins van Oranje verhinderen naar Engeland over te stekenGa naar voetnoot(**). Heeft dan Lodewijk de vèr reikende strekking der plannen van den prins van Oranje niet gepeild, D'Avaux schijnt het beter begrepen te hebben. Waarom anders maant hij zijn heer voortdurend aan, een inval in de Nederlanden te doen en b.v. Maastricht of Bergen-op-Zoom te verrassen? Niet in Duitschland, maar in Engeland lagen Frankrijk's belangen. En inderdaad. Zouden de Staten, door zulk een onmiddellijk gevaar bedreigd, hun kapitein-generaal met eene aanzienlijke troepenmacht hebben laten vertrekken? Zoo was dus, voorloopig althans, het gevaar afgewend, dat de Republiek van den kant van Frankrijk dreigde. De Fransche legers opereerden aan den Bovenrijn. Na een vierweeksch beleg onder leiding van Vauban werd Philippsburg den 29sten October genomen. Kaiserslautern was reeds | |
[pagina 401]
| |
bemachtigd. Mannheim, Frankenthal, Heidelberg en verscheidene andere steden van de Palts werden daarna gemakkelijk genomen. De geheele linker-Rijnoever geraakte in de macht der Franschen. Mainz, Spiers, Worms, Trier moesten bezetting innemen van den maarschalk Boufflers; Coblenz werd in de asch gelegd. Bonn was in handen van Fürstenberg, die het, evenals de andere vestingen van het Stift Keulen, aan de Franschen overleverde. Alleen Keulen zelf was reeds den 6den Sept. bijtijds door Schomberg vermeesterd. De keurvorst van Trier, ten behoeve van wien de keizer door een bevel van 12 Oct. aan zijn gezant bij de Staten krachtens het tractaat van 1685 reeds om hulp had aangeklopt, riep de hulp in van de Protestantsche Noord-Duitsche vorsten, het eerst van den landgraaf van Hessen-Kassel; de Hannoveranen, wier vorst zijn verdrag met Frankrijk verbroken achtte door Lodewijk's schending van den wapenstilstand, volgden, ook de Saksers. Twintigduizend Hessen en Hannoveranen legerden zich in de tweede helft van October om Frankfort, dat zij tegen den vijand beschermden, en dwongen Boufflers het beleg van Coblenz op te breken. Zoo stonden de zaken aan den Rijn tegen het einde van October. Inmiddels waren koning Jacob's aanbiedingen van 5 October (25 Sept.) bij de Staten in beraadslaging geweest. Den 8sten October hadden zij, zooals wij zagen, in eene geheime zitting 's prinsen verzoek, strekkende, om hem met krijgsvolk en schepen bij te staan in de voorgenomen onderneming, eenparig ingewilligd. Eerst bijna eene week later nog, den 4den/14den Oct., antwoordden zij den koning, dat zij, nademaal Z.M. de alliantie, die tusschen hem en Lodewijk XIV zou bestaan, ernstig heeft gedesavoueerd, moeten verklaren geene intentie te hebben gehad, of nog te hebben, met hoogst-gedachte Zijne Majesteit en derzelver Natie in den oorlog te treden; dat zij niets liever wenschen, dan met Z.M. in oprechte vriendschap te leven; dat het hun zeer smartte te zien, dat zij, die hun dat geluk misgunden, getracht hebben een zwaar misnoegen bij Z.M. tegen hen te verwekken, alleen omdat zij met groot leedwezen en verdriet de onlusten aanzagen, die in de natie werden verwekt ‘door de irreguliere conduiten bij eenigen gehouden, zoowel ten regarde van de gereformeerde religie als van de vrijheid en zekerheid van de natie’. Niets wenschten zij zoozeer, dan dat die onlusten werden gestild, de gereformeerde religie gehandhaafd en in zekerheid gesteld en de vrijheid werd bewaard, opdat tusschen koning en volk de gewenschte verhouding en het wederzijdsch vertrouwen zouden terugkeeren. Zij getuigden oprechtelijk niets anders te beoogen dan eene gewenschte rust in Z. Majesteits rijken en Z. Majesteits medewerking, om den vrede van Nijmegen en de daarop gevolgde tractaten te handhavenGa naar voetnoot(*). Zooals blijkt, wordt in dit antwoord met geen woord van 's konings voorstellen gerept. Er wordt een welsprekend stilzwijgen over bewaard, | |
[pagina 402]
| |
waarvan de beteekenis door de Engelsche regeering zeer goed werd begrepen. Al had de prins zich gewapend tegen den koning van Engeland, daarom wilden de Staten niet gerekend worden vijandelijkheden tegen hem te plegen. Zij hadden eenvoudig hun leger en hunne krijgsmiddelen tot 's prinsen beschikking gesteld, maar waren, naar de begrippen dier tijden, daarom nog geene oorlogvoerende partij geworden. De koning was over dit antwoord uitermate verbolgen. Hij verklaarde echter den gezant Van Citters, dat hij de Staten minder beschuldigde dan den prins van Oranje, dien hij den snoodsten mensch noemde, die er leefde, als zoekende zijn eigen schoonvader van den troon te stootenGa naar voetnoot(*). Thans moest het den koning volkomen duidelijk zijn, dat de tegen hem gerichte onderneming niet meer viel af te wenden, tenzij hij zich met den prins wilde verzoenen. Zijne pogingen derhalve aan dezen kant hadden schipbreuk geleden. Daar Z.M. van verzoening niet wilde weten, bleef er geene keuze, dan zich krachtiger dan ooit ten oorlog toe te rusten. En nu wendde hij zich weer tot Lodewijk XIV om hulp. Toch zag men, zoo berichtte de keizerlijke gezant aan het Engelsche hof, dagelijks meer in, hoe men door Frankrijk was om den tuin geleid en hoe al zijne betuigingen van vriendschap niets waren geweest dan een lokaasGa naar voetnoot(†). Zou koning Lodewijk zich zijner erbarmen? Het was dezen niet onbekend gebleven, dat men aan het Engelsche hof zich met bitterheid over hem had uitgelaten, het beleg van Philippsburg met argwaan beschouwde en Keulen aanwees als de stad, die door de Fransche wapenen had moeten worden ingesloten. Al had Jacob II zijn broeder van Frankrijk ook meermalen aanstoot gegeven, aangeboden verbintenissen geweigerd en hem laatst nog verloochend, Lodewijk's eigenbelang eischte, dat de koning van Engeland zich zoo weerbaar mogelijk maakte. Geldgebrek had Jacob in de eerste plaats. Lodewijk zond hem door Barillon eene som van 300.000 livres, later gevolgd door een bedrag van 150.000 livres, sommen, die slechts mochten worden uitbetaald onder het beding, dat de koning geene onderhandeling met den prins aanknoopte, veel minder zich met zijn schoonzoon verzoende. Van andere hulp, van schepen met name, was geene sprake. Evenals vroeger aan Bonrepos deelde Seignelay aan het slot van een aantal raadgevingen, die de gezant den koning moest overbrengen, omtrent het nemen van maatregelen ten opzichte der voorgenomen Hollandsche landing, aan Barillon mede, dat hij den koning evenveel branders mocht aanbieden, als deze noodig had, doch, mocht Z.M. spreken van Fransche schepen, die zich bij de Engelsche zouden voegen, dan had hij te antwoorden, dat er op dit oogenblik geen enkel Fransch oorlogsschip voorhanden was, dat tijdig genoeg beschikbaar kon worden gesteldGa naar voetnoot(§). En den 31sten | |
[pagina 403]
| |
Oct. bericht Seignelay aan Barillon, dat de koningin 't begin van 't volgende jaar 40 linieschepen zal doen wapenen, om zich met die des konings van Engeland te vereenigen of naar omstandigheden alléén op te tredenGa naar voetnoot(*). Alsof dat niet veel te laat zou zijn! Ten einde nu aan eene mogelijke verzoening met den prins voorgoed den pas af te snijden, drong Lodewijk XIV bij den koning, op wiens standvastigheid hij geen groot vertrouwen stelde, erop aan, dat hij den oorlog zou verklaren, zoowel aan den prins van Oranje als aan de Staten, ten einde, zooals het heette, alle verkeer tusschen eerstgenoemde en 's konings oproerige onderdanen af te snijdenGa naar voetnoot(†). Doch tot deze daad was Jacob II niet te bewegen, al had hij ook verklaard, liever alles te willen verliezen, dan een deel der koninklijke macht te behouden, door toe te geven aan den prinsGa naar voetnoot(§); liever te willen sterven met den degen in de hand, dan zich met zijn schoonzoon te verzoenenGa naar voetnoot(**). Had de koning aan de raadgevingen van den Franschen monarch gevolg gegeven, hen, die den prins van Oranje gunstig gezind waren, gegrepen als schuldig aan hoogverraad en den aanval niet afgewacht, maar voorkomen, door zelf als aanvaller op te treden, 't ware voor den prins onmogelijk geweest zijne plannen te volvoeren. In plaats dat de Staten hem hun onderstand hadden kunnen verstrekken, zouden zij hun kapitein-generaal dringend noodig hebben gehad in den oorlog, waarin zij nu zelven zouden gewikkeld zijn, zij zoowel als de prins. Maar Jacob II wilde de aanvaller niet zijn. Eene andere vraag is, of hij 't zou hebben gekund. Het parlement - en zonder een parlement kon hij de groote uitgaven voor een aanvallenden oorlog niet dragen - was niet bijeen. Dat het hem ernst was met de bewering, in de straks vermelde proclamatie uitgesproken; dat hij het bijeenroepen van het parlement uit hoofde van den dreigenden inval had uitgesteldGa naar voetnoot(††), mag, naar hetgeen wij weten omtrent 's konings zienswijze te dien opzichte, minstens worden betwijfeld. En bovendien - daar al zijne maatregelen binnenslands slechts weinig werden gewaardeerdGa naar voetnoot(§§), was het de groote vraag, | |
[pagina 404]
| |
of hij in een samengekomen parlement, dat stellig eene bisschoppelijke kleur zou hebben vertoond, eene meerderheid had kunnen vinden, die de noodige fondsen zou hebben toegestaan. Ja, 't stond misschien te vreezen, dat zulk een parlement de onderhandelingen met den prins zelf ter hand nemen en gemeenschappelijke zaak met hem maken zouGa naar voetnoot(*). De koning zou dus afwachten. Middelerwijl ging hij zijn ondergang met rassche schreden te gemoet. | |
XII.Wij hebben den prins verlaten, toen hij, na in aller ijl op de tijding van het indienen van D'Avaux' memorie uit Minden te zijn teruggekeerd, in de Statenvergadering van Holland onder voorwaarde van geheimhouding zijn voornemen openbaarde. Niet altijd had het hem toegeschenen, dat de onderneming, welke hij op 't oog had, uitvoerbaar was. In Augustus nog had lord Danby hem uit Engeland verzekerd, dat de wapening van den koning van Frankrijk andere doeleinden dan de Keulsche aangelegenheid op 't oog had, en te gelijker tijd zijn twijfel uitgedrukt, of wel dit jaar nog de onderneming kon worden uitgevoerdGa naar voetnoot(†). Ware inderdaad het geval, wat Danby schreef, - en in de geheele Augustusmaand heerschte die onzekerheid omtrent Frankrijk's bedoelingen - dan werden de Staten, zoo vreesde de prins, in een vreeselijken oorlog gewikkeld met Frankrijk en Engeland te gelijk en was zijn plan in duigen gevallen. Hij verkeerde in gestadige ongerustheid, dat alles bekend werd, alvorens hij met zijne toebereidselen gereed was. Onder eene ijskoude kalmte van houding verborg de prins zijne ware gemoedsstemming. Maar aan Bentinck stortte hij zijn hart uit: zijn lijden, zijne ongerustheid waren vreeselijk; hij wist niet, wat te besluiten; zijn geest werd gekneld door onzekerheid; nimmer had hij zulk een behoefte aan de Goddelijke leiding als thansGa naar voetnoot(§). De vrees, dat het geheim van zijne onderneming was opgeheven, drukte hem zwaar. Toen Jacob in een brief aan zijne dochter Maria schreef, dat hij haar geen nieuws had te berichten, maar dat hij nieuws uit Den Haag verwachtte ten gevolge van der Staten groote wapening ter zee en den marsch van den Franschen maarschalk D'Humières, om den kardinaal Fürstenberg te ondersteunen, zei Willem tot Bentinck: ‘Zeker noemt hij den kardinaal, ten einde een bedekten wenk te geven, dat hij weet, wat tegen hemzelf is ontworpen. Ik beken, dat dit mij brengt in een verschrikkelijken angst en in groote bekommering en ik vrees, dat ons plan zal mislukken en wij daardoor in een grooten oorlog zullen worden verwikkeld’Ga naar voetnoot(**). Maar de onzekerheid aangaande Frankrijk's bedoelingen | |
[pagina 405]
| |
verminderde, toen in de eerste helft van September zich het gerucht verspreidde van 's konings genomen besluit tot een inval in het Rijk, en werd geheel opgeheven, toen Lodewijk XIV zijn manifest van 24 Sept. in de wereld zond. Nu was de baan naar Engeland vrij. Den Haag was in September de verzamelplaats geworden van een groot getal uitgewekenen, allen behoorende tot de Engelsche aristocratie. Daar vond men Shrewsbury, Russell en Sidney, drie der onderteekenaren van de den 10den Juli tot den prins gerichte uitnoodiging. Daar waren Archibald Campbell, de oudste zoon van den ongelukkigen Argyle; de graaf van Macclesfield, die het brood der ballingschap met Karel II had gedeeld; lord Mordaunt, beter bekend als graaf van Peterborough; de graaf van Wiltshire en zoovele andere aanzienlijken. Leger en vloot, adel en geestelijkheid, Anglicanen zoowel als Presbyterianen, Tories en Whigs, zij allen daar wachtten op het sein van den prins van Oranje. Aan raadgevingen uit Engeland ontbrak het den prins niet, maar ook niet aan onderstand. Volgens D'Avaux zou er vier millioen in wisselbrieven en specie aan den prins zijn overgezonden. Sidney had uit Engeland brieven meegebracht, die de uitnoodiging behelsden, over te komen en de natie te bevrijden en te redden van haar ondergang, met de verzekering, dat het de algemeene begeerte van al de wijze en eerlijke menschen in het geheele rijk was. De raadgevingen en voorstellen waren even menigvuldig als verscheiden. Zoo wenschte men, dat de prins wel met eene sterke vloot, doch met niet meer dan 6 à 700 man zou oversteken, opdat zijne expeditie niet het voorkomen eener verovering zou hebben. Sommigen wilden de landing in het noorden van Engeland zien bewerkstelligd, omdat het graafschap York vruchtbaar was en overvloed had van paarden en aan den anderen kant de adel er door lord Danby geheel was bewerkt ten gunste der onderneming. Vooral moest de prins spoed maken; de koning had nu (September) slechts achttien oorlogsschepen gereed, die bij Duins lagen. Anderen wenschten, dat Z.H., zijne legermacht verdeelende, zelf met het grootste gedeelte in het noorden landde, terwijl het andere deel in 't westen zou aan land gaan onder Schomberg, dien men hem met aandrang verzocht mede te brengen, zoowel om de groote reputatie van dezen generaal, als opdat hij, indien den prins iets overkwam, hem vervangen zou. Alles van één leven afhankelijk te maken, scheen toch te veel. Met zulk eene geringe macht het Kanaal over te steken, verklaarde prins Willem in zijn antwoord niet te willen. Op den overgang van 's konings leger tot zijne partij vertrouwde hij luttel, evenmin op het toevallen der boeren. Eene onderneming, van welker afloop het heil van Engeland en van de Republiek afhing, kon niet worden ten uitvoer gebracht zonder een krachtig leger, dat aan des konings strijdmacht het hoofd kon bieden. Eene deeling der krijgsmacht scheen hem toe noodlottig te wezen. Schomberg zou hij met zich brengen, waartoe | |
[pagina 406]
| |
hij de toestemming des keurvorsten zou trachten te verwerven. Wat de plaats der landing betrof, deelde de prins mede, dat hij, daar de sinds Juli in Den Haag verblijfhoudende admiraal Herbert en andere zeeofficieren zich ome tactische redenen verzetten tegen eene landing in het noorden, maar in het Kanaal wilden landen, en de brieven uit Engeland stijf en aanhoudend op 't noorden bleven staan, dat hij daarom besloten was, uit de twee meeningen eene derde opmakende, in 't noorden te landen en terstond daarna de vloot naar het Kanaal te zendenGa naar voetnoot(*). Te gelijker tijd verscheen een breedvoerig vertoog in het licht op naam der Engelsche Protestanten, tot Hunne Hoogheden den prins en de prinses van Oranje gericht, dat, onder opsomming van al de klachten tegen de tegenwoordige regeering en met bijzonderen nadruk wijzende op de onwettige geboorte van den prins van Wales, dien men het volk toch dwong als den wettigen opvolger te erkennen, eindigde met het verzoek aan Hunne Hoogheden, als ontwijfelbaar gerechtigd tot het bijleggen der geschillen tusschen den koning en zijne onderdanen, om het koninkrijk te herstellen in zijne aanspraak op een wettig parlement, opdat door hunne medewerking het staatsbewind bevestigd en alle geweld en willekeur in den grond vernietigd mocht wordenGa naar voetnoot(†). Maandenlang had men zich in de Republiek met de voorbereiding tot de groote onderneming bezighouden. Nog voor enkele weken, den 12den September, had men een verdrag gesloten met Karel XI van Zweden, waarbij deze beloofde 6000 man Zweedsche troepen te zullen leveren tegen de som van 108.000 rijksdaalders en onder beding, dat de Staten die troepen in soldij nemen en onderhouden zouden. Midden October begonnen de voor Engeland bestemde en bij en in Nijmegen liggende troepen naar de kust te marcheeren en rukten de Duitsche hulptroepen voorwaarts, om hunne plaats in te nemen. De graaf van Hornes dekte met ongeveer 5000 man Zeeland en moest, ingeval van een aanval, den Spanjaarden in Vlaanderen de hand reiken; 8000 man hielden Maastricht bezet. Opperbevelhebber van de aan de oostelijke grenzen gelegen troepen en tevens plaatsvervanger van den kapitein-generaal was de veldmaarschalk van Waldeck. De vloot werd in den loop van October nog aanzienlijk versterkt en bestond, toen zij uitzeilde, uit 50 oorlogs- en 500 transportschepen. Was de tocht eenmaal aanvaard, dan zou de geheele vloot staan onder het opperbevel van den Engelschen admiraal Herbert, die persoonlijk over een derde smaldeel, onder Engelsche vlag, het bevel voerde en tot luitenant-admiraal-generaal door de Staten was benoemd, ten einde de Engelsche vloot gemakkelijker tot overgaan te bewegen. Tot zoolang bleef het opperbevel onverdeeld aan Evertsen, die ter reede van Hellevoetsluis, waar zij - reeds buitengaats liggende - door aanhoudend stormweer weer was binnengevallen, eene algemeene order en lastbrief voor hare hoofdofficieren, kapiteins en | |
[pagina 407]
| |
commandeurs uitvaardigde, waarnaar zij zich in den te ondernemen tocht zouden moeten gedragen en waarin de zeilorde en rangschikking, ook bij ontmoeting met den vijand, was vastgesteldGa naar voetnoot(*). En thans, nu alles gereed was voor de inscheping, was het juiste oogenblik gekomen voor den prins van Oranje, om eene openlijke rechtvaardiging van zijn stout bestaan in 't licht te zenden. De vele ontwerpen van zulk een manifest, die hem uit Engeland waren toegezonden, had hij in handen gesteld van Fagel, die daaruit eene uitvoerige verklaring opstelde, welke door Burnet verkort en in 't Engelsch vertaald werdGa naar voetnoot(†). Doch niet alleen de raadpensionaris, ook Bentinck en Dijkveld hebben hun oog over 't ontwerp laten gaan. ‘Lees en herlees’, zoo schreef de prins aan Bentinck, ‘met Fagel en Dijkveld het ontwerp mijner declaratie. Gij zult aan het einde ervan bespeuren, dat ik mij geheel overgeef aan de genade van een parlement. Ik vrees, dat dit niet anders kan; en toch is het geen gering waagstuk, zijn lot daaraan toe te vertrouwen’Ga naar voetnoot(§). Uitgaande van de stelling, dat het nauwgezet in acht nemen van de wetten noodzakelijk is voor het geluk der Staten, somt de declaratie de reeks van gevallen op, waarin de wetten van Engeland zijn geminacht, om vervolgens, het nauwe belang uiteenzettende, dat de prins en zijne gemalin, als het naast staande in opvolging aan de kroon, bij dit alles hadden, het herhaalde, ernstige en dringende verzoek te vermelden, tot Z. Hoogheid door verscheiden geestelijke en wereldlijke lords en andere Engelsche onderdanen van alle rangen gericht, om tusschenbeide te komen. Plechtig verklaart prins Willem, met zijne onderneming geen ander oogmerk te hebben, dan de bijeenroeping van een vrij gekozen en wettig parlement te verkrijgen, waaraan hij alle zorg voor de verplichte uitvoering der wetten, de handhaving der Protestantsche religie, het sluiten van een vergelijk tusschen de kerk van Engeland en al de Protestantsche dissenters, evenals het onderzoek naar de geboorte van ‘den gepretendeerden prins van Wales’ wilde overlatenGa naar voetnoot(**). Bij dit manifest waren twee brieven van den prins gevoegd, de eene gericht tot het Engelsche leger, de andere tot de vloot, waarbij zij werden uitgenoodigd 's prinsen zijde te kiezen en nevens hem den godsdienst, de wetten en de vrijheden van hun vaderland te beschermenGa naar voetnoot(††). Van zijn kant deed de admiraal Herbert een beroep op de liefde van zijne oude wapenbroeders tot het vaderland en tot den Protestantschen godsdienst in een geschrift, dat alom op 's konings schepen werd verspreidGa naar voetnoot(§§). Merkwaardig is 's prinsen manifest zoowel om hetgeen het bevat, | |
[pagina 408]
| |
als om hetgeen erin wordt gemist. Men vindt er openlijk in uitgesproken de aanklacht van het onderschuiven van den prins van Wales. Het is het eenige punt, dat het stuk ontsiert. Er is heden ten dage niemand meer, die deze beschuldiging staande houdt. Maar toen hielden zich de meesten van de juistheid der aantijging overtuigd. Ook de prins geloofde vast aan de onwettigheid der geboorte van den prins van Wales, toen en zelfs nog jaren laterGa naar voetnoot(*). Des te gemakkelijker viel het hem, dat hij, naar de meening der aanzienlijken, die zijne tusschenkomst hadden ingeroepen, zijn gewapend optreden tegen den koning moest gronden op het feit, dat het kind was ondergeschoven, al had hij overigens ook geheel onafhankelijk daarvan het voornemen opgevat, met gewapende macht naar Engeland over te steken. Een vrij en wettig gekozen parlement. Dit is het hoofdthema. Het kan echter niet worden ontkend, dat de prins zich in eene vertrouwelijke uiting tot Bentinck op schamperen toon over een parlement uitlaat. Hij noemt het geen gering waagstuk, zijn lot aan het parlement toe te vertrouwen; maar hij vreest, dat het niet anders kan. Al volgt hieruit nog niet, ‘dat hij parlementen haatte als Lodewijk XIV en Jacob II’Ga naar voetnoot(†), er blijkt niettemin voldoende uit, dat hij ze beschouwde als een kwaad, maar als een kwaad, dat moest worden geduld. Wij moeten in 't oog houden, dat het den prins in de eerste plaats erom te doen was, door zijn tocht te bewerken, dat Engeland zich stelde aan het hoofd der coalitie tegen Lodewijk XIV, al kwam hij voor dat doel niet openlijk in dit manifest uit, en uit dat oogpunt de onderneming beschouwende, vreesde hij, dat het bijeengeroepen parlement, alle willekeur van Jacob II ter zijde gesteld en de vrijheden der Anglicaansche kerk hersteld hebbende, zich zou verklaren tegen eene alliantie met Frankrijk, maar daarna dan ook, zijne rol afgespeeld achtende, niet verder zou willen gaan op het terrein der buitenlandsche politiek en zich dus van elke inmenging op het vasteland onthouden. Immers, in de uitnoodiging werd met geen enkel woord van de buitenlandsche politiek gerept. De gedachte alleen aan de mogelijkheid, dat het parlement niet zoo spoedig zou bereid bevonden worden, Willem's eigenlijke plannen mede te helpen volvoeren, die gedachte alleen ontstemde hem. Aldus zal zijne eenigszins bittere uiting moeten worden verklaard en opgevat. Wat in het stuk wordt gemist, is - wij hebben 't reeds aangeduid - het eigenlijk hoofddoel van 's prinsen onderneming: de gemeenschappelijke strijd tegen Frankrijk. Maar daarvan hadden de Engelschen zelf niet gesproken. Nog minder dus kon de prins dit als eene hoofdbeweegreden zijner onderneming aangeven. De declaratie is gedagteekend den 10den October. Den 21sten Sept./1sten October had koning Jacob, zooals wij weten, zijne proclamatie uitgevaardigd, waarin hij gewetensvrijheid en bescherming van de Engelsche kerk | |
[pagina 409]
| |
en hare rechten afkondigde; den 8sten was eene tweede gevolgd, waarin den volke de voorgenomen inval uit Holland werd bekendgemaakt, die geschiedde onder het voorwendsel van vrijheid en godsdienst, maar niets anders bedoelde dan de verovering van het koninkrijk. Deze proclamatie en de inmiddels door den koning gedane concessie noopten den prins den 24sten October een nieuw manifest uit te vaardigen, een aanhangsel tot het eerste, waarin hij de beschuldiging, als zou hij met zijn tocht slechts de verovering des rijks beoogen, van zich wierp. Niet alleen - gesteld al had hij dat voornemen - dat de krijgsmacht, welke hij met zich voerde, daartoe alleszins ontoereikend was, maar bovendien, de vele leden van den adel, die hem vergezelden en die hem hadden ingeroepen, allen bekend om hunne oprechtheid, hunne onverbrekelijke getrouwheid aan den godsdienst, de regeering en de kroon van Engeland, leverden - de eersten door hunne aanwezigheid in het leger, de anderen door hunne uitnoodiging - het bewijs, dat hem dergelijke bedoelingen vreemd waren. Het voorgewende herstel van zaken, dat de koning nu beproefde, was juist eene openlijke bekentenis van al de aangewezen overtredingen der regeering en geheel ontoereikend, daar niets werd toegestaan, dat zij niet naar haar welgevallen kon terugnemen. Geen ander middel tot herstel kon worden aangeboden dan in een parlement ‘door eene declaratie van de rechten der onderdanen, die geschonden zijn geweest, niet door eenige voorgewende daden van gunst, waartoe men door den uitersten nood der zaken was gebracht’Ga naar voetnoot(*). Niets heeft den koning meer getroffen, toen hij beide stukken den 1sten November in handen kreeg, dan de beschuldiging der onwettige geboorte van den prins van Wales en 's prinsen verzekering, dat hij door een aantal aanzienlijke heeren tot den gewapenden overtocht was uitgenoodigd. Wat het eerste betreft, deed Z.M., zooals wij gezien hebben, het mogelijke, om de aanklacht in allen deele te weerleggen. Wat het tweede aangaat, ontbood de koning onmiddellijk Compton, den bisschop van Londen (22 Oct./1 Nov.). Op 's konings vraag, of de in het manifest gegeven verzekering, dat de prins door eenige geestelijke en wereldlijke pairs was ingeroepen, de waarheid bevatte, antwoordde de bisschop, dubbelzinnig, te vertrouwen, dat de overige bisschoppen even gereedelijk zouden ontkennen als hij. De koning zeide, hen allen voor even onschuldig te houden, maar herhaalde zijn reeds een veertien dagen vroeger, bij gelegenheid dat hij den aartsbisschop van Canterbury persoonlijk bekendmaakte met den aanstaanden inval, geuiten wensch van eene openlijke veroordeeling van de plannen des prinsen van Oranje. Den volgenden dag ontkenden de in Londen aanwezige en aan het hof ontboden bisschoppen, behalve Compton, zeven in getal, de prinselijke verzekering, terwijl de koning zijn wensch van den vorigen dag herhaalde. Na onderling beraad weigerden de bisschoppen | |
[pagina 410]
| |
zulk eene verklaring uit te vaardigen. Het was gevaarlijk, oordeelden zij in hun antwoord, zich in de staatkunde te mengen, hierbij wijzende op hetgeen tot de gevangenneming der zeven bisschoppen had geleid. Zij besloten met den koning de verzekering te geven, dat zij als bisschoppen hem slechts met hunne gebeden konden steunen, maar als pairs waren zij bereid hem te dienen in een parlement of gemeenschappelijk vergaderd met de te Londen of in de nabijheid der stad aanwezige lords. De koning verwierp hunne diensten als pairs en de conferentie was geëindigd. Van de wereldlijke pairs, die te Londen waren, Halifax, Clarendon, Nottingham en enkele anderen, ontving Z.M. een dergelijk antwoord; ook zij wilden, onder betuiging van trouw en gehechtheid, geene schriftelijke verklaring gevenGa naar voetnoot(*). Daarop vaardigde de koning op eigen hand eene proclamatie uit, 2/12 Nov., waarin het lezen en verspreiden van het manifest des prinsen eene daad van verraad genoemd en de strengste straf ertegen bedreigd werdGa naar voetnoot(†). Drie weken lang had de wind uit het westen gewaaid, waardoor de overtocht niet kon plaats hebben. Eindelijk, den 14den/24sten October, ging hij door het noorden naar het oosten. Met het oog op het vergevorderde jaargetijde was onmiddellijk handelen een eisch. Den 26sten nam de prins afscheid van de Staten-Generaal en van die van Holland, ten einde zich naar Hellevoetsluis te begeven. Hij betuigde hun zijne erkentelijkheid voor de vriendschap, hem steeds en thans vooral bewezen, hen verzoekende daarin te volharden. Zijnerzijds verklaarde hij hun altijd getrouwelijk gediend en 's lands belang onafgebroken beoogd te hebben. Hij beval hun tijdens zijn afwezen den prins van Waldeck als hoofd der legermacht aan en nam voorts God tot getuige, dat hij met geen ander doel naar Engeland trok, dan hetwelk hij openlijk in zijne verklaring had ontvouwd. Wat God over hem beschikken zou, hij wist het niet; mocht hem echter iets menschelijks overkomen, dan beval hij zijne gemalin, die hun land als haar vaderland liefhad, in hunne zorg aan. Ten slotte spoorde hij hen boven alles tot eendracht aan in een tijd, dat zij waarschijnlijk den eersten en hevigsten aanval van den algemeenen vijand te wachten hadden, en wenschte hun van harte Gods zegen over hun staatsbewind toe. De Staten van Holland dankte hij voor al hetgeen hij tijdens zijne minderjarigheid en daarna van hen had genoten. Hij hoopte beter gelegenheid dan tot nog toe te zullen erlangen, om dat te erkennen; doch het had nooit aan zijn ijver en zijne genegenheid ontbroken. Zoolang hij leefde, zou hij het belang van den Staat en dat van Holland vooral behartigen. Nooit zou hij de groote en gewichtige hulp vergeten, welke zij hem bij deze gelegenheid betoonden. God Almachtig, den kenner aller harten, nam hij tot getuige, dat hij tot geen ander oogmerk zijn | |
[pagina 411]
| |
opzet ging volvoeren dan tot Zijne eer, tot behoud der kerk en tot voordeel der Geünieerde Provinciën. Uit naam der Staten antwoordde de raadpensionaris, dat, daar de voornemens van Z.H. niet strekten tot het maken van vreemde veroveringen, maar alleen tot behoud van Gods kerk, de vrijheid der naburen en van dat volk, hetwelk bij de opkomst van den Staat veel tot zijne vrijheid had bijgedragen, het van God Almachtig te wenschen en te bidden was, dat zij gelukkig mochten uitvallen en de vijanden van Gods kerken naar hun verdiende loon mochten verdelgd worden. De Republiek en in 't bijzonder de provincie Holland, overtuigd van de toegenegenheid van Z.H. te haren opzichte, zou altijd behoorlijke achting en toegenegenheid voor hem behouden en God bidden voor zijn behoud, hem verder eene voorspoedige reis toewenschendeGa naar voetnoot(*). Het afscheid was, volgens Burnet's getuigenis, roerend; alleen de prins behield zijne gewone deftigheid en onaandoenlijkheidGa naar voetnoot(†). Den volgenden dag, den 27sten, werd in alle Protestantsche kerken op last van Hunne Hoog Mogenden door het gansche land de zegen des Allerhoogsten over ‘de desseinen van den Staat en Zijne Hoogheid’ afgesmeekt. De Roomschen volgden eigener beweging dit voorbeeld, met dien verstande, dat het gebed, in meer algemeene termen gehouden, slechts betrof het behoud der heilige kerk Gods en de welvaart des vaderlands. Evenmin lieten zich de Portugeesche Joden op dien dag onbetuigd. Algemeen dus was in de Republiek de wensch, dat de prins slaagde. Niet zoozeer, dat het hem gelukken mocht de vrijheden van Engeland te herstellen; veeleer viel in deze landen de klem op het feit, dat de onderneming Engeland van Frankrijk moest losrukken en het eilandenrijk brengen tot aansluiting bij de Republiek tegen Frankrijk. Onmiddellijk na zijn afscheid van de Staten vertrok de prins naar Hellevoetsluis, alwaar hij den 27sten, den algemeenen bededag, bleef, om zich den volgenden dag naar Den Briel te begeven, waar hij zich, uitgeleid door Gedeputeerden uit de Staten, met den It.-adm. Schepers en den vice-adm. Van Stirum den 28sten inscheepte op ‘De Briel’, een nieuw gebouwd fregat van 30 stukken onder commando van kapitein Van Esch, en den 29sten in zee stak. In den nacht van den 30sten op den 31sten stak een geduchte storm op, die de prachtige vloot, bestaande uit ruim 50 oorlogsschepen, 25 branders en meer dan 500 transportschepen, geheel uiteendreef en haar noodzaakte naar de vaderlandsche kust terug te keeren. Den 1sten Nov. kwam het grootste deel binnen. Sommige transportschepen waren naar Texel en 't Vlie afgedreven, andere hadden zich in Zeeland weten te bergen. Niet één schip was vergaan en slechts één man overboord geslagen; wel hadden enkele | |
[pagina 412]
| |
vaartuigen erg geleden. Het eenige ernstige verlies was dat van eenige honderden paarden door gebrek aan lucht. Acht dagen verliepen er, alvorens de vloot weer zee kon bouwen. Dank zij den krachtigen onderstand der Staten liep zij weer geheel hersteld den 11den Nov. opnieuw uit, nadat de prins nogmaals te Brielle afscheid had genomen van zijne gemalin. Gedurende twaalf uur hield men koers naar het noordwesten, alsof men in Yorkshire wilde landen, zooals dan ook de door den Engelschen admiraal op kondschap uitgezonden schepen in Engeland berichtten. Toen werd het signaal van het schip van den prins gegeven, om den steven westwaarts te wenden, daar de wind stijf uit het oosten blies. Den 31sten zeilde de vloot het Kanaal in voorbij de Engelsche, die door denzelfden ‘Protestantschen’ wind verhinderd werd de monding van de Theems te verlaten, waardoor eene botsing werd vermeden. In hare geheele breedte passeerde zij het nauw van Calais op den 13den Nov. Van den Franschen en van den Engelschen oever uitnemend zichtbaar, leverde het geheel in deze nauwe engte een verrukkelijk gezicht op, zooals Rapin de Thoyras, die, uit Engeland verdreven, op de vloot in Hollandschen dienst was, later heeft beschrevenGa naar voetnoot(*). Den volgenden dag, den 14den Nov., zijn geboorteen huwelijksdag, had de prins willen landen, maar de Engelschen drongen aan, de landing op den 15den te bewerkstelligen, den gedenkdag van het buskruitverraad, waaraan het Protestantsche Engeland zulk eene hooge beteekenis hechtte. Torbay werd de meest geschikte plaats daartoe geacht. Vroeg in den morgen echter raakte men daar intusschen met een fellen oostenwind voorbij en scheen 't, alsof men te Plymouth, waar lord Bath, van wien men volstrekt niet zeker was, commandeerde, of ergens anders zou moeten landen. Gelukkig draaide de wind en binnen vier uur lag de vloot veilig en wel in de haven van Torbay. Nog vóór den nacht werd het leger ontscheept. De tijding der landing aan Engeland's zuidkust bracht groote ontsteltenis aan het hof teweeg. Dadelijk, toen de koning verwittigd werd, dat de Hollandsche vloot het Kanaal was ingevaren en derhalve zijne troepen in het noorden, waar hij, overeenkomstig ontvangen berichten, den inval had verwacht, overtollig waren, liet hij de daarheen gezonden regimenten terugroepen en naar het westen dirigeeren. Te gelijker tijd stelde hij er zijne hoop op, dat lord Dartmouth de landing zou kunnen beletten. Maar deze, door tegenwind in de monding der Theems opgehouden, had de Hollandsche vloot moeten laten voorbijzeilen, en toen hij later was uitgeloopen en in 't gezicht der Hollandsche schepen te Torbay gekomen, noodzaakte een opstekende storm hem de veilige haven van Portsmouth op te zoeken. Later heeft koning Jacob den admiraal zoo niet van verraad, althans van flauwheid beschuldigdGa naar voetnoot(†); maar op dit oogenblik antwoordde hij den vlootvoogd, die hem den | |
[pagina 413]
| |
15den schreef, dat al wat hij had kunnen doen, zoover was gebleven beneden de ijdele hoop, die hij koesterde, dat hij zich voor den ongelukkigsten man ter wereld hieldGa naar voetnoot(*), dat hij, Jacob, geheel voldaan was, overtuigd, dat de admiraal alles deed, wat hij vermocht, en dat niemand anders zou hebben kunnen handelenGa naar voetnoot(†). Den 6den/16den November had de koning het bericht der landing in Torbay ontvangen. Terstond vaardigde hij eene proclamatie uit, waarin hij de natie waarschuwt, ‘dat het eenig doel van den prins is het koninkrijk en het koninklijk gezag in het geheel aan zich te trekken. Om zijne heerschzuchtige voornemens te volvoeren, houdt de prins zich, alsof hij alles aan een vrij en wettig parlement wilde overlaten, hopende zich daardoor de volksgunst te verschaffen; maar zoolang er een vreemd leger in het koninkrijk is, kan er van geen parlement sprake wezen. Zoodra het land van dezen inval zal bevrijd zijn, zal de koning een vrij en wettig parlement bijeenroepen, waarin hij alle rechtvaardige klachten en bezwaren zijner onderdanen niet slechts ontvangen, maar ook herhalen en bevestigen zou de verzekeringen, die hij deswege bij al zijne verklaringen aangaande zijne resolutiën gegeven had, zijnde, hen te handhaven in hun godsdienst, hunne vrijheid en alle andere gerechtigheden, hoedanig dezelve zouden mogen zijn’Ga naar voetnoot(§). Op denzelfden dag zette zich het landingsleger in beweging naar Exeter, dat twee dagen later werd bereikt en zonder tegenstand - 't was eene open stad - werd in bezit genomen. Niettemin hadden in de eerste week na de landing de zaken geen gunstig aanzien voor den prins. In dezelfde streken, waar Monmouth de vaan des oproers had omhooggestoken, leefde nog in schrikkelijk aandenken de bloedige wraakneming van lord Jeffreys. Wel werd de prins met sympathie verwelkomd, maar men draalde, zich onder zijne vanen te scharen. Het scheen werkelijk, in de negen dagen van zijn verblijf te Exeter, ‘dat hij niets anders van de bevolking zou erlangen dan hare goede wenschen’Ga naar voetnoot(**). Prins Willem's verwachtingen werden zoo weinig verwezenlijkt, dat hij er een oogenblik aan dacht zich weder in te schepen. Hij begon het vermoeden op te vatten, dat hij bedrogen was, dat hij moest dienen als werktuig, om den koning vrees aan te jagen. Hij besloot, als hij naar Holland terugkeerde, de namen van hen, die hem hadden uitgenoodigd, openbaar te maken tot eene rechtvaardige belooning van hun verraad, hunne dwaasheid, hunne lafheid. Lord Shrewsbury wees hem erop, dat de grootste moeilijkheid hierin bestond, wie het eerst openlijk tot hem zou overgaan; was eenmaal het ijs gebroken, dan zou ieder vreezen de laatste te zijnGa naar voetnoot(††). De lord had er nog bij kunnen voegen, | |
[pagina 414]
| |
dat de landing was geschied op eene plaats, waar men den prins niet had verwacht; dat deze streken, anders dan die in het noorden, Yorkshire met name, onvoorbereid waren en niet bewerkt. Maar de koning, die, verheugd over de gunstige berichten, welke hij ontving, meende den prins in de westelijke graafschappen te kunnen insluiten en met zijne overmacht - het leger telde 40,000 man tegenover het slechts 13,000 man sterke leger des prinsen - te vernietigen, maakte geen gebruik van den toestand, waarin zich zijn tegenstander in de eerste dagen bevond. Later hebben de eigen generaals van den prins verzekerd, dat, indien de koning drie- of vierduizend man lichte cavalerie in de eerste week na de landing op het leger zijns schoonzoons had geworpen, dat leger zonder twijfel, daar het gebrek had aan paarden en in eene streek was geland, waar geene paarden waren te bekomen, zou zijn teruggekeerdGa naar voetnoot(*). Langzamerhand echter begonnen enkele invloedrijke aanhangers zijner zaak zich bij den prins, die nog altijd te Exeter vertoefde, te voegen. Lord Colchester, een vriend van Monmouth, was de eerste; anderen volgden. Belangrijker mocht het heeten, dat lord Cornbury, commandant van drie regimenten cavallerie, die hij tevergeefs had getracht in hun geheel met hem te doen overloopen, met één ervan en een honderd man van de twee andere van zijn post deserteerde. Het was een deel van de voorhoede van het leger, dat nu op 's konings bevel opmarcheerde naar Salisbury, den vijand te gemoet. De koning zelf achtte de gevolgen van deze gebeurtenis voor zijne zaak rampzalig, want zijne maatregelen werden erdoor verzwakt, de andere troepen erdoor ontmoedigd niet alleen, maar er werd zulk een wantrouwen door geboren, dat ieder zijn buurman verdacht hield, terwijl het den landedellieden, die tot dusver wantrouwend waren geweest, moed gaf naar den prins over te gaanGa naar voetnoot(†). Geheel ontsteld en ontmoedigd, riep koning Jacob de voornaamste officieren, die te Londen waren, te zamen en ontving van hen allen in antwoord op zijne verklaring, dat hij aan ieder, die niet bereid was te strijden, verlof gaf zijn lastbrief over te geven, de verzekering, dat zij hem zouden dienen tot den laatsten droppel bloeds. Toen maakte hij zich gereed naar Salisbury te vertrekken, gaf bevel den prins van Wales naar Portsmouth te brengen, ten einde hem vandaar op den verderfelijken raad van pater Petre, zoo noodig, naar Frankrijk in te schepen, - ‘niet slechts voor zijne veiligheid, maar om de partijen en de natie te dreigen met het vooruitzicht van een langdurigen oorlog’Ga naar voetnoot(§) - en stelde een raad in, die de koningin zou ter zijde staan. Vóór zijn vertrek naar het leger vervoegden zich nog bij hem een aantal geestelijke en wereldlijke lords met verzoek een parlement bijeen te roepen en | |
[pagina 415]
| |
onderhandelingen met den prins van Oranje aan te vangen. Nogmaals had Jacob II het in zijne macht zich met zijn volk te verzoenen. Maar hij wilde er niet van weten. ‘Z.M. zou geresolveerd wezen, ja, het sacrament daarop hebben genomen, daartoe nooit te zullen verstaan, voor en aleer Zijne Hoogheid met zijne troepen weder uit het rijk zou zijn’Ga naar voetnoot(*). Den 9den/19den Nov. bereikte de koning, vergezeld van Barillon, het hoofdkwartier te Salisbury. Van nu aan namen de slechte berichten de overhand. De noordelijke provinciën waren onder de wapenen gekomen; verscheiden pairs leidden de beweging. Ook hier werd de eisch gehoord: een vrij en wettig parlement, dat den Protestantschen godsdienst en de vrijheden van Engeland zou beschermen. Ook de westelijke graafschappen waren allengs in opstand geraakt. Niet te Salisbury, maar te Exeter was het eigenlijk koninklijk hoofdkwartier. Daarheen stroomden allengs de grooten des lands in talrijken getale. Zij vereenigden zich daar in eene associatie, waartoe Seymour, een ijverig Tory en oud-minister van Karel II, het initiatief had genomen en die door Burnet was opgesteld, waarbij de onderteekenaars zich verbonden tegenover God, den prins van Oranje en onder elkander, te trachten de doeleinden, in 's prinsen declaratie uiteengezet, te verwezenlijken, elken aanslag, tegen hem gesmeed, te wreken en, mocht zulk een aanslag slagen, des te nadrukkelijker vol te houden, totdat de vrijheden en de godsdienst der natie waren bevestigdGa naar voetnoot(†). Deze associatie, eerst in Exeter en dan in alle westelijke graafschappen onderteekend, vormde nu het cement, dat allen, die tot 's prinsen zijde overgingen, voor alle gevallen samenbondGa naar voetnoot(§). Verontrust door ongunstige berichten omtrent de stemming van zijn leger en daar het twijfelachtig geworden was, of men zich in de vlakte van Salisbury, waar groot gebrek aan allerhande voorraad heerschte, tegen den prins, die inmiddels voorwaarts was gerukt en Axminster had bezet, kon staande houden, sprak de koning ervan terug te trekken en zijn oorspronkelijk plan, den prins aan te vallen en in te sluiten in het schiereiland tusschen Bristol en het Kanaal, op te geven. Niet het minst droeg tot dit voornemen een ander bedenkelijk verschijnsel bij. De officieren van leger en vloot deden den koning door eene petitie van hunne instemming blijken met den algemeenen eisch tot bijeenroeping van een parlement. De eersten gaven Z.M. daarbij niet onduidelijk te verstaan, dat alleen bij inwilliging van dien eisch op het leger kon worden gerekendGa naar voetnoot(**). Evenmin als vroeger ging de koning ook op dit verzoek in. Overeenkomstig 's konings wensch besloot de krijgsraad het leger | |
[pagina 416]
| |
den terugtocht te doen aannemen. Den daarop volgenden nacht (23 Nov./3 Dec.) liepen lord Churchill en de hertog van Grafton, die zich in den krijgsraad tegen den terugtocht hadden verklaard, tot den prins, met wien zij reeds lang in verbinding stonden, over, met achterlating door den eerstgenoemde van een brief, waarin hij 't voor onmogelijk voor zichzelf verklaarde, te vechten tegen de zaak van den Protestantschen godsdienstGa naar voetnoot(*). Te Andover op den terugtocht verliet prins George van Denemarken zijn schoonvader, en toen Jacob te Londen terugkeerde, vernam hij, dat zijne dochter, de prinses Anna, in gezelschap van lady Sarah Churchill het voorbeeld van haar echtgenoot had gevolgd. Met kalmte had de koning tot dusver zijn rampspoed gedragen. Maar toen hij het bericht van de vlucht zijner dochter vernam, kon hij zich niet meer bedwingen en riep hij uit: ‘Mijne eigen kinderen hebben mij verlaten! Indien mijne vijanden alleen mij hadden vervloekt, zou ik 't hebben kunnen dragen!’Ga naar voetnoot(†) Zoo stonden nu zijne beide dochters, zijne beide schoonzoons vijandig tegenover hem, en zoovele anderen, die hem vroeger trouw hadden gediend en van wie niemand hem zoozeer aan 't hart ging als de man, dien hij van der jeugd af had overladen met gunstbewijzen, de dubbelzinnige lord Churchill. Den dag, volgende op zijn terugkeer te Londen, den 27sten Nov./7den Dec., riep de koning onder den indruk der van alle kanten ontvangen slechte tijdingen - de graafschappen in het midden en in het noorden des lands waren geheel afgevallen, lord Bath, de gouverneur van Plymouth, had zich voor den prins verklaard, lord Shrewsbury nam onbetwist bezit van Bristol - de in de hoofdstad aanwezige geestelijke en wereldlijke lords bijeen. Overtuigd, dat niets hem meer redden kon, dan toe te geven aan den alom vernomen eisch, de bijeenroeping van een parlement, deelde de koning hun zijn voornemen daartoe mede. Maar met de aankondiging van een parlement was naar het eenstemmig oordeel der samengeroepen aanzienlijken niet genoeg gedaan. Zij raadden den koning dringend aan te onderhandelen met den prins van Oranje, eene algemeene amnestie af te kondigen en alle Katholieken uit hunne ambten te ontslaan. Hoewel de koning het voor te groote ‘lacheteyt’ hield zelf de onderhandelingen met den prins te beginnen, verklaarde, dat het hem bijna onmogelijk was personen te pardonneeren, ‘die zoo hoog in zijn reguarde schuldig stonden’, en niet in te zien, hoe een vrij parlement kon samenkomen, zoolang de prins in het land wasGa naar voetnoot(§), zoo verzekerde hij nochtans den volgenden dag, het parlement tegen den 15den/25sten Januari bijeen te zullen roepen. Voorts wilde hij met den prins onderhandelen, tot welk doel Nottingham, Halifax en Godolphin werden benoemd, en te gelijk kondigde hij eene algemeene amnestie af. | |
[pagina 417]
| |
Was 't koning Jacob ernst met hetgeen hij nu besloten was te doen, met het bijeenroepen van een parlement? Zijn eenig doel daarmee was tijd te winnen, om maatregelen te nemen en zijn volkomen ondergang te voorkomen. Nooit, voegde hij in zijn onderhoud met Barillon eraan toe, nooit zou hij zich laten bewegen tot iets, wat strijdig was met de belangen van Lodewijk XIVGa naar voetnoot(*). Wat strijdig was met de belangen van Lodewijk XIV! Alsof dat zijne belangen waren, die volkomen tegen die van zijn broeder van Frankrijk indruisten. De groote koning kon gerust zijn. Zijn broeder van Engeland, die immers had verklaard liever te willen sterven met den degen in de hand, dan zich met den prins te verzoenen, wilde geene breuk met Frankrijk en kon dus ook de verzoening niet begeeren. In uitstel dacht hij zijn heil te vinden. Wat zou 't hem brengen? Hulp van Frankrijk, waarom hij al zoolang had gevraagd? De Engelsche vloot had door den storm zooveel geleden, dat zij in langen tijd niet kon uitloopen, om ervan te zwijgen, dat zij nog slechter gedisponeerd was dan het landleger; en al was zij bereid zich met een Fransch eskader te vereenigen (wat niet te verwachten is), dan nog waren de Hollanders hun in quantiteit en qualiteit van schepen en in meerdere ervaring der scheepskapiteins verreweg de baas. Het is duidelijk, zegt 's keizers gezant te Londen, dat Frankrijk onder zulke omstandigheden zijne schepen en manschappen niet nutteloos wil opofferenGa naar voetnoot(†). En inderdaad, zóó was 't. Hoffmann had goed gezien. Want Lodewijk XIV zelf schreef den 19den/29sten Nov. aan Barillon, dat hij alles wilde doen, wat redelijkerwijze mogelijk was; maar hij wilde niet den prins van Oranje en den Staten-Generaal de vreugde bereiden, zijne schepen en manschappen te gronde te richten zonder eenig nut voor den koning van EngelandGa naar voetnoot(§). Niettemin bleef Jacob op dadelijke hulp aandringen; de Hollandsche vloot zou den korten overtocht uit Calais niet kunnen verhinderen. Zoodra men hem zekerheid gaf, dat de Engelsche schepen zich met de zijne zouden vereenigen, liet Lodewijk XIV antwoorden, was hij bereid de gevraagde hulp te verleenenGa naar voetnoot(**). Van zijn kant deed Jacob II geene tegenaanbiedingen. Hij verlangde slechts hulp, zonder daarvoor iets in de plaats te geven: een openlijk verbond met Frankrijk wilde hij niet. De hoop, die hulp te zullen erlangen, deed hem alle pogingen tot verzoening afwijzen. Maar Lodewijk stelde, blijkens zijne brieven aan Barillon, de gevraagde hulp afhankelijk van het nemen van ‘goede maatregelen’ door zijn broeder van Engeland, waarmee hij de vereeniging der Engelsche en Fransche vloten bedoelde. Juist Jacob's weigering een openlijk verbond met Frankrijk aan te gaan, dat den 26sten Nov. den oorlog | |
[pagina 418]
| |
aan de Republiek had verklaard, maakte Lodewijk argwanend. Het had er den schijn van, of koning Jacob zich nog niet geheel den weg tot verzoening met zijne onderdanen wilde afsnijden. Niettegenstaande alle teleurstellingen bleef hij op Frankrijk zijne hoop bouwen. Hij wilde zijn zoon naar Frankrijk zenden, niet alleen om hem in veiligheid te brengen, maar ook, opdat hij een onderpand zou zijn, dat hij, de koning, nooit in een oorlog tegen Frankrijk zou bewilligenGa naar voetnoot(*). De kortzichtige koning scheen niet te beseffen, dat hij, op het oogenblik, waarop hij pogingen deed, zij 't in schijn, om het vertrouwen des volks te herwinnen, geen grooter bewijs van wantrouwen in de natie had kunnen geven, dan door den troonopvolger te doen wegvoeren naar een land, welks koning zij te recht als den vijand van haar godsdienst en hare instellingen beschouwde. Zoo bleef hij zich dus aan Frankrijk vastklampen. En de andere mogendheden, de Katholieke, in de eerste plaats de keizer - zij zagen toe. (Slot volgt.) Dr. J.J. Doesburg. |
|