De Tijdspiegel. Jaargang 50
(1893)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 149]
| |
Engeland en de Republiek der Vereenigde Nederlanden, 1685-1689.VII.De weigering van Jacob II, om den wapenstilstand van 1684 te waarborgen, gold in de Republiek als het afdoend bewijs zijner onoprechtheid, als het bewijs van zijn heulen met Frankrijk. En wat men van deze mogendheid had te duchten, kon men opmaken uit de maatregelen, die Lodewijk XIV nam tegen den Nederlandschen handel in de laatste maanden van 1687. Na eerst in October den invoer van niet met Fransch zout gezouten haring te hebben verboden, herstelde hij in de volgende maand het handelstarief van 1667 met opheffing van het veel gunstiger tarief van 1679Ga naar voetnoot(*). D'Avaux, die zijn souverein tegen de represailles der verbitterde Hollanders, die in staat waren den invoer van wijn en brandewijn te verbieden, vruchteloos had gewaarschuwd, noemt dit het begin der overtredingen van het Nijmeegsche vredesverdragGa naar voetnoot(†). Ook dit lag geheel in de bedoelingen der Fransche politiek. Sinds de Nederlanders geloofden aan eene geheime verstandhouding der beide koningen, kon iedere daad van vijandschap, door Lodewijk XIV te hunnen opzichte gepleegd, door hen geacht worden in overeenstemming met, althans met medeweten van Engeland te zijn geschied. Het wantrouwen tusschen de beide zeemogendheden, zonder wier toetreden eene coalitie tegen Frankrijk onbestaanbaar was, moest steeds toenemen. Gevoelden zij zich door elkander bedreigd en, beter nog, geraakten zij met elkander in oorlog, dan waren zij buiten staat Lodewijk's veroveringsplannen in Duitschland hinderend in den weg te treden. Alle middelen werden dus te baat genomen, om dit doel te bereiken. Zette de machtige monarch de Republiek op tegen Engeland, hij deed niet minder moeite Engeland tegen haar op te ruien. Immers, het bleef nog altijd mogelijk, dat Jacob II, die, hij mocht den schijn tegen zich hebben, toch stellig geen oorlog wilde, toetrad tot eene coalitie tegen | |
[pagina 150]
| |
hem, zoolang langs dien weg nog eene verzoening met Willem III kon plaats hebben. In Augustus '87 berichtte D'Avaux naar Versailles, dat de prins van Oranje omging met het voornemen, bij 's konings dood, of zelfs nog tijdens zijn leven, indien er soms een opstand uitbrak, met eene vloot naar Engeland over te steken. Hij meldde dit nieuws naar aanleiding der in dezelfde maand door den stadhouder met het oog op het overmoedig optreden der Algerijnsche zeeroovers op onze kusten gedane voorstel, steeds een aantal oorlogsschepen gereed te hebben liggenGa naar voetnoot(*). De bedoeling van den prins zou dan wezen de opvolging zijner gemalin te verzekeren, omdat het mogelijk was, dat die haar, 'tzij door Katholieken, 'tzij door anderen, werd betwist Zoo althans meldt de Toscaansche resident TerriesiGa naar voetnoot(†). De gezant Albeville, naar Engeland ontboden, om den koning over de plannen des prinsen nader in te lichten, bevestigde een en ander niet alleen, maar wees er bovendien op, dat de prins klaarblijkelijk streefde naar een bondgenootschap van enkel Protestantsche vorsten. Hij sprak voorts van de groote eerzucht des prinsen, wees op den tegenstand, dien hij bood aan het voortdringen der Katholieke kerk in Engeland, op het gevaar - want dat zou het gevolg zijn der opvolging -, dat eenmaal Engeland en de Republiek vereenigd de zee beheerschen en der gansche Christenheid wetten voorschrijven konden. Ja, zelfs was de vrees gewettigd, dat de keizerskroon het hoofd van een Protestant zou sieren; eene gedachte, die ook reeds door D'Avaux in Aug. 1687 aan Lodewijk XIV in een brief was uitgesprokenGa naar voetnoot(§). Het was niet de eerste maal, dat het gerucht van eene Protestantsche ligue zich verbreidde. Reeds in Februari 1686 had Jacob II het vernomen, en toen reeds was het door den prins, wien de koning de zaak had medegedeeld, gelogenstraft. Wel had men gesproken van een verdedigingsverbond, maar daarin zouden de keizer en de keurvorsten opgenomen wordenGa naar voetnoot(**). Waar zulk een gerucht ontsprong en alleen maar ontstaan kon, ligt voor de hand. Uit den aard der zaak zou zulk een verbond in het belang van Lodewijk XIV zijn geweest en de Katholieke vorsten zouden zich genoopt zien onderling een dergelijk verbond te sluiten. Dan zou geschied zijn, waarop de koning van Frankrijk misschien had gehoopt, toen hij het edict van Nantes herriep: eene scheuring tusschen de Protestantsche en de Katholieke mogendheden; dan zouden Katholieken tegenover Protestanten staan in geheel Europa. Zoo was althans de opvatting van den prins van OranjeGa naar voetnoot(††). En al kwam 't ook niet tot een verbond tusschen de Katholieke vorsten, er zou | |
[pagina 151]
| |
in ieder geval uit godsdienstijver eene verbittering ontstaan, die alle bondgenootschappen tusschen Katholieken en niet-Katholieken zou ontbinden en voor het vervolg onmogelijk maken. Om die reden had de prins zich dan ook tot den keizerlijken gezant in Den Haag gewend met het verzoek, den keizer nogmaals te verzekeren, dat in Den Haag tegen de Katholieken niets zou geschiedenGa naar voetnoot(*). Gedurende Dijkveld's verblijf in Engeland berichtte D'Avaux uit Den Haag, dat daar een verbond met Brandenburg werd voorbereid. Velen zouden van meening zijn, dat het een godsdienstoorlog betrof. Ik voor mij, voegt hij erbij, ben volkomen overtuigd, dat de prins van Oranje dergelijke bedoelingen koestertGa naar voetnoot(†). Slechts in zooverre bevatte dit bericht waarheid, als de keizer den prins terzelfder tijd had aangespoord, de Republiek, als zij dan niet tot het Augsburgsche verbond wilde toetreden, met Brandenburg en de Brunswijksche vorsten eene alliantie te doen sluitenGa naar voetnoot(§). Natuurlijk zorgde men van Fransche zijde, dat ook dit bericht niet onbekend bleef te Londen. Jammer slechts, dat de vervolging, die in de maand September van dit jaar in Nederland tegen de Jezuïeten en enkele monniksorden plaats greep, koning Jacob versterkte in zijn geloof aan het bestaan of ten minste aan de wording van zulk eene Protestantsche ligue. Men houde echter in 't oog, om Albeville's verzekeringen op de rechte waarde te schatten, dat hij stond in de soldij van Frankrijk. Bij den koning vonden zijne beweringen een onbeperkt geloofGa naar voetnoot(**). Het spook eener Protestantsche ligue, natuurlijk ook tegen hem gericht, had in het brein van den kortzichtigen koning reeds eene vaste gedaante aangenomen. Dit, in verband met de houding van Willem III tegenover zijne binnenlandsche Roomschgezinde politiek, deed hem besluiten, zonder de waarheid in zake het dreigend verbond tusschen Protestantsche vorsten nader uit te vorschen, - en ziehier den maatregel, waarop wij in het vorige hoofdstuk doelden, - de zes Engelsche en Schotsche regimenten, die sinds 1674 op kosten der Republiek waren opgericht en in dienst der Staten stonden, dezelfde regimenten, die, op zijn verzoek, tijdens den opstand van Monmouth naar Engeland waren gezonden, maar niet gebruikt, terug te roepen. Natuurlijk zocht hij door dezen maatregel aan de Republiek een deel harer strijdkrachten te onttrekken. De prins zou ze eenmaal kunnen gebruiken tegen hem. En dat ze zich daartoe zouden leenen, achtte de koning allerwaarschijnlijkst, nadat hem in de dagen van Sedgemoor hun meer nationale dan koningsgezinde geest was gebleken. Sedert had hij getracht daarin verandering te brengen. Doch, of hij met goedkeuring van den prins al vroeger de verdachte officieren had doen ontslaan en door andere vervangen, het baatte niet veel, tenzij hij 't oppercommando kon laten bekleeden door een zijner | |
[pagina 152]
| |
aanhangers. De poging daartoe was, zooals wij zagen, mislukt. De prins had het daartoe betrekkelijk verzoek geweigerd: hijzelf behield het opperbevel aan zich. Het was nu de vraag maar, hoe men die regimenten in Engeland zou onderhouden, daar de koning uit eigen middelen geene kans zag ze te betalen. En nu raadde hem Tyrconnel, de onderkoning van Ierland, die toen tevens met zijn meester het plan overwoog, de act of settlement, waarbij indertijd het grondbezit aan Engelsche Protestanten was toegekend, op te heffen, - een maatregel, die geheele scheiding van Ierland van Engeland zou ten gevolge hebbenGa naar voetnoot(*) en klaarblijkelijk bedoelde het eiland tot een veilig toevluchtsoord voor de Katholieken te maken bij het overgaan der kroon op een Protestantsch vorst, - Tyrconnel raadde hem aan, te trachten de middelen voor het onderhoud der troepen van Lodewijk XIV te verkrijgen. Daarop vingen (13 October) de onderhandelingen van Sunderland met Barillon aan. Sunderland's voorstel, om de troepen naar Frankrijk te zenden in soldij van den koning van Frankrijk, maar, in geval van nood, ter beschikking van Jacob II, werd slechts gedeeltelijk aangenomen. Wel kon Lodewijk ingaan op de argumenten, die door den minister zoowel namens den koning als uit eigen beweging werden aangevoerd; wel beaamde hij 't, dat de terugroeping nieuw wantrouwen van de Staten tegen Engeland zou zaaien, dat zij eene beleediging was voor den prins van Oranje; maar hij achtte 't voldoende, als hij zijn broeder van Engeland de middelen verstrekte tot onderhoud der troepen. Daarop, op het terugroepen dier regimenten, kwam 't aan; daarom alléén was het Lodewijk XIV te doen. Dienvolgens verklaarde hij zich bereid de soldij te betalen voor een uit de zes regimenten, die gezamenlijk ruim 3000 man sterk waren, gevormd en in Engeland verblijf houdend regiment van 2000 Roomsche manschappen. Mocht Jacob II nog meer troepen noodig hebben, ‘om zijne vijanden te bedwingen en zich door zijne onderdanen te doen gehoorzamen’, de koning van Frankrijk bood ze hem in dat geval aan. Uit zulk een feit kon de geheele wereld afleiden, dat een verbond tusschen de beide koningen werkelijk bestond; en dat de wereld, die in het terugroepen der regimenten eene daad van vijandschap van den kant van Jacob II tegen de Republiek zag, te doen gelooven, lag juist en uitsluitend in Lodewijk's bedoelingen. Jacob II had dus in zijne verblinding alweder geheel in de kaart van zijn broeder van Frankrijk gespeeld. Hij was er ver van af te vermoeden, dat de geheele zaak, het terugroepen der Engelsche regimenten betreffende, al vóór Albeville's vertrek tusschen dezen en D'Avaux besproken en klaargemaakt wasGa naar voetnoot(†). Vóórdat de koning tot de daad overging, hielden de Katholieke lords Powis en Arundel hem het bedenkelijke van den stap voor. Zij wezen erop, dat de maatregel zou worden uitgelegd als de aankondiging van | |
[pagina 153]
| |
de formeele breuk met de Staten-Generaal en den prins en bijgevolg zou worden beschouwd als de bekendmaking van het plan eener nauwe alliantie met Frankrijk; dat vele lieden, gunstig gestemd voor de herroeping der strafwetten, vreesden, dat men zich te veel in verwikkelingen stak met de Republiek, hetgeen hen zou verhinderen de plannen van Z.M. in het parlement te begunstigen; dat het daarom veel verstandiger was af te wachten, wat een bijeen te roepen parlement zou doen, en geene beletselen in den weg te leggen aan de besluiten, die er konden genomen wordenGa naar voetnoot(*). De zaak was in vertraging. Jacob weifelde. De Engelsche gezant te Parijs, Skelton, fluisterde het hof van Versailles in, dat Sunderland in 't geheim de belangen van den prins van Oranje voorstond, waarop Barillon last ontving de gangen van dezen minister na te speurenGa naar voetnoot(†). Heeft Sunderland de lords aangezet tot het opperen hunner bezwaren, dan deed hij 't uit eigenbelang, niet omdat hij op die wijze den koning van den gevaarlijken stap wilde terughouden. Dat bleek bij de besprekingen met Barillon, toen hij geld verlangde voor den ontzaglijken dienst, welken hij door zijn invloed op Jacob den koning van Frankrijk bewees, nl., dat hij zijn souverein voor het bedrag van het onderhoud van een regiment geheel afhankelijk van Lodewijk XIV maakteGa naar voetnoot(§). Sunderland bood nu aan, iedere belemmering uit den weg te ruimen, het terugroepen der troepen te verhaasten, op voorwaarde van eene buitengewone belooning voor het gevaar, dat hij liep, zich tegenover den prins van Oranje te compromitteeren. Daar nu koning Lodewijk er staat op kon maken, dat, voegde nu ook Sunderland zijne bedenkingen bij die der lords, zijn broeder van Engeland niet tot het volvoeren van zijn voornemen zou overgaan, bleef hem niets anders over, dan aan des ministers eisch te voldoen. Z.M. voegde voor eenmaal 30,000 livres toe aan het pensioen, dat Sunderland reeds van 1685 af van hem trokGa naar voetnoot(**). De minister, schoon niet geheel voldaan, - hij had meer verwacht - was den koning van Frankrijk ten dienste. Lodewijk XIV mocht tevreden zijn. Eene der noodzakelijke voorwaarden voor de verwezenlijking van zijn plan, om den wapenstilstand van 1684 in een definitieven vrede te veranderen, m.a.w. het tijdelijk bezit der door de kamers van reünie aan Frankrijk toegewezen landen in een blijvend bezit te doen verkeeren, was de verdeeling van hen, wier verbond den grootsten hinderpaal aan de volvoering dier plannen zou in den weg leggen. Engeland en de Vereenigde Nederlanden, tegen elkander in het harnas gejaagd, waren daardoor ten opzichte van Frankrijk machteloos. Den 17den/27sten Januari 1688 richtte koning Jacob een schrijven tot de Staten-Generaal, waarin hij hun zijn besluit, om de zes regimenten | |
[pagina 154]
| |
Engelschen en Schotten terug te roepen, mededeelde, met verzoek zijn gezant bij het overvoeren behulpzaam te willen zijnGa naar voetnoot(*). Het ongeraden achtende zich in de tegenwoordige omstandigheden ten behoeve van Z.M. van Groot-Britannië van krijgsvolk te ontdoen en op advies van den prins antwoordden de Staten den 19den Februari, dat zij, na onderzocht te hebben, welk verdrag zij met den koning omtrent die troepen hadden aangegaan, zich niet gehouden rekenden ze terug te zenden dan voor 't geval, dat de koning in een binnen- of buitenlandschen oorlog was gewikkeld, wat thans niet het geval was, terwijl zij bovendien die regimenten tot dekking hunner grenzen behoefden. Op een namens zijn souverein ingediend nader verzoek ontving Albeville tot bescheid, dat het recht der volken allen vrijgeboren onderdanen toeliet, zich in buitenlandschen krijgsdienst te begeven; dat hun ook geene overeenkomsten bekend waren geworden, volgens welke zij verplicht waren de regimenten op 's konings verlangen te ontslaan; dat de gezant hun dan maar had behooren aan te wijzen, waar die overeenkomsten werden gevonden. Zij bleven weigeren de troepen als zoodanig terug te zenden, doch hadden den bevelvoerenden officieren verlof gegeven, indien zij wilden, naar Engeland te vertrekken, van welk aanbod er zes en dertig gebruik maakten. De gezant Van Citters, die der Staten antwoord den koning persoonlijk had toe te lichten, vermocht dezen niet tot andere gedachten te brengen. En daar eene verder voortgezette onderhandeling tot geen beter resultaat leidde, beval de koning, onder verklaring aan Van Citters, dat hij van de zaak niets meer wilde hooren en zou voortgaan met de uitvoering van hetgeen hij in den zin had, bij besluit van 24 Maart/3 April al zijn in dienst der Staten zijnden onderdanen ontslag te nemen en binnen twee maanden huiswaarts te keeren. Weinigen slechts gehoorzaamden. De prins had nu de welkome gelegenheid de regimenten opnieuw te regelen en op goeden voet te brengen. Hij was er nu geheel meester van. De schadelijke elementen waren eruit verdwenen; in hunne plaats traden anderen, die hem geheel toegenegen waren. 's Konings maatregel had dus geen ander gevolg, dan dat het wantrouwen tegen hem in de Republiek op bedenkelijke wijze steegGa naar voetnoot(†), maar te gelijk kreeg het ook voor anderen den schijn, dat hij zich meer en meer van de Republiek afwendde. De koning vergaf den Staten hunne weigering niet, nog minder, dat zij, naar zijn zeggen, opstandelingen tegen hem in bescherming namen. En hier had hij vooral het oog op Burnet, wiens uitlevering als vluchteling en rebel (wegens zijne vroegere briefwisseling met Argyle) hij in Augustus 1687 van de Staten had doen vragen. Zij werd hem echter èn nu èn later, in December bij Albeville's terugkeer uit Engeland, geweigerd, op grond dat Burnet zich, daar bij toeval de | |
[pagina 155]
| |
aanklacht tegen zijn persoon hem eerder had bereikt dan den gezant, die de uitlevering had te vragen, in de provincie Holland had laten naturaliseerenGa naar voetnoot(*). Alleen boden zij aan, de justitie van hun land tegen hem te doen optreden, indien de koning den geestelijke zelf wilde laten vervolgenGa naar voetnoot(†). Deze weigering alleen reeds, verklaarde de koning aan den pauselijken nuntius, bood voldoende aanleiding, om den oorlog te verklarenGa naar voetnoot(§). Zoo stond dus de Republiek aan het einde des jaars 1687 met Engeland op zeer gespannen voet. Al het doen en laten des konings, vooral zijn terugroepen der Engelsche regimenten, moest haar wel toeschijnen als eene uitdaging. De gezant van Frankrijk in Den Haag zelfs was van oordeel, dat de proclamatie, waarbij alle Engelsche onderdanen uit den dienst der Staten werden teruggeroepen, bleef zij niet een ijdele klank, noodzakelijk eene vredebreuk moest ten gevolge hebben. En toch - wij weten het - wilde de koning geen oorlog. Hij heeft het meermalen aan mannen, die hij volkomen vertrouwde, verzekerdGa naar voetnoot(**), en het zou bovendien met zijne eigen belangen volkomen in strijd zijn geweest. Slechts indien hij in zijne binnenlandsche politiek slaagde; indien 't hem gelukte het Katholicisme te doen zegepralen in zijne rijken, in verband met het vestigen eener onbeperkte koninklijke macht, slechts dan zou het tot een kamp op leven en dood met de Republiek komen. Het zou er een natuurlijk gevolg van zijn. Maar daarom ook had de Republiek er zoo groot belang bij, dat 's konings binnenlandsche staatkunde schipbreuk leed. Daarom werkten hare staatslieden die politiek zooveel mogelijk tegen. Dat was het dan ook, dat Engeland's monarch den meesten aanstoot gaf. ‘Het hoofdpunt, de steen des aanstoots, is, dat de prins, de Staten-Generaal en zelfs de burgers (hier heeft de gezant het oog op de talrijke brochures en pamfletten, die werden verspreid) zich op ongehoorde wijze in de regeeringszaken en vooral in kerkelijke dingen mengen, den koning in al zijne plannen tegenwerken en eindelijk meer dan de Engelschen zelf tegen de afschaffing der tests spreken, schrijven, drukken en doen.’ Aldus de keizerlijke gezant te LondenGa naar voetnoot(††).
In zijne binnenlandsche politiek bleef koning Jacob dezelfde gedragslijn volgen. Oordeelde men zelfs onder de Katholieken 's konings regeeringswijze verderfelijk en schreef men zijne handelingen toe aan den invloed der | |
[pagina 156]
| |
JezuïetenGa naar voetnoot(*), de benoeming (Nov. '87) van den Jezuïetenpater Petre, reeds lid van den bijzonderen Katholieken raad, tot lid van den geheimen raad en geheim-secretaris, een ambt, waarmee, zoo al niet de beschikking over de kerkelijke waardigheden, dan toch de grootste invloed erop was verbonden, wekte algemeen opzien. Het was de schadeloosstelling, welke de koning zijn gunsteling bood voor de weigering, waarmee paus Innocentius XI, die volstrekt niet ingenomen was met den in Engeland ten toon gespreiden bekeeringsijver en nog minder het drijven der Jezuïeten goedkeurde, het aandringen van den onhandigen en zich onmogelijk gemaakt hebbenden Castlemaine op eene hooge kerkelijke bediening voor Petre had beantwoord. Alle standen en klassen - de Katholieken betreurden de benoeming nog meer dan de anderen - verbaasden er zich over. De tyrannie der Jezuïeten en de slavernij van de kerk van Rome schenen het einde te zullen wezenGa naar voetnoot(†). Later heeft de koning het voorgesteld, alsof hij tegen eigen zin hierin had gehandeld, maar zoo ‘betooverd’ was door Sunderland en Petre, dat hij er zich toe heeft laten overhalenGa naar voetnoot(§). De eigenlijke bedoeling van Sunderland zal dan geweest zijn, dat Petre hem in zijn ambt van staats-secretaris opvolgen en hij lord schatmeester worden zou, wat trouwens reeds van het begin van Jacob's regeering af zijne eerzucht is geweestGa naar voetnoot(**). Maar de toeleg mislukte. De koningin, die ook de benoeming van Petre had tegengewerkt, omdat zij de mogelijke hachelijke gevolgen ervan juist inzag, was evenmin genegen haar invloed aan te wenden ten gunste van Sunderland. Zich houdende aan Sunderland's woord, dat hij, zelf tevreden, het ambt van lord schatmeester niet zocht, maar Petre en een der commissarissen van de schatkamer het voor hem begeerden, antwoordde zij, dat de koning niet op zijne verklaring in den raad kon terugkomen, nl. dat Z.M. nooit het beheer der schatkist aan één persoon zou opdragenGa naar voetnoot(††). Al waren ook de van alle kanten ingekomen berichten der stadhouders ongunstig voor het afschaffen der test-akteGa naar voetnoot(§§); al bleek het, dat men alom wel de opheffing der strafwetten wilde toestaan, de koning liet er zich niet door weerhouden van zijne plannen af te zien. Nogmaals deed hij den 27sten April (7 Mei) de akte van indulgentie afkondigen, maar tevens maakte hij zijn voornemen bekend, om in November een parlement bijeen te roepen, hetwelk hij verwachtte, dat dan, ten | |
[pagina 157]
| |
gevolge der consequent voortgezette omzetting der kiescolleges en andere dergelijke willekeurige maatregelen, de akte tot wet zou verheffen. Welke reden de koning mocht hebben, om nog eens de het vorige jaar afgekondigde declaratie den volke kond te doen, konden de staatslieden niet begrijpenGa naar voetnoot(*). Acht dagen later gaf hij, met instemming van den geheimen raad, het bevel, dat de declaratie in alle kerken tweemaal moest worden afgelezen. Het was eene provocatie van de Anglicaansche geestelijkheid en tevens eene roekelooze daad. Gehoorzaamde de staatskerk - en tot tweemaal toe had zij bij vroegere gelegenheden eene koninklijke verklaring van den kansel afgekondigd -, dan toonde zij ipso facto in de oogen des volks genoegzaam, den tegen haar gerichten maatregel goed te keuren, hare eigen zaak te laten vallen. Hare weigering, aan den anderen kant, scheen geen ander gevolg te kunnen hebben, dan dat de Nonconformisten zich des te meer van de Anglicaansche kerk verwijderen en zich dan te nauwer bij het hof aansluiten zouden. Doch in die verwachting zag het hof zich teleurgesteld. De Nonconformisten schaarden zich aan de zijde der hooge kerkGa naar voetnoot(†). Hun haat tegen Rome bleek in het eind sterker te zijn dan hunne innige begeerte, zich gelijkgerechtigd met de Anglicanen te zien. Zij hadden duidelijk de eigenlijke bedoeling des konings met de afschaffing der strafwetten en test-akte doorzien en begrepen. Openlijk verklaarden zij, liever, gelijk voorheen, onder de persecute van de poenale wetten te willen blijvenGa naar voetnoot(§). Wat de Anglicaansche geestelijkheid zou doen, bleef niet lang twijfelachtig. Huns ondanks noopte de koning de bisschoppen tot eene openlijke betooging tegen zijne kerkelijke politiek. Zij besloten aan het bevel geen gevolg te geven, maar bij den koning eene petitie in te dienen, waarin zij Z.M. verzochten van de verplichting der afkondiging te worden verschoond. Immers, de akte van indulgentie grondde zich op een dispensatierecht, dat, zoo luidde het in het adres, in vorige parlementen en ten laatste nog in dat bij het begin der regeering van Z.M. voor onwettig was verklaardGa naar voetnoot(**). Algemeen verwekte deze stap, die, daar de petitie in den nacht, volgende op de aanbieding (den 18den/28sten Mei), op onverklaarbare wijze was gedrukt, bijna onmiddellijk wereldkundig was geworden, instemming bij de natie. De geheele kerk schaarde zich aan de zijde der bisschoppen en slechts in enkele godshuizen werd de verklaring van den kansel gelezen. | |
[pagina 158]
| |
De koning stond verbaasd. Het adres was, zeide hij tot den bisschop van S. Davids, ‘het seditieuste geschrift, dat men ooit gezien heeft’Ga naar voetnoot(*). Het recht van dispensatie had God hem verleend; hij zou 't zich niet laten ontnemen. Hij beval hun ten laatste te gehoorzamenGa naar voetnoot(†). Het was de eerste openlijke tegenstand, waarop hij stootte. Wat zou hij doen? De gevoelens van zijn raad waren verdeeld. Sunderland raadde, nu de storm zoo geweldig opstak, aan tot zachtheid, tot het beste, wat in de gegeven omstandigheden te doen stond: zich te beperken tot eene strenge berisping. De Katholieke lords Powis, Arundel, Dover en Bellasis schaarden zich aan zijne zijdeGa naar voetnoot(§). Liet men het recht zijn gewonen loop, aldus uitte zich Sunderland tot Adda en Barillon, dan stond het niet te verwachten, dat eenige geëvenredigde straf op hen kon worden toegepast; dan moest men zijne toevlucht nemen tot de kerkelijke commissie, die al genoegzaam gehaat was; de schorsing of ontzetting uit hun ambt door die commissie zou zulk een misbaar over willekeurige macht verwekken, dat alle vooruitzicht op een parlement wanhopig wasGa naar voetnoot(**). De koning besloot evenwel de bisschoppen te vervolgen wegens hoon, daar zij een oproerig geschrift tegen de regeering hadden opgesteld en in 't licht gegeven, niet voor de kerkelijke commissie, doch voor de kings-bench. Gaf hij geen gevolg aan de zaak, het zou den schijn hebben, alsof hij zijne autoriteit niet kon doen gelden, alsof hij onmachtig wasGa naar voetnoot(††). Daar de bisschoppen weigerden zich vrijwillig te verbinden, om voor het gerechtshof te verschijnen, werden zij naar den Tower in hechtenis gevoerd. Hun tocht daarheen op den 8sten/18den Juni geleek een triumftocht. Overal gaven het volk en de soldaten lucht aan hetgeen hun op het hart lagGa naar voetnoot(§§). De koning had door deze maatregelen nu openlijk getoond, wat eigenlijk in 't vervolg van hem was te verwachten; getoond, dat hij de Anglicaansche kerk niet meer ontzien zou; dat het hem erom te doen was het Katholicisme met geweld te doen zegepralen. Nauwelijks, zegt Macaulay, waren de poorten van den Tower achter de gevangenen gesloten, of er greep eene gebeurtenis plaats, die de algemeene ontroering nog aanwakkerde. De koningin, wier blijde verwachting in Januari van dit jaar door den koning openlijk den volke | |
[pagina 159]
| |
was verkondigd, - een vooruitzicht, dat Z.M. meer moed gaf, om vol te houden bij zijne politiek en dat stellig tot het bijeenroepen van een parlement heeft medegewerkt, omdat, met het oog op de in uitzicht gestelde gebeurtenis, groote bereidwilligheid van den kant der natie was te verwachten, - de koningin schonk den 10den/20sten Juni het leven aan een zoon. Groote vreugde aan den eenen, neerslachtigheid aan den anderen kant. ‘Zoo groot de vreugde des konings is, zoo groot is de consternatie en confusie der meeste Protestanten, die zich nu daardoor voor geheel geruïneerd houden’Ga naar voetnoot(*). De Katholieken jubelden. Nu eerst was de vrees geweken, dat na den dood van Jacob II, als zijne oudste dochter hem was opgevolgd, al hetgeen ten behoeve der Katholieke kerk was verricht, zou worden te niet gedaan. Maandenlang hadden de Katholieken op een prins gehoopt, ja, zelfs de geboorte van een zoon van den kansel en in de pers voorspeld. Zij gaven daardoor onbewust mede aanleiding tot het al heel spoedig veld winnend gerucht, dat het kind ondergeschoven en de gansche zaak bedrog was. Dat reeds lang vóór de groote gebeurtenis aan bedrog werd gedacht, blijkt o.a. uit een schrijven van lord Danby aan den prins van Oranje van 27 Maart van hetzelfde jaarGa naar voetnoot(†). Daar bovendien de bevalling eene maand vroeger, dan zij verwacht was, plaats greepGa naar voetnoot(§) en de koning onvoorzichtig door het niet uitnoodigen van enkelen, wien het toekwam of wier aanwezigheid geëischt werd, om van de geboorte eens erfgenaams van den troon eene volkomen geldige getuigenis af te leggen, alsmede door het afwijken van oude gebruiken bij eene gelegenheid als deze voet gaf aan het gerucht, in verband met het groote belang, dat de Katholieke kerk had bij de geboorte van een Katholiek opvolger op den troon van Engeland, werd het door de bevolking algemeen voor waarheid en werden de Jezuïeten Voor de plegers van het bedrog gehoudenGa naar voetnoot(**). Voor 't oogenblik echter nam het proces der bisschoppen veelmeer ieders aandacht in beslagGa naar voetnoot(††). Hoewel ook nu wederom eenigen van 's konings raden het heuglijk feit der geboorte van een prins voor eene uitmuntende gelegenheid hielden, om van de vervolging door het verleenen van amnestie af te zien; hoewel Sunderland nogmaals betoogde, dat het doel der bisschoppen was de gemoederen van den koning te vervreemden; dat het ter wille van het toekomstige parlement beter was hunne vergiffenis te schenken; dat hunne gevangenschap de gemoederen steeds meer zou verbitteren; dat zoodoende aan een parlement niet viel te | |
[pagina 160]
| |
denken, - het mocht niet baten. De koning wilde in allen gevalle het oordeel der gezworenen afwachtenGa naar voetnoot(*). Den 30sten Juni/10den Juli viel de uitspraak in het gedenkwaardig proces. De bisschoppen, beschuldigd een oproerig geschrift tegen den koning te hebben vervaardigd en openbaargemaakt, werden vrijgesproken. In stad en land weerklonk het vreugderoep der jubelende, de gerechtszaal omringende menigte. ‘Velen van den grooten en den kleinen adel wierpen in het wegrijden handen vol geld onder de arme lieden, om op de gezondheid van den koning, der heeren prelaten en de jury's te drinken, gelijk ook 's avonds bij velen gedaan is. Vreugdevuren werden alom door de geheele stad en Westminster ontstoken, genoegzaam zelfs voor den ingang en in het gezicht van het hof; ja, de paus werd op diverse plaatsen openlijk verbrand, zonder dat het werd belet’Ga naar voetnoot(†). De koning mocht het zich niet ontveinzen, dat zijne politiek eene groote nederlaag had geleden, dat zijn gezag diep was geschokt. Nu had hij er toch berouw van, de geboorte van den prins van Wales niet te hebben aangegrepen als eene gunstige gelegenheid, om genade te betoonenGa naar voetnoot(§). Denzelfden dag, waarop de bisschoppen werden vrijgesproken, ging de admiraal Herbert heimelijk scheep naar Holland als overbrenger van een schrijven, dat, in zijne gevolgen nog gewichtiger dan het proces, ons tot de Republiek terugvoert. | |
VIII.Van het terugroepen der Engelsche regimenten af begon de Republiek zich in het geheim toe te rusten. In 't begin van Januari 1688 hadden de Staten-Generaal besloten 25 oorlogsschepen uit te zenden als eene demonstratie tegen Jacob's verdachte bedoelingen. Het was een antwoord op het terugroepen der Engelsche troepen. De gedachte ontkiemde, dat de zaak des prinsen was die van allen. Reeds in December had Fagel in het college van gecommitteerde raden het denkbeeld geopperd, dat de prins naar Engeland moest oversteken, om er de verwarde zaken in orde te brengen, vooral, wanneer hij daartoe door de grooten des rijks werd aangezocht. Zijns inziens behoorden de Staten in zulk een geval den prins te steunen, waarop een der leden den Amsterdamschen burgemeester Witsen in 't oor fluisterde, dat de prins Monmouthje scheen te willen spelenGa naar voetnoot(**). Wat toen nog slechts door Fagel werd uitgesproken en in Augustus van dit jaar al door D'Avaux werd bericht, dat nl. de prins met eene vloot naar Engeland zou overstekenGa naar voetnoot(††), nam spoedig een vasten vorm aan, toen Jacob II zijne regimenten uit de Republiek terugontbood. | |
[pagina 161]
| |
Van de zending van Dijkveld af in de eerste maanden des vorigen jaars dagteekenen de betrekkingen, die de prins in Engeland met de oppositie heeft aangeknoopt. Beide partijen, Tories en Whigs, werden warmer voor den prins gestemd. De Whigs, wier groote meerderheid Monmouth had gesteund, sinds deze als het slachtoffer van zijne verblindheid en zijn overmoed was gevallen; de Tories, sinds de Anglicaansche kerk door veel grooter gevaren bedreigd werd, dan zij van den gemaal der opvolgster van Jacob II met zijne Presbyteriaansche denkbeelden kon loopen. Beide partijen dus begonnen hunne hoop op denzelfden leider te vestigen. Wij weten, welk doel de zending van Dijkveld beoogde. Slaagde 's konings binnenlandsche staatkunde, dan stond naar de meening der staatslieden - en de schijn sprak voor hunne meening - de oorlog te vreezen. Maar al mislukte zij, als de natie tegen zijne willekeur en dwingelandij in openbaren opstand kwam, ook dan duchtte men groote gevaren. De omverwerping der monarchie, de vestiging eener Republiek kon er het gevolg van zijn - en Engeland en Holland als Republieken naast elkander konden elkaar niet verdragen; de oprichting eener Republiek in Engeland zou de ondergang zijn van die der Vereenigde ProvinciënGa naar voetnoot(*). In de eerste plaats werden de prins en de prinses van Oranje door deze uitzichten getroffen. Thans begon de prins 's konings plannen in Engeland zelf tegen te werken en zich met de oppositie daar te lande te verbinden. Z.H. achtte het noodig den leden der staatskerk de verzekering te geven, dat hij hunne rechten en die der natie in 't algemeen geëerbiedigd wilde zien. Niet slechts had Dijkveld conferenties met de voornaamste leiders der partijen, hij werd bij zijn terugkeer naar Den Haag belast met een aantal brieven van de invloedrijkste Tories en Whigs, die alle getuigenis aflegden van een onbegrensden eerbied en eene oprechte genegenheid voor den prins van Oranje. Van een plan van opstand is in die brieven nog geene sprake, evenmin van eene krachtdadige tusschenkomst van den prins. Integendeel, Halifax raadde Z.H. aan, in antwoord op diens vraag naar zijn gevoelen omtrent den stand van zaken in Engeland, zich rustig te houden en af te wachten, niet ontijdig te handelenGa naar voetnoot(†). En de bisschop van Londen schreef zelfs den 16den Juni, dat, indien onverwachts binnenlandsche beroeringen plaats grepen, de koning op geen vertrouwbaarder vriend buitenslands kon rekenen dan op zijn schoonzoonGa naar voetnoot(§). Maar het | |
[pagina 162]
| |
blijvend resultaat van Dijkveld's zending was in allen gevalle dit, dat tal van betrekkingen waren aangeknoopt tusschen aanzienlijke, invloedrijke mannen en den prins, die eene samenwerking tegen den tijd, dat zulks noodig was, hadden voorbereid. De prins was dus ten gevolge van 's konings onwettige handelingen ten gunste der Katholieke kerk het hoofd der oppositie geworden. En die stelling moest hem dienen als een eerste stap tot het bereiken van zijn eigenlijk doel: Engeland in het eerste gelid te plaatsen tegen de overmacht van Lodewijk XIV. Hoe de koning sedert Dijkveld's vertrek in Juni was voortgegaan op den weg, die tot zijn verderf leidde, zagen wij; het had echter alles den prins nog geene reden gegeven tot het laten varen zijner lijdelijke, schoon scherp toeziende houding, zelfs niet, toen hij ten gevolge van Jacob's willekeur en dwingelandij zijn opvolgingsrecht en dat zijner gemalin in de waagschaal gesteld meende, zoolang nog de mogelijkheid eener verzoening niet geheel was uitgesloten. En zoo is in de brieven, die Zuilestein van zijne zending in September 1687 uit Engeland meebracht, nog geene enkele aanwijzing van of zinspeling op een gewapend optreden van den prins tegen zijn schoonvader te vinden. Eerst in December van dat jaar hooren wij Fagel in de vergadering van gecommitteerde raden als terloops van zulk een plan of de wenschelijkheid ervan reppen. Toen dus eerst heeft hij van zijn voornemen, dat hij misschien al vroeger, doch stellig niet vóór Augustus 1686, toen Fagel in de Staten van Holland uit 's prinsen naam de waarschuwing deed hooren, dat de Republiek zich vóór het begin der lente in een zwaren oorlog zou gewikkeld zien, heeft opgevat, op voorzichtige wijze doen blijken. Toen dus zal de prins eene overeenstemming met zijn schoonvader voor onmogelijk hebben gehouden. En inderdaad. De brief van Fagel aan Stewart van 4 Nov. 1687, reeds medegedeeld, bevat de verzekering, (dat) ‘zij (Hunne Hoogheden), in geval het Z.M. zal goeddunken het te begeeren, mede willen behulpzaam zijn in het vaststellen en bevestigen van deze (godsdienst)vrijheid en, naar hun vermogen, beschermen en verdedigen, en, om de taal van vredestractaten te gebruiken: zij willen dezelve bevestigen met hare garantie...’Ga naar voetnoot(*); een vredesvoorstel derhalve, dat Jacob had aan te nemen of te verwerpen. Toen hij het laatste deed, - den 19den Nov. berichtte Stewart, dat de koning gansch niet voldaan was over de verklaringen van den prins en diens gemalinGa naar voetnoot(†), - viel de grondslag weg, waarop een vergelijk mogelijk scheen. Mocht het nog in het begin van 1688 er uitgezien hebben, alsof de | |
[pagina 163]
| |
Staten-Generaal den stadhouder tot eene onderneming tegen Engeland de hand niet zouden bieden, spoedig geraakte men tot het besef, dat 's prinsen belangen tevens die der gansche Republiek waren. In dit opzicht had Jacob II zijn schoonzoon geen grooter dienst kunnen bewijzen, dan door de Engelsche regimenten naar huis te ontbieden. Daardoor toch was de maat van het wantrouwen, dat men al zoolang koesterde tegen den koning, volgemeten. Geen twijfel, of ook deze eisch, tot de Staten gericht, was met medeweten van Lodewijk XIV gedaan. In het belang harer veiligheid achtte de Republiek zich weldra genoopt te handelen. Evenals de prins voelde ook zij hare dierbaarste belangen bedreigd. Zoo stond dus aan het begin des jaars 1688 voor de Republiek van beide mogendheden, van Frankrijk en van Engeland, niets goeds te verwachten. Onkundig, als men in de Vereenigde Nederlanden was, van de ware toedracht der dingen, van de juiste verhouding van Jacob II tot Lodewijk XIV, meende men daar in alle handelingen van den koning van Engeland, door zijn doen en laten beide, de hand van Lodewijk XIV te zien. De verschrikkingen van het jaar 1672 schenen wederom den Staat te bedreigen. En de dingen begonnen, voor het uiterlijk althans, geheel dezelfde gedaante aan te nemen, toen zich op de oostelijke grenzen verwikkelingen voordeden, welke alleszins geschikt waren het eenmaal opgevatte denkbeeld eener vereeniging van beide mogendheden te versterken.
De keurvorst van Keulen, tevens belast met het beheer der bisdommen Luik, Munster en Hildesheim, bondgenoot, ja, haast vazal van Lodewijk XIV, zoodat het Sticht van Keulen als een buitenwerk van Frankrijk kon worden beschouwd, oud en ziek, verlangde in den herfst van 1687 een coadjutor, waartoe hij den kardinaal Willem van Fürstenberg, bisschop van Straatsburg, aanbeval, die door het onvoltallig kapittel dan ook in Januari 1688 onder Franschen invloed werd gekozen. De keuze van den kardinaal, met het recht van opvolging, die altijd een handlanger van Frankrijk was geweest, was, indien althans de eventueele opvolging niet kon worden verhinderd, eene rechtstreeksche bedreiging van de oostelijke grenzen der Republiek, eene bedreiging ook van geheel het Protestantsche Noord-Duitschland. Met schrik vernamen de keizer en de Staten deze keuze. De paus had reeds op grond van het canoniek recht, dat eischte, dat een bisschop eener vreemde kerk slechts onder deelneming van alle gerechtigde kiezers van den paus kon worden gepostuleerd, nooit gekozen, verzet aangeteekend. Het was deze aangelegenheid, die den kapitein-generaal der Unie gereede aanleiding bood oorlogsmaatregelen te nemen, welke noodzakelijk schenen met het oog op den toekomstigen krijg aan de oostelijke grenzen van zijn vaderland, maar inderdaad gemunt waren op Engeland. In Maart vroeg prins Willem de Staten om vier millioen, ten einde de vestingen aan de oostelijke grens te versterken. Zij werden hem in den vorm | |
[pagina 164]
| |
eener leening bewilligd onder de door het nog altijd eenigszins tegenspartelende Amsterdam gestelde voorwaarde, dat de som over vier jaarlijksche termijnen zou worden verdeeld, en voorts, dat het geld voor het aangegeven doel werd besteed. Klaarblijkelijk vermoedde de stad, dat de gelden voor eene andere, gewichtiger onderneming zouden bestemd zijn, en wilde zij door deze bepalingen die geheime doeleinden moeielijk, zoo niet onmogelijk makenGa naar voetnoot(*). Maar de aandrang, om deel te nemen aan deze leening, was zoo groot, dat de ontvanger-generaal niet één, maar alle 4 millioen te gelijk ontvingGa naar voetnoot(†). Aldus was den prins de baan geopend, die tot de verwezenlijking zijner bedoelingen kon leiden. Den 3den Juni 1688 overleed de oude keurvorst. Aangezien de paus de postulatie van Fürstenberg niet wettig had gekeurd, moest eene nieuwe keuze plaats vinden, die den 19den Juli geschiedde. Jozef Clemens, broeder van den keurvorst van Beieren, de candidaat des keizers, kreeg negen, Fürstenberg dertien stemmen, niet zonder dat van beide zijden de werking van het edel metaal was beproefd. Al was de eerste dus niet gekozen, de laatste was niet gepostuleerd, omdat hij niet twee derden der stemmen op zich vereenigdeGa naar voetnoot(§). Aan den paus kwam nu de beslissing. Viel zij uit ten gunste van Jozef Clemens, dan was alle gevaar voor de Republiek geweken, want in Luik, Munster en Hildesheim was middelerwijl een ander titularis voor elk bisdom afzonderlijk gekozen. Bij voorbaat had de keizer te Rome doen weten, dat, hoe ook 's pausen beslissing mocht uitvallen, hij Fürstenberg nooit met de keurvorstelijke waardigheid zou beleenen. En dat de paus den candidaat van Lodewijk XIV niet zou benoemen, kon aan geen twijfel onderhevig zijn uit hoofde van de gespannen betrekkingen, die tusschen Innocentius en den grooten koning bestonden. Van 't begin zijner regeering af heeft Lodewijk XIV 't erop toegelegd den Heiligen Stoel te deemoedigen en zijne eigen stelling tegenover hem te versterken. Bij de bestaande strijdvragen over de regaliën - de rechten, die aan de kroon bij het ontstaan van vacatures in de bisdommen toekwamen en die ook over de provinciën, waar zij vroeger niet toepasselijk waren, werden uitgebreid, - en de vier ordonnantiën der Gallicaansche kerk, ‘het meest beteekenende manifest der kerkelijke autonomie tegenover het supremaat van Rome’Ga naar voetnoot(**), was in 1687 nog een nieuw twistpunt gekomen: de kwartiersvrijheid der gezanten aan het pauselijk hof. Het misbruik, dat daarvan voortdurend werd gemaakt, willende afschaffen, verklaarde de paus geen gezant meer te zullen aannemen, die niet van | |
[pagina 165]
| |
het recht van kwartiersvrijheid afzag. Die daad verklaarde Lodewijk XIV eene inbreuk op de rechten, die zijne voorvaderen steeds hadden bezeten en die hij zich niet mocht laten ontnemen; in ieder geval had men hem daarover te voren moeten raadplegen. In weerwil van den grooten ban, waarmee de paus ieder bedreigde, die zich te Rome de kwartiersvrijheid zou aanmatigen, zond de Fransche monarch in November 1687 - de gezant D'Estrée was in 't begin des jaars overleden - den nieuwen gezant, den markies De Lavardin, die er aan het hoofd van 800 gewapenden zijn intocht hield, zonder van het betwiste recht af te zien. De paus sprak nu den ban uit over den gezant en belegde de kerk van den heiligen Lodewijk aldaar met het interdict, omdat De Lavardin er tot de godsdienstoefening was toegelaten. Van zijn kant liet Lodewijk nu in Januari 1688 door den procureur-generaal van het Parijsche parlement De Lavardin's excommunicatie voor eene nietige daad verklaren en te gelijk, op grond der vier ordonnantiën, van de uitspraak van den paus op een weldra te houden concilie appelleeren. Dat Innocentius XI ook in de Keulsche aangelegenheid vlak tegenover koning Lodewijk zou staan, mocht met recht worden vermoed. De grenzenlooze heerschzucht van dezen koning kon in 's pausen oogen geene genade vinden, ook omdat hij er zelf door werd bedreigd. In zijn eigen gebied had hij die heerschzucht en dien hoogmoed moeten ondervinden. Vierkant had hij de hem door Lodewijk XIV opgedragen bemiddeling, om den wapenstilstand in een definitieven vrede met de voor Frankrijk zoo voordeelige voorwaarden te doen veranderen, afgewezen. Hij had den koning aangemaand den vrede der Christenheid niet te verstoren uit hoofde van de belangrijke overwinningen, die de Katholieke kerk op het Mohammedanisme steeds voortging te behalen. Zou hij dan eene keuze hebben kunnen goedkeuren, waartegen bij voorbaat reeds door den keizer was geprotesteerd en die den koning van Frankrijk een aanwas van macht zou hebben geschonken, volkomen in strijd met 's pausen belangen? Middelerwijl had Lodewijk XIV het Sticht van Keulen met Fransche troepen gevuld. Het liet zich aanzien, dat binnenkort een oorlog zou uitbreken, waarin geheel West-Europa zou worden betrokken, te meer, omdat de groote koning verklaard had, vast besloten te zijn, Fürstenberg op alle wijzen, zelfs met geweld, als keurvorst van Keulen te handhaven, al moest hij er een oorlog om voeren, die twintig jaar zou durenGa naar voetnoot(*). Jacob II steunde van zijn kant de pogingen, die Lodewijk XIV aanwendde, om den paus te bewegen, den kardinaal Fürstenberg te postuleeren. Hij trachtte in de hevige geschillen tusschen paus en koning te bemiddelen. De berichten, welke hij uit Den Haag ontving, strekten niet, om hem omtrent de plannen der Staten gerust te stellen. Zij wezen, zijns inziens, op het stichten van een godsdienstverbond. Alle twist | |
[pagina 166]
| |
tusschen Katholieke vorsten, maar bovenal die tusschen Frankrijk en den paus dienden daarom te worden bijgelegdGa naar voetnoot(*). Ging de paus ertoe over Fürstenberg te benoemen, wellicht, dat Lodewijk XIV bereid zou worden bevonden in de zaak der kwartiersvrijheid, waarin Jacob beslist de zijde van den paus koosGa naar voetnoot(†), toe te geven. Met deze opdracht werd lord Howard in Juni, dus nog vóór de postulatie, naar Rome gezonden. Lodewijk XIV had de meermalen door hem afgewezen bemiddeling dus aangenomen, ‘willende alzoo aan niemand ter wereld - zoo had Barillon last den koning te verzekeren - overlaten de minste twijfeling van zijne sincère intentie, om den vrede en de rust in het Christenrijk te conserveeren, zelfs aan hen, die het meest arbeidden en trachtten, om die te disturbeeren’, maar eigenlijk ‘om van dien kant zijne handen los te krijgen en den kardinaal van Fürstenberg in zijn coadjutoraat te zien geëtabliseerd’Ga naar voetnoot(§). Stond Jacob II in de zaak der kwartiersvrijheid tegenover zijn broeder van Frankrijk, in de Keulsche aangelegenheid was hij 't met hem eens; Fürstenberg was ook de man, dien hij begeerde; diens benoeming gold als eene bedreiging voor de Republiek, die hem hoe langer zoo meer bemoeilijkteGa naar voetnoot(**). Dat de koning door deze zending nog meer den schijn van bondgenootschap met Frankrijk zou op zich laden, bracht de gezant der Staten, Van Citters, Z.M. in eene audientie van 4/14 Juli onder 't oog. Bij allen, die de keuze van Fürstenberg niet wilden: den keizer en het Rijk, Spanje en de Republiek der V.N., wortelde het wantrouwen steeds dieper. De gezant had hem bovendien Lodewijk's ware bedoelingen met de keuze van Fürstenberg onder 't oog gebracht. Niet slechts moest de verheffing van den kardinaal strekken, zooals Lodewijk het aan Z.M. had doen voorkomen, om hem, Lodewijk XIV, in staat te stellen Jacob des te beter te helpen, de Republiek in toom te houden en haar te beletten zich in de Engelsche binnenlandsche zaken te mengen; neen, inderdaad zocht Frankrijk daardoor zijn eigen doel te bereiken, om nl. door middel van de postulatie van den kardinaal de overige landen aan den Rijn, die nog niet in zijne macht waren, zoomede Vlaanderen, te vermeesteren. Op deze wijze zou dan de beschuldiging tegen Z.M. worden gericht, koning Lodewijk daarbij geholpen en het geschil der kwartiersvrijheid op kosten van het Rijk en van de Nederlanden vereffend te hebben. | |
[pagina 167]
| |
Het baatte niet, of de gezant des keizers, Kramprich, den koning waarschuwde, dat het ten uitvoer leggen der door Frankrijk geuite bedreiging, om Fürstenberg met geweld zijn zetel te doen innemen en hem aldaar te behouden, een algemeenen oorlog kon na zich sleepen, waarin noch Frankrijk noch eene andere Katholieke mogendheid iets tot hulp van den koning zouden kunnen doen en dus zoowel de Hollanders als de oppositie in Engeland alsdan tegen hem de vrije hand haddenGa naar voetnoot(*). De koning hield vol, dat hij voor den algemeenen vrede zorgde, door den paus tot toegeven te bewegenGa naar voetnoot(†). Toch was 't vooruit te zien, dat paus Innocentius stellig niet zou toegeven. Hij dacht er te minder aan, omdat de keuze van Fürstenberg den oorlog in haar gevolg voerde; en bovendien mocht hij, de opperpriester, hij, die hier het recht der kerk vertegenwoordigde, niet wijken voor de bedreigingen van Lodewijk XIV. Het was deze Keulsche aangelegenheid, welke den paus en den keizer vanzelf door de omstandigheden maakte tot de bondgenooten der Republiek, die stellig bij de aan de orde zijnde quaestie het meeste belang had. (Wordt vervolgd.) Dr. J.J. Doesburg. |
|