De Tijdspiegel. Jaargang 50
(1893)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 27]
| |
Engeland en de Republiek der Vereenigde Nederlanden, 1685-1689.V.Heeft Lodewijk XIV nimmer zijn groot doel, de bemachtiging der Spaansche monarchie, uit het oog verloren, voor 't oogenblik lag hem zijn ander ontwerp nader aan het hart: den wapenstilstand van 1684 in een definitieven vrede te veranderen, m.a.w. tot zijn blijvend bezit te maken hetgeen hem nu slechts tijdelijk was afgestaan. Het waren deze twee groote geschilpunten tusschen den keizer en den koning, die ieder voor zich de kiem van den oorlog bevatten. Want dat koning Lodewijk vroeg of laat, als hem de gelegenheid gunstig scheen, zou terugkomen op hetgeen hij door den drang der omstandigheden zich had moeten laten ontglippen, t.w. het voortdurend bezit der geannexeerde streken, liet geen twijfel over. Van zijn kant deed de keizer het mogelijke, om de ramp van het Rijk af te wenden, en was zijn streven er vooral op gericht, den oorlog tegen de Turken tot een spoedig einde te brengen. Wel hadden deze vijanden van het Christendom, sedert zij het beleg van Weenen hadden moeten opbreken, eene reeks nederlagen geleden, maar zoolang van de wallen van Ofen de Halve Maan wapperde, ontbrak aan de veroveringen des keizers in Hongarije de noodige duurzaamheid. De voorspoed der keizerlijke wapenen, hoe groot ook, was nog niet beslissend. Die beslissing te bespoedigen, scheen te eer noodig, omdat het geen twijfel overliet, of Frankrijk zou zich den langen duur van den krijg ten nutte maken, om bij de eerste gunstige gelegenheid af te dwingen, wat het begeerde: den definitieven vrede op de voorwaarden van den wapenstilstand. Het verbond van Augsburg, waarbij zich een aantal rijksvorsten met den keizer vereenigden, ter gemeenschappelijke afwering van den eventueelen aanval van eene zijde, die niet werd genoemd, benevens het terzelfder tijd door den keizer met den keurvorst van Brandenburg gesloten verbond versterkten 's keizers stelling zoodanig, gaven hem zooveel veiligheid in den rug, dat hij zich met volle kracht kon wijden aan het beëindigen van den oorlog in het oosten, waartoe de val van Ofen het teeken zou zijn, dat werkelijk den 2den September 1686 het Kruis zag zegevieren. Maar juist dit Augsburgsche verbond strekte koning Lodewijk tot een voorwendsel, zooals Frederik Willem van Brandenburg had gevreesd, om | |
[pagina 28]
| |
eene poging te wagen tot verwezenlijking zijner nooit uit het oog verloren bedoelingen. Ditmaal wendde hij geen geweld aan. Niet zoozeer uit vrees voor de macht, welke het verbond tegen hem kon ontwikkelen, ofschoon hij op dit oogenblik geen enkelen bondgenoot in het Rijk bezat - Zweden was afgevallen - en Oostenrijk zich in den langdurigen Turkschen oorlog een betrouwbaar leger had gevormd, terwijl het bovendien door de vergrooting met Hongarije aan kracht had gewonnen. Veeleer schijnt het, dat vooral de houding van den koning van Engeland, die in ieder geval ter wille zijner eigen belangen den vrede van Europa wilde bewaard zien, van welke gezindheid koning Lodewijk niet onkundig was, en wiens besluiten, in geval van eene openlijke breuk met den keizer of met Spanje, onberekenbaar waren, ja, van wien eerder een krachtig protest dan medewerking of zelfs vergoelijking kon worden verwacht, - veeleer schijnt het, dat vooral de houding van den koning van Engeland daartoe heeft medegewerkt. Met leede oogen had Lodewijk XIV den voorspoed der keizerlijke wapenen in Hongarije aangezien. Na den val van het bolwerk der Turksche macht viel de eene vesting na de andere. Het zelfvertrouwen van den keizer nam toe. Op zijne aansporing diende de rijksdag bij den Franschen gezant te Regensburg eene klacht in over Lodewijk's talrijke inbreuken op den wapenstilstand, die echter niet werd beantwoord. Het werd koning Lodewijk XIV volkomen duidelijk, dat minder dan ooit viel te rekenen op een eindelijken afstand door keizer en Rijk van de slechts in tijdelijk bezit verworven aanhechtingen. Docht het den grooten koning om verschillende redenen niet raadzaam hen door geweld daartoe te dwingen, hij sloeg een anderen weg in. Hij trachtte den afstand der réunies te verkrijgen door bemiddeling van den paus, wien hij door den kardinaal D'Estrées in December 1686 twee memories deed overhandigen. Stelde de eerste op den voorgrond, dat de keizer vijandige plannen tegen Frankrijk beraamde; dat hij Frankrijk zou aangrijpen, zoodra de oorlog met de Turken was geëindigd; dat een verder toenemen der keizerlijke macht met het oog op Frankrijk's veiligheid niet was te dulden: in de tweede verkondigde de koning, dat hij, den hartgrondigen wensch des keizers naar den vrede vernomen hebbende, van zijn kant bereid was daartoe mede te werken op den grondslag van het bezit. Hadden nu niet vroeger de keizer en de keurvorst van de Palts in de zaak van dat keurvorstendom het pauselijk scheidsrechterschap verworpen onder voorwendsel, dat bedoelde quaestie eene zuiver binnenlandsche aangelegenheid van het rijk was, de koning zou terstond aan Z. Heiligheid de volmacht hebben toegezonden. Hij stelde evenwel den termijn tot aanneming zijner vredesvoorstellen vast op einde Maart 1687Ga naar voetnoot(*). Niet alleen dat paus Innocentius XI deze uitnoodiging afwees op grond, dat vele niet-Katholieke vorsten erbij betrokken waren, doch hij liet te gelijk den nuntius te Parijs protesteeren tegen de beschuldigingen, | |
[pagina 29]
| |
door Lodewijk tegen keizer en Rijk ingebracht. Hoe kon, zoo betoogde de nuntius, de koning bij het defensieve karakter van het Augsburgsche verbond en bij de wetenschap, dat de geheele keizerlijke legermacht in het veld stond tegen de Turken, hoe kon Lodewijk XIV zich bezorgd maken voor een aanval van die zijde? Den gestelden termijn oordeelde Z.H. bovendien veel te kort ter beslissing van zulke gewichtige aangelegenheden. Dringend verzocht hij den koning den vrede der Christenheid niet te verstorenGa naar voetnoot(*). Van zijn kant richtte nu de keizer een schrijven tot den paus, waarin hij zijne verbazing te kennen geeft over de tegenstrijdigheid van de beide Fransche memories. Hij wijst met verontwaardiging de verdachtmaking af, alsof hij voornemens zou zijn de heiligheid der verdragen te schenden. Zoo nog duurder verzekering mogelijk is dan zijn keizerlijk en koninklijk woord, de keizer is bereid ze te geven, dat hij nimmer, noch gedurende noch ook na den oorlog tegen de Turken, den wapenstilstand van 1684 zal schenden. Maar den eisch des konings sloeg hij afGa naar voetnoot(†). Na kennis genomen te hebben van deze verklaringen, wendde Innocentius XI zich nogmaals tot den koning van Frankrijk. Z. Heiligheid vertrouwde, onder erkenning van de bereidwilligheid, welke de koning op velerlei wijze had bewezen, voor de eer en den roem der Christenheid, dat Z.M. nu op 's keizers plechtige verzekering den argwaan uit zich zou bannen, dien hij tegen den keizer had opgevat, en zijne wapenen niet tegen hem wenden zou. Want daarvan hing het hoofdzakelijk af, ‘of ook verder de voortreffelijke overwinningen, die onder den zegen des Heeren over den wreeden vijand van den Christelijken naam in uitzicht staan, zullen worden bevochten’Ga naar voetnoot(§). Wat zou Lodewijk XIV nu doen? Wat anders dan zich een eervollen aftocht banen. De paus, dien de koning tot bemiddelaar had gesteld, had niet alleen de hem toegedachte rol afgewezen, maar zelfs openlijk zijn ongeloof omtrent de beschuldigingen tegen den keizer betuigd. Nog meer: hij was niet in gebreke gebleven den koning tot vrede te vermanen en hem te beduiden, welke gewichtige belangen der gansche Christenheid op het spel stonden. Lodewijk XIV zwichtte, omdat hij niet anders kon. Het schrijven, dat hij den staatssecretaris Croissy den 6den Maart 1687 aan den keizerlijken gezant te Parijs liet ter hand stellen, bevatte aan het slot de belofte, dat hij zich aan den wapenstilstand zou houden, zonder nochtans zijne inbreuken erop ongedaan te maken. Maar eigenlijk handelde toch de keizer, naar Lodewijk's meening, in den brief uitgedrukt, tegen zijn eigen belang. Immers zou de keizer door den voorgestelden vrede veel grooter voordeel behalen dan eenig ander vorst in Europa; want hij kon in alle veiligheid de verovering van Hongarije | |
[pagina 30]
| |
voltooien, zonder dat het hem een duim breed lands aan den kant van den Rijn zou kostenGa naar voetnoot(*). Eene bewering, die alleen maar dan waarheid behelsde, als de keizer zijne eigen belangen had gesteld boven die van het Rijk. Kon de keizer nu den koning van Engeland tot een algemeen verdedigend verbond overhalen, dan, meende hij, was de vrede in het westen genoegzaam verzekerd. Daartoe had Kaunitz als buitengewoon gezant reeds in de laatste maanden des vorigen jaars, en wel na den val van Ofen, de opdracht ontvangen. Hij moest er koning Jacob op wijzen, dat de eigenlijke bedoelingen van Lodewijk XIV, terwijl deze den koning van Engeland daarmee zocht te misleiden, gericht waren op de verovering van de Zuidelijke Nederlanden en de verbrokkeling van het Duitsche rijk. Hij moest den koning het duidelijk trachten te maken, dat Frankrijk hem tot eene hoogst nadeelige breuk met de Republiek der Vereenigde Nederlanden trachtte te verleiden. Hij had Zijner Majesteits aandacht te vestigen op het gevaar, dat school in zijn warmen ijver voor den Katholieken godsdienst, zoowel voor zijn huis als voor dien godsdienst zelven. De ontevredenheid, die erdoor zou kunnen ontstaan, zou niet minder nadeeligen invloed oefenen op 's konings machtsontwikkeling naar buiten in het belang van den vrede, hetgeen ook de meening was van den paus. Zeker was het, dat, wanneer de koning toonde niets tegen de wetten en de vrijheid van zijn land en van den Anglicaanschen godsdienst te verlangen en met de andere mogendheden ernstig samenwerkte tegen Frankrijk's overheersching, dat hij dan met zijn volk doen kon, wat hij wilde, en niet alleen zijn eigen koninklijk huis en den Katholieken godsdienst het best zou bevestigen, maar tevens overal voor den ‘arbiter en assertor publicae tranquillitatis’ zou gehouden worden. Bleek het, dat de koning niet gemakkelijk tot een verbond ter bescherming van den vredestoestand was te bewegen, dan had de gezant in algemeene termen 's konings bemoeiingen tot behoud van den vrede in te roepenGa naar voetnoot(†). Hetgeen de prins van Oranje en Fagel den gezant reeds bij voorbaat hadden verzekerd, dat nl., huns bedunkens, alle moeite vergeefsch zou zijn - zoozeer hielden zij zich overtuigd van het bestaan van een geheim verbond tusschen Engeland en Frankrijk -, bleek de waarheid te zijn. De koning gaf slechts een ontwijkend antwoord. Eerder vreesde hij nog, dat de keizer na den vrede met de Turken tot den aanval op Frankrijk zou overgaan. In allen gevalle, daarvan hield hij zich overtuigd, zou zijn broeder van Frankrijk niet beginnen met het verstoren van den vrede. En de inbreuken, die de koning zich al veroorloofd had op den wapenstilstand, waren van geringe beteekenisGa naar voetnoot(§). Kaunitz zelf had al had heel spoedig den stand van zaken in Engeland doorzien. Ook hij was van oordeel, dat de te groote ijver des konings voor zijn | |
[pagina 31]
| |
Katholiek geloof, zijne trouwbreuk tegenover de kerk van Engeland, zijne eigendunkelijkheid, zijne willekeur de samenwerking met een parlement onmogelijk maakten, - en dat was toch de conditio sine qua non voor eene krachtige anti-Fransche staatkunde. Dat Lodewijk XIV die breuk eerder wijder maakte dan heelde, lag in zijn belang; immers, daardoor alleen was Engeland tot werkeloosheid gedoemd; wat meer zegt: het geloof aan eene nauwe verbintenis tusschen beide hoven werd er alom door geboren of bestendigdGa naar voetnoot(*). Niettemin liet de keizer niet af: in Mei deed hij, in de hoop beter te zullen slagen, Jacob II het meer beperkte voorstel eener garantie van den wapenstilstand, dat gesteund werd door den paus en Spanje en waartoe ook Sunderland zijne medewerking toezegde. De koning bleek niet ongeneigd. Doch alvorens te besluiten, won zijn gezant te Parijs, Skelton, het gevoelen in der Fransche regeering, die er niets tegen had, mits de garantie was ingericht overeenkomstig koning Lodewijk's verklaring in Maart. Derhalve zou er de goedkeuring onder begrepen zijn der verschillende inbreuken, welke door dezen monarch op den wapenstilstand waren gemaakt. Bovendien behield Lodewijk XIV zich het recht voor, die werken te laten aanleggen, welke hem noodig schenen ter beveiliging van zijn bezitGa naar voetnoot(†). Op deze voorwaarden wilde Jacob II, die reeds in Januari van dit jaar aan Barillon had verklaard, dat hij de verandering van den wapenstilstand in een vrede, zooals Lodewijk XIV dien wilde, in 't algemeen wenschteGa naar voetnoot(§), als garant van den wapenstilstand optreden. Maar het is duidelijk, dat de keizer zich bij zulk eene uitlegging, welke volkomen in strijd was met het tractaat, niet kon neerleggen. En koning Jacob van zijn kant verklaarde den wapenstilstand niet te kunnen waarborgen, als dit geschilpunt niet was uit den weg geruimd. Men vraagt zich af, hoe 't mogelijk was, dat de keizer zich nogmaals tot den koning van Engeland wendde, tegen wien het wantrouwen eer gestegen dan verminderd was. Slechts kon het 's konings herhaaldelijk uitgesproken wil zijn, om den vrede te handhaven, die den keizer ertoe leidde. Alleen was het de vraag, of de koning de rol van scheidsrechter van Europa kon vervullen, zoolang de binnenlandsche toestand zoo verward en 's konings godsdienstijver zoo groot was, dat de kloof tusschen hem en zijn parlement nauwelijks te dempen scheen. Eene kostelijke gelegenheid, om gansch Europa metterdaad te bewijzen, dat er tusschen hem en Lodewijk XIV geen verbond of eene nauwe vereeniging bestond, liet Jacob II voorbijgaan. Zijn waarborgen van den wapenstilstand, niet zooals Frankrijk dien uitlegde, maar zooals het tractaat werkelijk luidde, zou ontwijfelbaar hebben aangetoond, dat al hetgeen waarvan | |
[pagina 32]
| |
men hem verdacht hield, niets dan onwaarheid was. Nu hij het niet deed, maakte hijzelf de banden los met die mogendheden, welke in den toenmaligen toestand van Europa zijne natuurlijke bondgenooten waren. Daardoor voltooide hij zijn isolement en dat nog wel voor den schijn eener vriendschap met een vorst, die hem nooit oprechte vriendschap had bewezen. Jacob II doorzag Lodewijk XIV niet. Naar alle zijden geeft hij de verzekering zijner vredelievende gezindheid. Hij verzekert den koning van Frankrijk van zijne vriendschap. Hij wil werkelijk het behoud van den vrede, met uitzondering van den oorlog tegen de Turken, dien hij tot heil der Roomsche kerk wenscht voortgezet te zien. Vandaar voert hij naar de verschillende zijden die taal, welke hij in ieder enkel geval en voor elke mogendheid, waarmee hij te doen heeft, 't meest geschikt houdt voor zijn hoofddoel. In het vertrouwen, dat Lodewijk XIV bij zijne waarachtige gezindheid voor het Katholicisme den algemeenen vrede niet zal storen, opdat Jacob II het werk der bekeering voortzetten en voltooien kunne, volgde de koning van Engeland eene politiek, die van zijn standpunt eerlijk mocht schijnen, maar toch zoo naïef mogelijk was. Anders Lodewijk XIV. Zijn doel is geen ander, dan een zelfstandig optreden van Engeland tegen hem onmogelijk te maken. Hij kent de zucht van dezen koning, om onafhankelijk te zijn van Frankrijk. Met welbehagen ziet hij de langzame verkoeling, die tusschen Jacob II en Willem III had plaats gegrepen. Beoogende de Republiek van Engeland afkeerig te maken, de breuk tusschen den koning en zijn schoonzoon te vergrooten, strooit hij listig telkens en overal het gerucht uit van een geheim verbond tusschen de beide koningen. Te gelijk vuurt hij èn door eigen voorbeeld èn door aanmaning den kerkelijken ijver van den koning aan, ten einde door binnenlandsche tweedracht Engeland te verlammen. Want hij weet, hoe onberekenbaar Jacob II is, zoolang hij vrij is in zijne handelingen. Of herinnerde hij zich niet, hoe in 1678 de toenmalige hertog van York, nog slechts vermoedelijke erfgenaam van den troon, binnen korten tijd van besluit veranderde? Zoowel de breuk met den prins van Oranje als de tweespalt en nu eindelijk de ontbinding van het parlement waren triumfen der Fransche politiek. Zij eischte eene voortdurende tweedracht in Engeland. De middelen, om dien toestand te doen voortduren, waren eenvoudig genoeg; zij kwamen in hoofdzaak slechts neer op het aanvuren van den godsdienstijver des konings. Opdat er voorts geene sprake kon zijn van de minste toegeeflijkheid, moest de overtuiging bij hem worden gewekt en levendig gehouden, dat hij in het ergste geval mocht rekenen op de hulp van zijn broeder van Frankrijk. Jacob II was voor dit alles blind. Hij begreep niet, dat hij, wanende zijne zelfstandigheid als koning tegenover het parlement door daden te bewijzen, toch slechts deed, wat strookte met de bedoelingen van Lodewijk XIV, om die zelfstandigheid naar buiten te verlammen. Geen | |
[pagina 33]
| |
grooter dienst had hij dan ook den koning van Frankrijk kunnen bewijzen dan het eigenmachtig afkondigen der akte van indulgentie, waardoor de binnenlandsche vrede niet werd bevorderd. Ook hierin handelde hij onbewust naar den wensch van Lodewijk XIVGa naar voetnoot(*) en van de Franschgezinde Katholieken zijner omgeving, die reeds bij het begin zijner regeering daarop hadden gehoopt, omdat er huns inziens van de hooge kerk niets in hun voordeel te verwachten was. Het eenige bondgenootschap, dat de koning nog bezat, was dat met de Republiek der V.P., want met Spanje had hij zijn verbond niet vernieuwd. Dan, de betrekkingen tusschen den koning en de Nederlanden werden meer en meer gespannen. De Staten wantrouwden Lodewijk XIV, maar niet minder Jacob II. Zij geloofden aan eene nauwe verstandhouding tusschen de beide koningen, hoe ook Jacob II zelf die mocht loochenen. De geschillen der Engelsche en Nederlandsche O.I. Compagnieën over Bantam, waar toenmaals de Engelsche Compagnie is verdrongen en de heerschappij der Hollandsche O.I.C. is gevestigd geworden, waren nog altijd hangende en hadden zelfs in den zomer van dit jaar 1687 aanleiding gegeven tot het indienen door Albeville bij de Staten-Generaal van eene scherpe memorie, waarin zonder uitstel voldoening werd gevraagd voor de betwiste aanspraken der Engelsche Compagnie. Terzelfder tijd ongeveer rees een ander twistpunt. De Algerijnsche zeeroovers, die onlangs vijandelijkheden hadden begonnen en tegen wie de Republiek bezig was eene vloot uit te rusten, vertoonden zich op de Hollandsche en Zeeuwsche kust en maakten het Kanaal onveilig, wat hun te gemakkelijker viel, omdat men hun verlof gaf in Wight en in andere Engelsche havens binnen te loopen. Tevergeefs deed de gezant Van Citters daartegen zijne bezwaren hoorenGa naar voetnoot(†). Was dit alles niet geschikt den argwaan jegens den koning te verminderen, zijne weigering den wapenstilstand van 1684 naar de letter van het verdrag te garandeeren, gold in de Republiek als het bewijs zijner onoprechtheid, als het bewijs van zijn heulen met Frankrijk. Dat zulks niet het geval was, had de koning dikwijls naar waarheid betuigd. Maar men sloeg er geen geloof meer aan, omdat zijne daden in strijd schenen met zijne woorden, omdat zij vatbaar waren voor tweeërlei uitlegging. | |
VI.En toch - oorlog wilde de koning, met wien ook, niet. De verwikkelingen op het vasteland zouden, naar hij aan de gezanten te Londen had verklaard, niet langer zijne aandacht afleiden van de binnenlandsche maatregelen, die strekten tot versterking van zijn prerogatief en ter bevordering van de belangen zijner kerkGa naar voetnoot(§). Hij ging voort zijn volk te tarten. Had hij reeds van het begin zijner regeering af de betrekkingen met den H. Stoel door een agent, Caryll met name, | |
[pagina 34]
| |
en sedert het begin van 1686, op aandringen van den bijzonderen Katholieken raad, die het meer overeenkomstig de waardigheid des konings achtte, dat hij te Rome door een man van rang werd vertegenwoordigd, door graaf Castlemaine, den echtgenoot der hertogin van Cleveland, onderhoudenGa naar voetnoot(*), met den aanvang des jaars 1687 trad graaf Adda, die tot nog toe voor het uiterlijk als privaatpersoon in Engeland had vertoefd, openlijk als pauselijk nuntius op. Eindelijk had Innocentius XI dan toegegeven aan den zonder ophouden daartoe geuiten wensch des konings, ofschoon de wetten van Engeland elke verbinding met den Heiligen Stoel streng verbodenGa naar voetnoot(†). Daarop ontving de koning den nuntius in deze qualiteit in plechtig gehoor aan zijn hof te Windsor, terwijl hij kort te voren diens wijding als aartsbisschop van Amasia in de kapel van het paleis van St. James had doen voltrekken. Daarna begon hij zijne maatregelen te nemen, om de verkiezingen voor het parlement in een voor hem gunstigen zin voor te bereiden. De magistratuur en de ambtenarenstand werden zooveel mogelijk gezuiverd, d.i. de door ambtsontzetting opengevallen plaatsen werden aangevuld door Katholieken of dissenters. De universiteiten Oxford en Cambridge, die zuilen der Anglicaansche kerk, hadden zich niet minder den toorn des konings op den hals gehaald. Oxford, dat nog zoo kort geleden het anathema had geslingerd tegen allen, die waagden te twijfelen aan het goddelijk recht der koningen; dat in 1683 nog zoo luide de leer der lijdelijke gehoorzaamheid had doen klinken, had die leer overboord geworpen, toen de koning zich aan zijne grondwetten vergreep, door den tot bisschop van Oxford benoemden Katholiek Parker tot voorzitter van het aanzienlijkste en rijkste universiteitscollege, het Magdalena-college, te benoemen. Toen de weigering werd volgehouden bij 's konings persoonlijk bezoek op eene reis, welke hij door een deel van Engeland in Augustus van dit jaar deed, liet Z.M. ten laatste alle leden eruit treden, en toen de bisschop stierf, werd het college veranderd in een Katholiek seminarium met een bisschop i.p.i. tot voorzitterGa naar voetnoot(§). In Cambridge had de kerkelijke commissie reeds vroeger (in April van dat jaar) den vice-kanselier der universiteit geschorst in zijn ambt, omdat hij een Benedictijnermonnik, wijl deze den eed op de wetten had geweigerd af te leggen, tot den academischen graad van ‘master of arts’ niet had toegelatenGa naar voetnoot(**). Was de koning niet ziende | |
[pagina 35]
| |
blind, dan moest hij nu toch bespeurd hebben, dat zijn vertrouwen op de leer der passieve gehoorzaamheid niet te groot mocht zijn. In de verschillende graafschappen ontvingen de stadhouders last, den vrederechters, afgevaardigden en ambtenaren de vraag voor te leggen, of zij, gekozen in het parlement, 's konings staatkunde zouden steunen en mannen stemmen bij de verkiezingen, die met de verdraagzaamheidsmaatregelen waren ingenomenGa naar voetnoot(*). De helft der stadhouders, die weigerden te doen, wat van hen werd verlangd, werd ontslagen. Onbewimpeld verklaarde de koning, dat hij slechts hen in hun ambt zou handhaven, van wie hij bijstand kon verwachten in het heilzame werk der gelijkstelling van alle onderdanen met betrekking tot den godsdienst. Overal dus schending der wetten en privilegiën, overal de eisch tot onderwerping aan den koninklijken wil, die in de plaats trad van dien des volks. Ongunstig oordeelden Katholieke gezanten als Terriesi en Ronquillo over dit optreden. Spreekt de eerste de vrees uit, dat de koning zich niet zou kunnen staande houden, als hij zich niet weet te matigen, en staat het, zijns inziens, met de zaak van den Katholieken godsdienst dag aan dag slechter, de laatste laat zijn gewoon optimisme varen en getuigt, dat de toestand zoo verwikkeld is geworden, dat er niets anders uit kan voortkomen dan onafzienbare gevarenGa naar voetnoot(†). Nauwelijks minder dan den koning boezemde 't den prins van Oranje belangstelling in, of en wanneer de omstandigheden gunstig waren voor de bijeenroeping van een parlement. Eene ongezochte gelegenheid zich van den toestand op de hoogte te stellen, bood hem een eigenhandig schrijven der koningin, meldende het overlijden harer moeder, hertogin Laura van Modena. Tot het doen van rouwbeklag zond nu de prins den heer Van Zuilestein over het Kanaal, met de opdracht tevens, inlichtingen te winnen, of het parlement zou worden bijeengeroepen, en, zoo ja, wat dan de waarschijnlijke uitslag van zulk eene samenkomst zou zijn. De brieven, die Willem als zoovele antwoorden op zijne vragen ontving - van Nottingham, Danby, Halifax -, welke Zuilestein in September na een verblijf van drie weken meebracht, komen hierin overeen, dat, indien al de koning een parlement bijeenriep, zijne plannen meer dan waarschijnlijk zouden schipbreuk lijden op de vasthoudendheid der dissenters, die wel de strafwetten, maar niet de test-akte wilden opgeheven zien, en dat, al ware dit anders, de meerderheid in het nieuwe parlement bijna zeker door de Anglicaansche partij zou gevormd worden. Bovendien was het bij de natie, afgezien van overwegingen van het geweten en het openbaar belang, een punt van eer geworden, haar gevoelen in de godsdienstzaak niet te veranderen, waarop alle aanslagen tot het tegendeel zonder uitwerking zouden zijnGa naar voetnoot(§). | |
[pagina 36]
| |
En werkelijk week het uitzicht op een parlement naar een ver verschiet. Want de berichten, welke de koning in December van de stadhouders opvorderde, luidden ongunstig. De kiescolleges nl. verklaarden zich bereid afgevaardigden te kiezen, die tot de opheffing der strafwetten wilden medewerken; zij wilden den Katholieken dezelfde vrijheid verleenen, die dezen in de Vereenigde Provinciën genoten, maar zij weigerden beslist de afschaffing van de test-akte, dat bolwerk voor de Protestantsche religie en de veiligheid der natieGa naar voetnoot(*). 's Konings ministers waren tegen het bijeenroepen, ‘zoolang de corporatiën, waarmede men nu nog dagelijks bezig is, niet alle naar Z. Majesteits zinnelijkheid zijn geregaleerd en veranderd’Ga naar voetnoot(†).
Van al de onrechtmatigheden, waaraan de koning zich schuldig maakte, zou zeker die wel het zwaarst gewogen hebben, welke hij verdacht werd ten uitvoer te willen brengen. Van 't begin der regeering van dezen koning af heeft men van Fransche zijde het plan overwogen, de troonopvolging ten behoeve der jongste dochter Anna te doen veranderen, indien zij er namelijk toe gebracht kon worden het Katholiek geloof aan te nemenGa naar voetnoot(§). Dat de koning vurig de bekeering zijner dochter wenschte, spreekt vanzelfGa naar voetnoot(**). Maar dat hij met bovengenoemd plan omging, mag stellig worden ontkend. Met nadruk en verontwaardiging liet hij door Albeville in Januari 1687 alle geruchten daaromtrent logenstraffen. En buitendien streed zulk een plan te zeer met 's konings eerbied voor het recht van opvolging, dan dat hij hiervan zonder de overtuigendste bewijzen mag worden verdacht. Dat men van Fransche zijde zich moeite heeft gegeven dit fraaie plan te verwezenlijken, is buiten kijf, maar evenzeer, dat het geene kans van slagen bood. Nochtans strooiden de Fransche agenten alvast het gerucht uit, dat de koning werkelijk met het voornemen omging. In allen gevalle werd ermee bereikt, hetgeen best het eenige doel kan zijn geweest, dat het wantrouwen van den prins van Oranje erdoor vermeerderde, hetgeen op zichzelf der Fransche regeering genoeg was. Al kan Jacob II bezwaarlijk hebben geloofd aan het welslagen zijner pogingen, om zijne kinderen tot de moederkerk te bekeeren, hij achtte dat toch ten opzichte zijner jongste dochter Anna niet onmogelijk, zooals zijn onderhoud met Barillon bewijstGa naar voetnoot(††). Doch reeds eene maand later | |
[pagina 37]
| |
schreef Churchill, wiens gemalin, gelijk bekend is, Anna's hartsvriendin was, den prins van Oranje, dat de prinses van Denemarken hem had gelast te spreken met Dijkveld en dezen haar besluit te doen kennen, zoodat de gezant aan Z.H. en aan de prinses van Oranje kon doen weten, dat zij, Anna, vast besloten was liever het uiterste te wagen, dan van godsdienst te veranderenGa naar voetnoot(*). Maar indien Anna daartoe niet kon worden overgehaald, hoeveel te minder nog Maria, die nu al tien jaar in het land der geuzen leefde aan de zijde van een oprecht Calvinist. Veeleer mocht de koning zich voorstellen, dat het hem gelukken zou zijne oudste dochter tot de erkentenis te brengen, dat voor de Katholieke kerk even krachtige argumenten spraken als voor de Protestantsche; dat dus de gelijkstelling der sekten, kerkelijk en staatkundig, eene daad van redelijkheid en billijkheid wasGa naar voetnoot(†). Wij weten, hoe zij evenals haar gemaal die gelijkstelling voor een eisch hield, die niet mocht worden ingewilligd. Niettemin, mocht de koning nu al de hoop hebben opgegeven zijn schoonzoon tot zich over te halen - zijn wederantwoord op 's prinsen schrijven bewijst hetGa naar voetnoot(§) -, hij wilde, buiten den prins om, nog eene poging doen zijne dochter voor zijne politiek te winnen. Als punt van uitgang diende hem de door zijne dochter in een vroeger gesprek met den gezant haars vaders geuite wensch, waartoe Albeville haar had weten uit te lokken, nl. de gronden te mogen leeren kennen, waarop de koning van godsdienst was veranderd. In een uitvoerig schrijven legde de koning die gronden bloot. De prinses antwoordde er terstond op den 26sten November, twee dagen, nadat zij den brief, die reeds den 4den was geschreven - Albeville namelijk bracht het schrijven bij zijn terugkeer uit Engeland mede -, had ontvangen, zonder er iemand over te raadplegen. Aan het slot verklaarde zij zoo over dat geloof voldaan te zijn, dat zij vertrouwde haar geheel verder leven eraan te wijden. Hoe afwijzend haar schrijven ook was, de koning liet de hoop nog niet varen. In zijn wederantwoord ried hij haar aan, zich voor verder onderricht tot den in Den Haag vertoevenden Engelschen Jezuïetenpater Morgan te wendenGa naar voetnoot(**). Burnet, die de eerste beide brieven van vader en dochter heeft onder de oogen gehad en een hoog idee had van het oordeel en de kennis der prinses in deze materie, was erdoor verrast en één en al bewonderingGa naar voetnoot(††). Het onderhoud met Morgan sloeg Maria af; zij kon den Jezuïet onmogelijk | |
[pagina 38]
| |
bij zich ontvangen, zonder zich bloot te stellen aan het oordeel der menigte, die zich stellig over dergelijke bijeenkomsten niet gunstig zou uitlaten. De hofprediker Stanley moest op bevel der prinses den aartsbisschop van Canterbury in kennis stellen met hetgeen tusschen haar vader en haar was verhandeld, met de verzekering harer onwankelbare trouw aan het geloof, waarin zij was opgevoedGa naar voetnoot(*). De voortgezette correspondentie werkte niets beters uit. De verhouding tusschen vader en dochter werd er eerder koeler door en eindelijk gespannen. Niet slechts Willem, maar ook Maria stond van nu aan tegenover hem. Terzelfder tijd waagde de koning nog eene andere poging. Hoe ook telkens teleurgesteld en afgewezen, hij bleef ten volle overtuigd, dat al zijne maatregelen ten dienste der Katholieke kerk slechts zoolang van duur zouden zijn, als hijzelf den schepter in handen hield; dat met de komst van zijn opvolger op den troon ze alle weer vernietigd zouden worden. Al schreef hij ook aan de keurvorstin van Hannover, dat het grootste gedeelte der natie hem voor de geloofsvrijheid dankbaar was en dat ‘inderdaad met uitzondering van eenigen van de Anglicaansche kerk en een klein getal lieden, die ontevreden zijn, dat het met mijn zaken goed staat, alle anderen er zeer over in hun schik zijn’Ga naar voetnoot(†); al mocht hij dat werkelijk meenen, hij begreep toch te goed, hoeveel er gelegen was aan de instemming zijner erfgenamen op den troon, om niet nogmaals, niettegenstaande de vruchtelooze onderhandelingen van Penn en D'Albeville, te doen, wat in zijn vermogen was, hen tot goedkeuring zijner staatkunde te bewegen. Geruimen tijd had in de Republiek als balling verblijf gehouden een zekere James Stewart, een Schotsch advocaat, dissenter, die had deelgenomen aan Argyle's roekeloos waagstuk. Na de afkondiging der akte van indulgentie naar Engeland teruggekeerd en met den koning verzoend, steunde hij voortaan 's konings politiek even sterk, als hij er vroeger tegen had geijverd. Persoonlijk tijdens zijn oponthoud in Holland met den raadpensionaris bekend geraakt, begon hij nu, zich vleiende met de hoop, dat het hem gelukken zou Hunne Hoogheden tot andere gedachten te brengen, eene correspondentie met Fagel, om door dezen op den prins en de prinses te werken. Schoon de raadpensionaris zich eerst niet met hem wilde inlaten, besloot hij eindelijk, op de herhaalde verzekering van den Schot, dat hetgeen hij schreef, niet zonder medeweten des konings en met diens goedkeuring geschiedde, in overleg met den prins, wien hij steeds Stewart's brieven had vertoond, te antwoorden. Het was voor prins Willem eene welkome gelegenheid tot eene openlijke verklaring, die hem van grooten dienst kon zijn zoowel in Engeland, omdat zij het Engelsche volk - dat, ten gevolge van het door 's konings | |
[pagina 39]
| |
aanhangers en geloofsgenooten verbreid gerucht, dat Hunne Hoogheden, wat men ook mocht zeggen, hunne goedkeuring hechtten aan de akte van indulgentie, ten slotte niet goed wist, wat men van de gezindheid der naaste troonopvolgers hopen mocht, - duidelijk en afdoende kon inlichten omtrent zijne zienswijze in dezen, als in het overige Europa, voornamelijk aan die hoven, die vijandig tegenover de Fransche politiek stonden. In overleg met den prins stelde Fagel het stuk in het Latijn op, van eene Engelsche vertaling voorzien door Burnet. De inhoud, in overeenstemming met hetgeen door den prins in zijne brieven aan den koning herhaaldelijk was betuigd, komt hierop neer, dat Hunne Hoogheden niemand om des gewetens wille wenschen vervolgd te zien; dat zij den Katholieken dezelfde vrijheid gunnen, waarin zij zich in deze Republiek verheugden; dat zij de afschaffing der strafwetten toejuichen, maar dat de wetten, waarbij de Katholieken worden uitgesloten van het parlement en van alle openbare ambten, moeten gehandhaafd wordenGa naar voetnoot(*). Eene politieke en kerkelijke geloofsbelijdenis, die bij de Engelsche natie gunstig werkte, zoowel bij de Presbyterianen, wien de prins door zijn geloof nader stond dan den Anglicanen, als bij deze laatsten, maar ook bij de gematigde Katholieken, die slechts de opheffing der strafwetten begeerden en met angst en bekommering 's konings eigenmachtig opheffen der test-akte hadden gadegeslagen, waarvan de gevolgen hen vroeger of later zouden treffen. Allen konden dus gerust zijn. Het schrijven gaf de eigen gevoelens der Engelsche Protestanten weer, zooals Sarotti, de Venetiaansche gezant te Londen, opmerkte, en daarom maakte 't zulk een gunstigen indrukGa naar voetnoot(†). Reeds in de volgende maand, Januari 1688, verscheen het stuk te Londen in druk en waren er aldaar duizenden exemplaren van verspreid. Alle door 's konings aanhangers verspreide geruchten omtrent de meening van Hunne Hoogheden in deze gewichtige zaak ontvingen er eene logenstraffing door. Voor een iegelijk bleek het nu helder, dat de prins 's konings staatkunde onvoorwaardelijk afkeurde. Natuurlijk lag de openbaarmaking van het schrijven in 's prinsen bedoeling. Hij wilde de Engelsche natie duidelijk doen zien, dat hij de staatkunde des konings afkeurde. Maar niet alleen dat. De Katholieke hoven in Europa mochten eruit ontwaren, dat de meening omtrent den prins en zijne partij in Engeland, alsof zij niets anders beoogden dan den ondergang der Katholieke kerk en het uitroeien harer aanhangers, volkomen bezijden de waarheid was. Zonder twijfel was het eene groote fout geweest van den koning, aan zijn schoonzoon en zijne dochter eene gelegenheid te hebben geschonken, om openlijk te betuigen, dat zij de partij der natie kozen tegen het hof. Men trachtte nu de fout te herstellen door een eigenaardig middel. Onder den titel ‘Parlamentum pacificum’ zond | |
[pagina 40]
| |
de regeering een geschrift de wereld in, waarin het algemeen verbreide stuk voor verdicht verklaard of er althans de denkbeelden van Hunne Hoogheden als onjuist en scheef in weergegeven voorgesteld werden. Onmiddellijk kwam daar echter Fagel tegen op en betuigde zichzelf den werkelijken schrijver ervan met de verklaring, dat hij instond voor de echtheid der daarin uitgesproken meening van den prins. Terzelfder tijd gaf hij tevens een brief in het licht, door hem aan Albeville geschreven, waarin hij zich beriep op de kennis, welke de gezant van beider gevoelens droeg, met verzoek den minister Sunderland in kennis te stellen met de fout, in dit opzicht in ‘Parlamentum pacificum’ begaan. Openlijk verklaarde hij tevens, door den prins schriftelijk te zijn aangezocht, om den brief aan Stewart te schrijven. Eenige maanden later verspreidde deze toen in druk, dat hij nooit naar Fagel's eigen zienswijze in de groote quaestie, die in Engeland aan de orde was, noch door diens bemiddeling naar het gevoelen Hunner Hoogheden te dien aanzien had gevraagd. Daarop zond echter de raadpensionaris verscheiden uittreksels van Stewart's brieven in het licht, waaruit klaar bleek, dat de Schot den raadpensionaris sedert Juli 1687 meermalen had aangespoord, den prins en de prinses tot 's konings gevoelen over te halen. Het middel had dus zijn doel gemist. Het had integendeel de nadrukkelijke verklaring uitgelokt, die aan duidelijkheid niets te wenschen overliet, dat Fagel had gesproken in naam van den prins en de prinses. De Protestantsche dissenters, die den prins en zijne gemalin voor al te verknocht aan de staatskerk hadden gehouden, waren voortaan geheel voor hem gewonnen. Zoo was dus de misslag onherstelbaar. Van het oogenblik af, dat het prinselijk antwoord in Engeland bekend werd, werd de zwakke band, die den koning nog aan zijn volk bond, verbroken. Van dezen stond af had Jacob II eene onoverkomelijke barrière opgericht tusschen zichzelven en de natie. Vol ergernis over 's prinsen antwoord, vol zorg over het gevaar, dat hem, nu de prins zich zoo openlijk tegen zijne staatkunde had uitgesproken, van dien kant dreigde, nam de koning eindelijk het besluit, over te gaan tot een maatregel, die niet weinig ophef zou maken. (Wordt vervolgd.) Dr. J.J. Doesburg. |
|