De Tijdspiegel. Jaargang 50
(1893)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 395]
| |
Engeland en de Republiek der Vereenigde Nederlanden, 1685-1689.III.Herhaaldelijk, reeds van het eerste regeeringsjaar van Jacob II af, had zich het gerucht verbreid, dat Engeland zich met Frankrijk heimelijk had verstaan tegen de Republiek. Met het begin des jaars 1686 dook de mare opnieuw op en steeds met meer kracht, zóó zelfs, dat de aan het hof van St. James geaccrediteerde gezanten een onderzoek naar de waarheid ervan instelden. Doch de koning verklaarde in eigen persoon aan den Spaanschen gezant Don Pedro de Ronquillo, dat daar niet van aan was en ‘dat hij wel gerust mocht wezen, dat hij niet doen zou hetgeen eenigszins zijn vorige alliantiën zou mogen contrarieeren. De heer Grave van Sunderland continueert mede hetzelve jegens verscheiden menschen te zeggen’Ga naar voetnoot(*). De koning loochende het dus volkomen overeenkomstig de waarheid, en zijne stellige verzekering vond niet slechts bij de gezanten, maar ook in de Republiek, waar men al spoedig begon te begrijpen, waar het zijn oorsprong nam, te eer geloof, omdat het verbond onvereenigbaar zou zijn met de alliantie, die hij nog onlangs met de Staten had vernieuwd. Niettemin hield het gerucht aan, al sprak de koning het een en andermaal, ook aan den Nederlandschen gezant Van Citters, tegen; al betuigde Z.M., dat zijn eenig streven het behoud des vredes wasGa naar voetnoot(†). Tot dusver had ook Van Citters, omdat hij zich overtuigd hield van 's konings vredelievende gezindheid, die overeenkwam met het belang van Engeland, als gekant tegen ‘den aangroei in oppermacht en mogendheid’ van Frankrijk, en met 's konings eigen bedoelingen in zijn land, aan een verbond met Frankrijk evenmin geloofd. Maar in het laatst van Juli richtte hij tot de Staten-Generaal een uitvoerigen brief, waarin hij, na bovengenoemde argumenten voor zijn geloof aan de vredelievende bedoelingen van Jacob II te hebben aangevoerd, zonder met den koning nogmaals te hebben gesproken, | |
[pagina 396]
| |
op zijne zienswijze terugkwam, op grond van hetgeen hij nader had overwogen en vernomenGa naar voetnoot(*). In de Republiek bracht het bericht van Van Citters eene geweldige ontroering teweeg. De Staten besloten terstond, overeenkomstig 's konings herhaalden eisch, de Engelsche vluchtelingen van den opstand van Monmouth uit te wijzen; van haar kant leverde de regeering van Amsterdam het fregat ‘Helderenberg’ uit, hetgeen door den koning reeds in October 1685 was gevraagd, maar welke zaak men toen op de lange baan had geschovenGa naar voetnoot(†). Behelsde Van Citters' bericht de waarheid, dan stonden de dagen van 1672 met al hun jammer te wachten. Het was de plicht der Republiek, daar in dat geval haar bestaan op het spel stond, zich niet te laten verrassen. Den 1sten Aug. deelde de raadpensionaris in de vergadering der Staten van Holland mede, dat men vóór het aanbreken der lente een grooten oorlog zou hebben te doorstaan. De prins verlangde verder, dat deze verklaring nog op den dag zelf werd opgenomen in de registers, opdat, wanneer zijne voorspelling werd vervuld en men niet in den staat was, waarin men behoorde te zijn, hij daardoor gerechtvaardigd werdGa naar voetnoot(§). Gelijk hieruit blijkt, sloeg Holland's stadhouder geloof aan Van Citters' beweringen. Geheel anders dus dan nog in November des vorigen jaars, toen de prins den keurvorst van Brandenburg de verzekering gaf, dat tusschen den koning van Engeland en Frankrijk geene overeenkomst bestond; dat veeleer koning Jacob bereid was, den vrede in Europa te bewaren en niet te dulden, dat de koning van Frankrijk nieuwe veroveringen begonGa naar voetnoot(**). Er was dus tusschen schoonvader en schoonzoon geen spoor van vertrouwen meer. Toch dwaalde de prins. Tusschen Jacob II en Lodewijk XIV bestond niets, wat ook maar naar eene vernieuwing van het Dover-verdrag zweemde. Uitdrukkelijk herhaalde koning Jacob zijne verklaringen aan den gezant der V.P. in eene audientie van den 7den Augustus. Aan die geruchten moest men geen geloof schenken; zij waren uitgedacht door kwaadwilligen, om de vriendschap tusschen hem en Hunne Hoogmogenden te | |
[pagina 397]
| |
troubleerenGa naar voetnoot(*). En toen kort daarna Van Citters een hem in handen geraakt in het Fransch gesteld stuk, behelzende de gronden voor een verbond met Frankrijk, ten einde gemeenschappelijk de Republiek aan te vallen, en dat naar het heette aan den geheimen raad zou worden voorgelegd, aan den koning vertoonde, betuigde deze, in hevige ontroering, dat slechts zijne vijanden hem zoo iets konden toeschrijven. Want slechts een vijand van hem kon hem in staat achten zich moedwillig van Frankrijk afhankelijk te maken. ‘Vazal van Frankrijk!’ riep hij uit, toen de gezant erop zinspeelde, dat de koning als zoodanig door Frankrijk werd behandeld en door anderen beschouwd; ‘vazal van Frankrijk! Indien het parlement mij ertoe in staat stelde, ik zou het koninkrijk tot zulk een hoog aanzien brengen, als het nooit onder een mijner voorgangers heeft bereikt’Ga naar voetnoot(†). Dat de laatste berichten van den gezant de gemoederen in de Republiek eenigszins geruststelden, spreekt vanzelf. Eene andere vraag is 't, of daardoor de prins van Oranje werd teruggebracht van de gedachten, die hem zijne verklaring in de Staten van Holland hadden doen uitspreken. Wij kunnen het ons verklaren, dat 's konings verzekeringen van het tegendeel weinig indruk meer op hem maakten. In verband met Jacob's streven in Engeland en met de meer dan eens door Z.M. te zijnen opzichte uitgesproken beschuldigingen geloofde Willem III aan eene mogelijke herhaling van de gebeurtenissen van 1670. Voor den prins stond het nagenoeg vast, dat de beide koningen hadden samengespannen, dat dus van eene coalitie tegen Frankrijk, waartoe Engeland's hulp in de eerste plaats noodig was, ja, zonder welke geen redelijk uitzicht bestond op een welslagen, niets komen kon, tenzij het mogelijk ware den koning door zijn parlement daartoe te dwingen. Nu zoogoed als in 't begin zijner regeering lag het in koning Jacob's bedoeling in zijn eigen belang den Europeeschen vrede in stand te houden. Vandaar, dat hij niet beslist wilde optreden ten behoeve van den prins, terwijl hij zich van den anderen kant evenmin door Frankrijk wilde laten gebruiken. Maar het gevolg van deze houding was niet anders, dan dat hij zoodoende den prins van zich vervreemdde en Lodewijk XIV hem bleef wantrouwen. Het was den koning van Frankrijk er wezenlijk om te doen Engeland en de Republiek van elkander te scheiden, zoo mogelijk ze tegen elkander in 't harnas te jagen. Toen Jacob II niet inging op Lodewijk's voorslag tot een verbond tegen de Republiek, zooals dat van het jaar 1670 - dit schijnt het geheime doel der zending van den intendant der Fransche marine Bonrepaux in de lente van 1686 geweest te zijn -, | |
[pagina 398]
| |
liet hij overal het gerucht uitstrooien en telkens opnieuw opduiken, dat hij 't eens was met den koning van Engeland tegen de Republiek, en dat gerucht op allerlei listige wijzen versterken. Werd de spanning tusschen beide zeemogendheden zoo groot, dat het tot een oorlog tusschen hen beiden kwam, dan had hij de gelegenheid zijne eigen plannen te verwezenlijken, zonder door het gevaar van een groot verbond onder de leiding van Engeland en de Republiek daarin te worden verhinderd. Op dit tijdstip echter wilde Lodewijk XIV geen oorlog. Al liet hij naar alle kanten het gerucht verspreiden van eene nauwe verstandhouding met Engeland, hij wist zelf te goed, hoe Jacob II hem voortdurend lastig viel met de vermaning tot vrede. Daarbij begon zijne stelling ongunstiger te worden. De wapenstilstand van 1684 had slechts een voorloopigen toestand in het leven geroepen, in uitzicht gesteld een mogelijk terugerlangen van hetgeen men, door nood gedwongen, aan Frankrijk had moeten afstaan. Alles werd erdoor in voortdurende spanning gehouden. Dagelijks kwamen handelingen aan den dag, die bewezen, dat Lodewijk XIV zich beschouwde als heer en meester in het hem bij het Regensburger verdrag overgelaten gebied, maar waarin de Duitsche rijksstenden eene uitoefening van wezenlijke souvereiniteitsrechten zagen, die den koning niet toekwamen. De keurvorst van Brandenburg, wiens houding zoozeer had medegewerkt tot den wapenstilstand van 1684, eindelijk erkennende, dat de voordeelen van het verbond met Frankrijk - hij had op 't bezit van Pommeren gehoopt - geheel aan Frankrijk's zijde waren, had, zooals wij zagen, onder den indruk van Lodewijk's hemeltergende vervolging der Hugenoten beslist zijne partij verlaten. Hetgeen de koning van Frankrijk, geheel vervuld van zijne macht, dronken van zijne overwinning op de Europeesche coalitie, vertrouwende op den schrik, dien zijne wapenen alom hadden ingeboezemd, verder deed, had eene toenadering van Brandenburg tot den keizer ten gevolge. Toen de keurvorst van de Palts was overleden zonder mannelijke erfgenamen, maakte Frankrijk in den aanvang van het jaar 1686 aanspraak op diens gebied ten behoeve van de hertogin van Orleans, zuster van den overleden keurvorst. Frederik Willem van Brandenburg had te meer recht op Lodewijk XIV verstoord te zijn, omdat de paltsgraaf hem zijn uitersten wil had doen toekomen en hem tot uitvoerder daarvan had benoemd. Hij liet daarom ook te Parijs een vertoog in het licht geven, door zijn zaakgelastigde Spanheim opgesteld, waarin die eischen werden weersproken, en wees 's konings voorstel, den paus tot scheidsrechter te kiezen, van de handGa naar voetnoot(*). In Maart van hetzelfde jaar had koning Lodewijk, bij de voortdurende ziekelijkheid van den kinderloozen Karel II van Spanje, de vermeende rechten des dauphins van Frankrijk op den Spaanschen troon betoogd. | |
[pagina 399]
| |
Uit alles bleek het gevaar, dat door de willekeurige overmacht van Frankrijk voor het bestaan der andere staten en voor de wettige orde van zaken steeds dreigender werd. Het maakte den weg tot verzoening tusschen keizer en keurvorst effener. Nadat in December een voorloopig verdrag was gesloten, waarbij Frederik Willem zich verbond tot krachtdadige hulp tegen de Turken, ten gevolge waarvan een aanzienlijk Brandenburgsch hulpkorps de armee in Hongarije versterkte, kwam in April tusschen hen een verdrag tot stand tot bescherming van alle stenden tegen aanval en geweld. De keurvorst erkende daarbij de aanspraken van 's keizers huis op de Spaansche successie en beloofde tevens voor zich en zijne opvolgers de stem van Brandenburg voor de keuze van aartshertog Jozef tot Roomsch-koning. Zoowel dus de anti-stadhouderlijke partij in de Republiek als Brandenburg waren van Lodewijk XIV afgevallen. De aansluiting van Pruisen bij de vijanden van Frankrijk, het feit, dat overal eene anti-Fransche strooming merkbaar was, gaven hoop, dat misschien het geheele Duitsche rijk in één verbond kon worden samengebracht. Dank vooral der rustelooze werkzaamheid van George Frederik van Waldeck werd den 5den Juli 1686 het verbond van Augsburg gesloten. Het had tot doel de bescherming des rijks tegen onrechtmatig geweld benevens het waarborgen des vredes van Munster, van Nijmegen en van den 20jarigen wapenstilstand. Het was eene uitbreiding en versterking van het Laxenburger verbondGa naar voetnoot(*), eene vereeniging van Duitsche vorsten derhalve, waartoe alleen niet-Duitsche vorsten als Karel II van Spanje (voor den Bourgondischen kreits, d.i. België) en Zweden (als bezitter van Pommeren) slechts in hunne hoedanigheid van rijksvorst toetradenGa naar voetnoot(†). Het droeg dus een zuiver defensief karakter en richtte zich natuurlijk tegen Frankrijk, al werd dit niet genoemd. Aan het verbond van Augsburg namen de Vereenigde Nederlanden geen deel. 's Prinsen bemoeiingen, om de Staten-Generaal erin te betrekken, misluktenGa naar voetnoot(§). Zelfs kon hij niet bewerken, dat de gezant der Republiek bij den rijksdag, Valckenier, naar Augsburg werd gezonden, en toen deze later toch daarheen ging, riepen de Staten-Generaal hem terugGa naar voetnoot(**). Zoolang geen direct gevaar bestond, zouden | |
[pagina 400]
| |
de Staten niet te bewegen zijn. Voorgaan kon en wilde de prins niet. Bij het niet te miskennen gevaar, dat Lodewijk XIV het verbond tot een voorwendsel zou kunnen gebruiken, om een inval in Duitschland te doen, wilde hij het vermoeden niet op zich laden, dat hij de Republiek in een oorlog zocht mee te sleepen ter wille van zijne eigen belangen: die van het prinsdom Oranje. Den 5den Sept. liet de keizer door zijn gezant Kramprich den raadpensionaris Fagel het voorstel doen, de Republiek bij het verbond te doen aansluiten. De Staten-Generaal bleken niet geneigd toe te treden. Misschien zouden zij 't gedaan hebben, als Brandenburg en de Brunswijksche vorsten, de machtigste Duitsche staten, zich erin hadden doen opnemen. Althans de prins meende zulks te mogen hopen. Nu dat niet gebeurd was, zou naar zijne meening het verbond werkeloos te gronde gaanGa naar voetnoot(*). Enkele weken later, in Augustus, hadden prins en keurvorst eene bijeenkomst te Kleef, waarvan het eigenlijk doel was de bespreking der zaken van het prinsdom Oranje, waarmee ook de keurvorst als weduwnaar van Frederik Hendrik's oudste dochter te maken had, doch waar ook de algemeene toestand van Europa en de middelen tot beteugeling der dreigende overmacht van den Franschen monarch niet onbesproken bleven. De keurvorst had reeds een geheel oorlogsplan tegen Frankrijk ontworpen en sprak ervan, dat men, uit aanmerking der gunstige omstandigheden, recht op Parijs zou lostrekkenGa naar voetnoot(†). Van zulk een plan kon bij den prins slechts sprake zijn, indien Engeland zich aan het hoofd stelde der coalitie. Kon Jacob II daartoe langs den weg der overreding niet worden gebracht, dan zou hij ertoe moeten worden gedwongen. En dat dit laatste noodig zou blijken, daarvan begon de prins zich sedert dit oogenblik overtuigd te houden.
Het was in deze zelfde Augustusmaand, dat de prins den eisch van zijn schoonvader afsloeg, toen deze verlangde, dat de Katholieke lord Carlingford tot opperbevelhebber der Engelsche regimenten in Staatschen dienst zou worden benoemd; de eerste maal, dat de prins zijn schoonvader een verzoek weigerde. De weigering had allen grond. Men was in Engeland reeds gebelgd over 's konings benoemingen van Roomsche officieren; stelde nu de prins een Katholieken opperbevelhebber aan, ingevolge 's konings verlangen, men zou hem verdenken, het in dit opzicht met zijn schoonvader eens te zijn. En die verdenking mocht | |
[pagina 401]
| |
hij met het oog op zijne eigen stelling in de Nederlanden, met het oog ook op de toekomst, zich niet laten welgevallenGa naar voetnoot(*). Bovendien kon de koning op eene weigering zijn voorbereid. Of had niet de stadhouder reeds bij Jacob's troonsbeklimming duidelijk te verstaan gegeven, dat hij in 't algemeen alle belangen des konings wilde dienen, slechts met voorbehoud van die van den godsdienst? Op deze wijze werd dus de prins vanzelf, zich scharende aan de zijde der bestrijders van Jacob II, het hoofd der oppositie, die hij zoolang mogelijk had willen tegenhouden. | |
IV.Nu Jacob's hoop, om met de hulp der ‘hooge kerk’ zijne plannen ten opzichte van zijne geloofsgenooten te volvoeren, was teleurgesteld; nu de leer der lijdelijke gehoorzaamheid, door de Anglicaansche kerk voorgestaan en waarop hij zijne verwachting had gebouwd, bleek niet voldoende te zijn, om zelfs de geringste medewerking te veroorloven, moest hij, daar de staatskerk en de Tories met haar zijne bondgenooten niet wilden zijn, naar andere bondgenooten uitzien. De dissenters waren te winnen, indien hij vrijheid van godsdienst met den aankleve van dien, ook voor hen, niet voor de Katholieken alleen, van de heerschende kerk eischte. Hij had het reeds bij den aanvang zijner regeering gezegd: indien de bisschoppelijke kerk niet toegaf, dan moesten de Nonconformisten hem helpenGa naar voetnoot(†). Een denkbeeld, dat bij niemand misschien grooter instemming vond dan bij den kwaker William Penn. Doch alvorens daartoe over te gaan, oordeelde de koning het noodig - merkwaardig, dat hij 't nu eerst noodig achtte, - en in allen gevalle kwam 't hem gewenscht voor, den prins en de prinses van Oranje, als zijne opvolgers in de heerschappij, te winnen voor zijn plan, waaraan hij te recht eerst duurzaamheid meende te kunnen toekennen, indien, wat hij nu reeds alleen krachtens zijn koninklijken wil had verricht, door een parlement zou zijn bekrachtigd. Kon hij erin slagen reeds vooraf de goedkeuring van Hunne Hoogheden te verkrijgen op hetgeen hij voornemens was te doen, met te meer recht mocht hij hopen in dat geval een parlement te kunnen bijeenroepen, dat hem zijne medewerking niet zoude onthouden. Met dit doel kwam Penn, schoon zonder bepaalde koninklijke opdrachtGa naar voetnoot(§), in den herfst naar Den Haag. De ontvangst van den kwaker en 's prinsen bescheid worden ons medegedeeld door den vermaarden Gilbert Burnet, bisschop der Anglicaansche kerk, die in den zomer van dit jaar, om den toorn van Jacob II te ontgaan, Engeland had verlaten en na eene reis door Frankrijk en Italië naar de Nederlanden was gekomen. Te Utrecht ontving hij een brief van iemand uit 's prinsen omgeving - althans zoo meende | |
[pagina 402]
| |
hij - met het verzoek eerst naar Den Haag te komen en prins en prinses zijne opwachting te maken, alvorens hij zich ergens vestigde. Daar kwam nu de bisschop na zijn eerste onderhoud herhaaldelijk met den stadhouder en zijne gemalin in aanraking. Er lag eene open vraag tusschen de beide om verschillende redenen van elkaar vervreemde echtgenooten: die der opvolging in Engeland. Nooit was zij tusschen hen ter sprake gekomen. Krachtens het Engelsche troonsopvolgingsrecht stond Maria het naast tot den troon; eerst na hare zuster Anna kwamen de rechten van haar gemaal. Stierf dus de koning, dan werd Maria koningin en Willem haar eerste onderdaan. Niet weinig gevleid met het vertrouwen, dat de prins in hem stelde, waagde Burnet het, bemoeiziek en onbescheiden van aard, de zaak onder de aandacht der prinses te brengen. Het bleek, dat de prinses met deze regeling volslagen onbekend was, die de bisschop haar nu uitlegde. Op haar verzoek bracht hij den prins bij haar, in wiens tegenwoordigheid zij nu verklaarde, niet geweten te hebben, dat de wetten van Engeland zoo in strijd waren met die van God. Zij stelde zich niet voor, dat de man ooit gehoorzaamheid verschuldigd was aan zijne vrouw. Zij beloofde hem, dat hij altijd zou regeeren, en vroeg slechts, dat hij zou gehoorzamen aan het gebod: mannen, hebt uwe vrouwen lief, zooals zij dat andere gebod zou gedachtig zijn: vrouwen, weest gehoorzaam aan uwe mannen in alle dingenGa naar voetnoot(*). Het ijs was gebroken. De stroeve stadhouder werd een ander man tegenover haar. Voortaan overlegde hij, die zijne vrouw in staatszaken evenmin had gekend, als er eenige andere vertrouwelijkheid tusschen hen beiden had bestaan, met haar over hetgeen hem verder ten opzichte der Engelsche zaken te doen stond. De dienst, zegt Macaulay, die Burnet aan zijn vaderland bewees, was onmetelijk; want het oogenblik was gekomen, waarop het voor het algemeen welzijn van belang was, dat er eene volmaakte eendracht tusschen Willem en Maria heerschteGa naar voetnoot(†). Toen Penn dan getracht had den prins te overreden 's konings te nemen maatregelen goed te keuren, antwoordde Z. Hoogheid, dat hij bereidwillig in eene tolerantie zoowel van Roomschen als van dissenters toestemde, mits voorgesteld in en aangenomen door het parlement. Hier plaatste zich dus de stadhouder op het standpunt van den handhaver der wetten van Engeland. Maar wat de test-akte betrof, daarover wilde hij niet in onderhandeling treden. Zijns inziens was het een volkomen verraad, gepleegd aan de zekerheid van den Protestantschen godsdienst, de test-akte op te geven. Niemand kon in beginsel meer voor verdraagzaamheid zijn dan hij: over het geweten der menschen gebood slechts God. In zooverre de koning zich met eene algemeene tolerantie wilde tevredenstellen, wilde hij er hartelijk toe medewerken, maar de test-akte opheffen, daartoe wilde hij zijne medewerking nimmer | |
[pagina 403]
| |
verleenen. De kwaker antwoordde, dat de koning alles of niets wilde. De onderhandelingen met den prins hadden derhalve gefaaldGa naar voetnoot(*). Niettegenstaande dezen uitslag liet de koning niet af nog eene poging te doen, ten einde zijn schoonzoon en zijne dochter gunstig voor de opheffing der test-akte en van de andere strafwetten te stemmen. In de plaats van Skelton, wiens terugroeping door den prins reeds voor geruimen tijd was aangevraagd, had de koning tot zijn gezant in Den Haag den Ier White, markies van Albeville, benoemd, die bij zijne komst aldaar in Januari 1687, onder meer, in last had op de verwijdering van Burnet - tegen wien de koning aan zijne dochter twee heftige brieven had geschreven, die zij aan Burnet zelf liet lezenGa naar voetnoot(†), - van het prinselijk hof aan te dringen, terwijl hij voorts Hunne Hoogheden naar aanleiding van geruchten aangaande eene verandering van troonopvolging, die in Holland verspreid en zelfs gedrukt waren, gerust moest stellen. Maar hij had nog eene andere, belangrijker opdracht. Gaven prins en prinses aan 's konings wensch, om Burnet van hunne personen verwijderd te houden, gehoor, wat zij kwalijk konden weigeren, daar in het tegenovergestelde geval eene breuk het gevolg zou zijn, ofschoon zij nu door derden verkeer met hem hielden, - onmogelijk konden zij in hetgeen Albeville verder als zijne taak had te beschouwen, hem ter wille zijn. Want nogmaals trachtte de koning den prins en de prinses te overreden zijne gewijzigde staatkunde goed te keuren, die nu eischte vrijheid van godsdienst en benoembaarheid tot staatsbedieningen niet alleen voor de Katholieken, maar voor ieder. De test-akte, zoo sprak de koning bij monde van zijn gezant, was eene beperking van 's konings vrijheid, waarom hij ze had opgeheven, gelijk hij van plan was met alle strafwetten in zake van religie te doen, waarvan zij wederkeerig de vruchten zouden plukken. De koning veroordeelde hetgeen in Frankrijk geschiedde. Hij sprak van Lodewijk XIV als van een armen dweper, die geleid werd door den aartsbisschop van Parijs en door mevrouw De Maintenon. De koning haatte die beginselen; de vrijheid van geweten ging hem ter harte, waarvan Holland de voordeelen genoot, en op dit stuk zouden de prins en de prinses hem niet tegenwerkenGa naar voetnoot(§). Het antwoord luidde, dat zij vreesden, dat zulk een aanval op de constitutie de natie eerder zou drijven naar eene Republiek. Zij achtten de prerogatieven der kroon, zooals die door de wet waren beperkt, groot genoeg. Huns bedunkens was 't het veiligst en 't best, overeenkomstig de wet te regeeren. De kerk van Engeland had den koning duidelijke bewijzen van hare gehechtheid en trouw geschonken en was hem in alles ter wille geweest, totdat hij haar in een zoo teeder punt had op de proef gesteld als de wettige zekerheid, welke zij bezat voor | |
[pagina 404]
| |
de religie. Zoo de koning de voordeelen, welke hij in zijne hand had, zich ten nutte maakte, hij zou gelukkig en groot zijn naar binnen en de scheidsrechter van alle zaken naar buiten. Nooit konden zij erin toestemmen deze wetten af te schaffen, die de beste waren en nu het eenige bolwerk van dien godsdienst, dien zijzelve trouw beledenGa naar voetnoot(*). De poging was dus mislukt. Vooral de prinses had zich op het punt van de intrekking der test-akten onhandelbaar getoond, nog meer dan de prins zelfGa naar voetnoot(†). Ongelukkiger keuze had koning Jacob wel niet kunnen doen voor de zware taak, die zijn gezant in Den Haag had te vervullen. Niet slechts om zijn Katholiek geloof, en dat op een oogenblik, dat in de Republiek de gemoederen niet weinig waren verhit, maar vooral om den persoon. Want de nieuwbakken markies, die door Frankrijk werd betaald, - Lodewijk XIV schonk hem door Barillon 300 guinea's voor zijne uitrusting en een pensioen van 60,000 livres, ten einde hem te plaatsen buiten het bereik der verleiding van den Prins van OranjeGa naar voetnoot(§), - werd zelfs gewantrouwd door D'Avaux, omdat hij dengene diende, die hem het rijkst betaaldeGa naar voetnoot(**). Uit zijn volgend gedrag blijkt echter, dat hij onvoorwaardelijk handelde als de gehuurde agent van Lodewijk XIV onder de bevelen van D'AvauxGa naar voetnoot(††).
Het jaar 1686 was niet zonder ongerustheid voor de Republiek ten einde gespoed. Trots Jacob's herhaalde verzekeringen, dat hij met Frankrijk in geene enkele nieuwe verbintenis was getreden, hielden de geruchten van het tegendeel aan. Inderdaad was aan het hof te Londen de slechte stemming ten opzichte der Republiek toenemendeGa naar voetnoot(§§). Meermalen had de koning openlijk zijne ontevredenheid over haar uitgesproken, hetzij wegens de Engelsche vluchtelingen, die zij gastvrij, niettegenstaande zijne voortdurende aanmaningen, om de rebellen het land uit te bannen, herbergde; hetzij wegens de Indische aangelegenheden, t.w. den toestand der zaken in Bantam en op Sumatra; hetzij wegens de afkeuring en tegenwerking, die zijne binnenlandsche politiek er ondervond. Men wist in de Vereenigde Provinciën, dat koning Jacob het feit van het bouwen (in den zomer van 1686) van een bruggehoofd bij Hüningen op het gebied van den markgraaf van Baden-Durlach door Lodewijk XIV, in strijd met den wapenstilstand van 1684, zoo niet verontschuldigde, dan toch geringschatte. En toen men nu in Engeland zich ging bezighouden met het herstel der vloot, die onder Karel II | |
[pagina 405]
| |
geheel vervallen was, bracht men een en ander in verband met de veronderstelde nauwe verstandhouding tusschen Frankrijk en Engeland. Dit alles, oordeelde men, pleitte voor de juistheid der onderstellingGa naar voetnoot(*). Die uitrusting ter zee gaf den Staten aanleiding hun gezant Van Citters op te dragen, Z.M. hunne bezorgdheid op dit stuk nadrukkelijk voor oogen te stellen. Doch, ofschoon de koning den gezant de meest geruststellende verklaringen gaf, de ongerustheid hier te lande verdween niet. Toch kon aan de oprechtheid van 's konings woorden kwalijk worden getwijfeld. Een oorlog met de Republiek op dit tijdstip zou niet ongelegener hebben kunnen komen. Jacob II had den vrede absoluut noodig, wilde hij, zonder parlement regeerende, voltooien, wat hij had begonnen: de vestiging van eene absolute koningsmacht. Den vrede van Europa te handhaven, was zijn heilig voornemen; het herstellen der vloot moest slechts strekken, om zijn eigen aanzien naar buiten in stand te houdenGa naar voetnoot(†). Dezelfde vredelievende verklaringen werden door D'Albeville terstond bij zijne komst in Den Haag herhaald. Hetgeen echter niet wegnam, dat men op voorstel van Fagel, volgens 's prinsen opdracht, den 5den/15den Jan. 1687 in de Staten van Holland besloot, een buitengewoon gezant naar Engeland te zenden, waaraan de Staten-Generaal hunne goedkeuring hechttenGa naar voetnoot(§). De prins achtte het in de gegeven omstandigheden - de toerustingen ter zee van Frankrijk en Engeland in verband met de waarschuwingen, welke uit Engeland tot hem kwamen, dat het de Republiek gold, - noodzakelijk, iemand af te vaardigen, die zich op de hoogte van den toestand moest stellen en den koning te gelijk te verzekeren van de bereidwilligheid der Staten, om in vrede en vriendschap met Z.M. te leven, zooals zij dat ook met vertrouwen van den koning verwachtten. Volgens D'Avaux heeft de prins eerst besloten zijn vriend Dijkveld te doen afvaardigen, toen hij kennis droeg van de benoeming van Tyrconnel tot lord-luitenant van Ierland en het ontslag van RochesterGa naar voetnoot(**). Zeer zeker hebben deze maatregelen des konings, zoo niet het meest, dan toch zeer veel, bijgedragen tot 's prinsen voorstel. De koning bedoelde met de benoeming van Tyrconnel niets minder, dan Ierland te maken tot een toevluchtsoord in den nood voor al zijne Katholieke onderdanen en het eiland te ontrooven aan zijn vermoedelijken opvolger. Vandaar dan ook 's konings zeggen tot den pauselijken nuntius, graaf Adda, dat een der doeleinden van Dijkveld's buitengewone zending was de zaak van IerlandGa naar voetnoot(††). | |
[pagina 406]
| |
Dijkveld was hier de rechte man op de rechte plaats. Uitmuntend diplomaat, persoonlijk bekend met den koning en met alle staatslieden en leiders der partij in Engeland, waar hij nog kort geleden bij de begroeting van Jacob I als koning, namens de Staten, bij alle partijen de aangenaamste herinneringen had achtergelaten, mocht hij voor de opdracht, waarvan hij zich had te kwijten, inderdaad volkomen berekend heeten. ‘Hij is’, getuigde Jacob II van hem, ‘een man van ervaring en overleg. Het is een voordeel te verkeeren met zulke personen, die bekwaamheid en verstand bezitten en niet hangen aan de letter van de instructies hunner lastgevers’Ga naar voetnoot(*). Den 18den Febr. 1687 kwam Dijkveld te Londen. Zijne instructie, door Burnet opgesteld, die ze ons mededeeltGa naar voetnoot(†), luidde, dat hij zich bij den koning moest beklagen over diens binnen- en buitenlandsche politiek, nl. met betrekking tot de Katholieken en de verhouding tot Frankrijk; dat hij verder moest trachten eene betere verstandhouding tusschen den koning en den prins tot stand te brengen. Der kerk van Engeland had hij de verzekering te geven, dat de prins altoos voor hare rechten en voor alle nationale belangen zou pal staan. De dissenters zou hij moeten aansporen, zich niet door 's konings beloften te laten misleiden. Niet slechts volledige verdraagzaamheid mocht Dijkveld hun voorspiegelen, maar zelfs de belofte geven, dat zij, zoo mogelijk, onder de Engelsche kerk zouden begrepen worden, wanneer de kroon te eeniger tijd aan den prins van Oranje verviel. Uit deze instructies blijkt volkomen helder, hoe geheel veranderd de houding des prinsen tegenover zijn schoonvader was; er blijkt uit, dat de prins zijne houding van afwachten, van te gemoet komen heeft laten varen; dat hij werkelijk, door de omstandigheden gedrongen, zich aan het hoofd der oppositie had geplaatst. Duidelijk wilde hij toonen, dat men op hem zou kunnen rekenen; dat hij nimmer zijne medewerking zou verleenen tot de politiek, welke de koning tegenwoordig volgde. Slaagde Dijkveld erin den koning tot andere inzichten te brengen, dan behoefde hij geene verdere stappen te doen. In het tegenovergestelde geval had hij zich met de oppositie in verbinding te stellen, als wier moreel hoofd de prins dan in het vervolg optrad, als een kampioen voor de grondwettige rechten van kerk en staat. Dijkveld vond den koning vasthoudend aan zijn eenmaal genomen besluit. Met klem betoogende, hoe Z.M. gemakkelijk, als hij wilde, veilig kon zijn in zijn land en de scheidsrechter in Europa, gaf de gezant zich alle moeite den koning te overtuigen, dat de afschaffing der tests zou leiden tot eene Republiek. Tevergeefs. Hij, de koning, was het hoofd der familie en de prins behoorde toe te geven; maar hij had zich altijd tegen hem gesteld. Dijkveld merkte op, dat de prins zijne toegeeflijkheid toch niet zoover kon uitstrekken, dat hij zijn godsdienst | |
[pagina 407]
| |
aan 's konings genoegen opofferde; dat Z. Hoogheid daarentegen in alle andere dingen eene zeer ijverige onderwerping aan den wil van Z.M. had getoond. De vrede van Nijmegen was openlijk geschonden in het artikel betrekkelijk het prinsdom Oranje. Sinds de koning het niet geschikt achtte partij te trekken voor 's prinsen belangen in deze zaak, had deze gezwegen en er niet tegen geprotesteerd. Zoo zag Z.M., dat Z. Hoogheid bereid was het stilzwijgen te bewaren onder zoo groot een onrecht en eerder zijne eigen belangen op te offeren, dan 's konings zaken in verwarring te brengenGa naar voetnoot(*). Noch op de Katholieken noch op de Nonconformisten kon de prins, gelijk Dijkveld bij eene andere gelegenheid aan Z.M. opmerkte, zich verlaten. Genen, als zij toenamen in kracht, zouden zich tegen zijne opvolging verzetten en òf samengaan met de dissenters, die neigen tot de republiek, òf aan Frankrijk hangen, welks belangen met die des prinsen in volslagen contrast stonden. Ook om die redenen kon de prins niet medewerken tot opheffing der testsGa naar voetnoot(†). Één ding verdient hierbij opmerking. Volgens deze woorden schijnen Dijkveld en de prins de Katholieken, die den koning omringden, gehouden te hebben voor de Katholieken in 't algemeen. Dat de groote menigte der Roomschen zich gaarne vergenoegd hadde met de opheffing der poenale wetten, zonder aan de test-akte te denken, hadden wij gelegenheid reeds vroeger op te merken. Aldus bleven de pogingen, om den prins en zijn schoonvader tot elkander te brengen, vruchteloos. Onverzettelijk bleven beiden aan hun standpunt vasthouden. Eene diepe kloof scheidde deze beide mannen toen reeds van elkander. Een wederzijdsch wantrouwen maakte elke toenadering in den grond onmogelijk. Wat de koning zelf dacht van Dijkveld's zending, sprak hij rondborstig uit tot den pauselijken nuntius: ‘Het voorwendsel is, opheldering te verkrijgen over de geruchten van eene geheime verbintenis tusschen mij en Frankrijk ten nadeele der Republiek. Het ware doel van den prins, die door de benoeming van Tyrconnel in Ierland, door 't ontslag van Rochester en door mijne andere maatregelen al zijne plannen doorkruist ziet, is, zich wederom met mij op goeden voet te stellen, maar op voorwaarde, dat ik naar zijne wenschen zal handelen, niet, zooals behoorde, hij naar de mijne. Kan hij daarin niet slagen naar zijne bedoelingen, dan zal hij eene partij aan het hof en in de stad zoeken te vormen, om onrust te verwekken en tweedracht te zaaien door den slechten uitslag van het parlement. Want de prins is een koppig mensch en een vroom Calvinist, die al het mogelijke zal doen, om den Katholieken godsdienst tegen te werken’Ga naar voetnoot(§). Een uitmuntend licht op de verhouding van Jacob II tot zijn schoonzoon werpt eene andere verklaring, die de koning terzelfder tijd ongeveer aan Adda aflegde: hij verweet den prins zijn begunstigen van Monmouth, | |
[pagina 408]
| |
niettegenstaande hij, toenmaals hertog van York, zijn neef nauwkeurig van de slechte bedoelingen van Monmouth had onderricht; voorts nam de prins tegenwoordig Z. Majesteits tegenstanders in bescherming; eindelijk had Dijkveld een listig en kwaadwillig verzoek aan hem gedaan, dat namelijk, om van den koning van Frankrijk de teruggave van het prinsdom Oranje te eischen, met de bedoeling, dat, indien de prins zijn doel niet bereikte, hij zich over Z. Majesteit zou kunnen beklagen. Niettemin was Z.M. bereid het verledene geheel te vergeten, indien de prins de rechtvaardige bedoelingen van Z.M. wilde erkennenGa naar voetnoot(*). Na hetgeen wij vroeger reeds hebben opgemerkt omtrent 's prinsen gedrag ten opzichte van zijn oom, behoeven deze beschuldigingen geene wederlegging. Buitendien had hij terstond na Jacob's troonsbestijging dezen de hand der verzoening toegestoken, die was aangenomen. Alleen de beschuldiging van de bescherming zijner tegenstanders was gegrond, schoon in dit opzicht de prins aan 's konings dringend verlangen had voldaan, door Dr. Burnet het hof te ontzeggen. Had de prins nu maar 's konings maatregelen kunnen goedkeuren, ja, dan zou Z.M. alles vergeten. Maar dat was het onmogelijke vergen. De belangen van zijn vaderland en van hemzelven en zijn huis stonden daarbij op het spel. Mislukten Jacob's plannen in Engeland door het verzet, door een opstand der natie of stierf de koning na de bevochten overwinning, dan was de vrees gerechtvaardigd, dat het koninkrijk eene republiek werd, hetgeen, ware 't al niet de ondergang van Holland, dan toch zeer zeker een groot gevaar voor de Vereenigde Nederlanden zou opleveren. Holland en Engeland als republieken naast elkander konden - getuigen de tijden van Cromwell - elkander nooit verdragenGa naar voetnoot(†). Dit wat betreft het ééne deel van Dijkveld's zending. Te gelijk verkeerde hij met eene rij van aanzienlijke mannen, leden der hoog-kerkelijke partij. Halifax en de graven van Shrewsbury, Devonshire, Danby en Nottingham, de lords Mordaunt en Lumley, Herbert en Russel en de bisschop van Londen waren de personen, die hij het meest vertrouwdeGa naar voetnoot(§). De brieven, welke Dijkveld bij zijn terugkeer in Den Haag meebracht en die - opmerkenswaardig - meest van Tories waren, ademen alle ingenomenheid met den persoon van den gezant, dien Willem zich niet beter had kunnen kiezenGa naar voetnoot(**). Er blijkt uit, dat Protestanten van alle richtingen zich hebben geopenbaard aan Dijkveld; dat zij altijd op den prins hunne hoop hebben gesteld en in hem steeds gezien ‘een uitnemend vertegenwoordiger van hun godsdienst’. Zelfs de gematigde Katholieken | |
[pagina 409]
| |
waren tevreden en verklaarden, dat hetgeen Dijkveld hun beloofde, tolerantie, verzekerd door een statuut van het parlement, hun verkieselijk voorkwam boven eene onwettige en daarom onzekere overwinningGa naar voetnoot(*). Overigens gaf de koning de ernstige verzekering van zijn wensch, om den vrede met de Staten te handhaven. Nimmer had hij eraan gedacht met de Staten te breken of hun den oorlog aan te doen. Dat waren slechts onware uitstrooisels van slechtgezinde lieden. Hij had alleen in den vervallen staat van zijne vloot willen voorzien, zooals ook het landleger goed in orde was gebracht, tot handhaving van de rust en den vrede. Gaarne zag hij daarom ook, dat in de Nederlanden gelijke voorzorg werd genomen. Het zou hem echter leed doen, indien men zulks deed als eene noodzakelijkheid, om tegen hem gewapend te zijn. Want hij had geene de minste intentie gehad den oorlog tegen ons land aan te vangenGa naar voetnoot(†). Van de oprechtheid dezer gevoelens ontving Dijkveld de bevestiging door den Spaanschen gezant Ronquillo. Ook deze meende, dat, welke geschilpunten ook op dat oogenblik bestonden tusschen de beide zeemogendheden, de koning er niet aan dacht de Republiek den oorlog aan te doenGa naar voetnoot(§). Maar dat het Jacob II ernst was met de verzekering, die hij eraan toevoegde, die nl. zijner bereidwilligheid zelfs met de Staten gemeene zaak te maken voor de handhaving van den vrede in Europa, mag op goede gronden worden betwijfeld, tenzij hij misschien mocht meenen den prins en de prinses van Oranje onder dergelijke fraaie voorspiegelingen voor zijne binnenlandsche politiek te winnen. En daarvoor werd prins Willem uit Engeland zelf gewaarschuwd op eene wijze even onverwacht als merkwaardig. Niemand minder dan de gravin Anna Sunderland, de echtgenoote van 's konings eersten minister, ontvouwde in een schrijven, dat zij door middel van haar hartsvriend Henry Sidney, den bekenden vertrouweling des prinsen, dezen liet ter hand stellen, 's konings eigenlijke bedoelingen, om door het voorspiegelen van eene nauwe vereeniging van Engeland en de Republiek den prins ertoe over te halen, door Dijkveld en Van Citters in zijn naam te laten verklaren, dat hij de opheffing der test-akte door het parlement wenschte. En al gaf Z.M. zijne toestemming, de natie zou toch niet tot het opheffen der bedoelde wet te bewegen zijn. Het eenige gevolg zou dus wezen, dat de prins slechts het wantrouwen van het Engelsche volk tegen zich opwekteGa naar voetnoot(**). Noch nu noch later heeft Jacob II overeenkomstig zijne verklaring gehandeld, veeleer alles gedaan, bewust en onbewust, wat kon strekken, | |
[pagina 410]
| |
om de kwade vermoedens, die men in dit opzicht in de Republiek te zijnen opzichte koesterde, te versterken. Al zou hij zich niet inlaten met een verbond tegen Frankrijk, het was voldoende, indien hij het evenwicht in Europa kon handhaven. Jammer slechts, dat hoe langer hoe meer de kans verdween, die uitzicht gaf op de vervulling der daartoe noodzakelijke voorwaarde: eenheid van den koning met het parlement. Den 4den/14den April werd de akte van indulgentie voor Engeland afgekondigd, zooals die voor Schotland daaraan reeds in Februari was voorafgegaan. Krachtens zijn koninklijk gezag hief de koning alle strafwetten en de test-akte op voor al zijne onderdanen. Hij hoopte, dat het parlement, hetwelk hij in Maart weer had verdaagd tot November, bij zijne samenkomst zijne eigenmachtige handeling zou goedkeurenGa naar voetnoot(*). Wat hij ook had aangewend, eene meerderheid in het parlement had hij tot nog toe niet kunnen verkrijgen. Zelfs de pressie, door Z.M. persoonlijk in particuliere gesprekken met tal van Tories op hen uitgeoefend, was zonder uitwerking geblevenGa naar voetnoot(†). Bedreigingen hielpen niet, al werden ze ook volvoerd en al vielen er talrijke slachtoffers, waaronder ook de vice-admiraal van Engeland, Arthur Herbert, die van hunne bedieningen werden ontzet. Niets anders schoot erover, dan troost te zoeken bij de dissenters. Begroetten dezen, ten minste aanvankelijk, 's konings maatregel met vreugde - alleen de Puriteinen weigerden standvastig den koning dank te betuigen uit wantrouwen tegen de afgelegde belofte, die huns inziens een valstrik verborgen hield, - spoedig werd het anders. De Anglicaansche kerk, die de akte van indulgentie als eene vijandige daad tegen haar beschouwde, deed, wat zij kon, om de verschillende Protestantsche sekten af te houden van een samengaan met den koning. Zij wees op de onwettigheid der koninklijke verordening, die slechts zoolang van kracht zou zijn, als wet en recht geschorst bleef. Zij beloofde hun, bleven zij getrouw aan de Reformatie en aan de grondwettige rechten der natie, verwierpen ze elk bondgenootschap met de Roomschen, eene werkelijke indulgentie, gewaarborgd door een parlement. Bij de meerderheid der dissenters, het gevaar van hunne verbinding met de kerk van Rome beseffende, bezorgd over het feit, dat de koning slechts Katholieken in zijn raad en in de aanzienlijke ambten bracht, bleek ten slotte, zooals wij straks zullen zien, de haat tegen Rome sterker te wezen dan het verlangen, om van de drukkende ongelijkheid bevrijd te worden. In de laatste dagen van Mei verleende de koning te Windsor aan Dijkveld eene afscheidsaudientie, bij welke gelegenheid Z.M. zijne ontevredenheid over het gestadig verkeer van den gezant met de oppositie | |
[pagina 411]
| |
niet verheelde, waarop deze den koning verzocht te gelooven, dat hij een rechtschapen man was en niet in staat eenige verbinding aan te knoopen, die den koning nadeel zou doenGa naar voetnoot(*). Z.M. belastte hem met een brief aan de Staten, houdende de vleiendste getuigenis omtrent Dijkveld's gedragGa naar voetnoot(†). Tevens verzekerde de koning den prins in een schrijven, dat hij den gezant ter hand stelde, dat hij iederen dag meer reden had, om zich over het uitvaardigen der akte van indulgentie, met het voornemen waartoe hij zijn schoonzoon reeds in Maart had in kennis gesteld, te verblijden, en dat hij in 't belang der monarchie en der dynastie beide de goedkeuring en medewerking van Z.H. tot het wettelijk afschaffen der poenale en test-akten verwachtteGa naar voetnoot(§). Bovendien ontving Albeville in Den Haag bevel, nogmaals aan Hunne Hoogheden alle redenen te ontvouwen en 's konings verwachting uit te spreken, dat zij met hem zouden samenwerken. De mislukte pogingen van Penn en Albeville nog kort geleden hadden dus den koning niet afgeschrikt. Hoopte hij dan nu op een plotselingen ommekeer in 's prinsen gevoelens? Meende hij werkelijk, dat het in uitzicht stellen van een verbond met de Republiek tegen Frankrijk voldoende was, om zijn schoonzoon met zijne binnenlandsche politiek te verzoenen? Onderstelde hij, dat de prins handelbaarder zou wezen bij den terugkeer van den gezant? Geen grooter gevaar, om zijne schitterende uitzichten te vernietigen, had de prins kunnen loopen, dan door zijne goedkeuring aan het herroepen der test-akte te verleenen. Alleen door eene nauwe verkleefdheid aan de belangen der Protestantsche zaak kon hij hopen in de toekomst den troon van Engeland te bestijgen. Afgezien dus van alle andere gewichtige belangen, afgezien van 's prinsen ongeschokte overtuiging in deze zaak, zijn eigenbelang zou hem dan nog gebiedend de houding hebben voorgeschreven, die hij had aangenomen en volhield. Of men moet aannemen, dat de koning zonder oordeel of verstand handelde, òf dat hij, het wanhopige van zijne onderneming en het geringe vooruitzicht van slagen beseffende, als een drenkeling naar een stroohalm greep. Den 17den Juni antwoordde de prins, volkomen in overeenstemming met zijne gansche tot dusver gevolgde gedragslijn. ‘Niemand ter wereld’, zegt hij, ‘kan grooter afkeer hebben van alle geloofsvervolging dan ik en stellig zou ik er nooit de hand toe leenen; maar evenzeer zou ik nooit besluiten iets te doen, wat nadeelig kon zijn voor het welzijn en het belang van den godsdienst, welken ik belijd, weshalve ik niet kan meewerken tot hetgeen U.M. van mij verlangt’Ga naar voetnoot(**). Had het | |
[pagina 412]
| |
prinselijk paar reeds vroeger aan Albeville betuigd, dat zij de afschaffing der test-akte en der strafwetten hielden voor den ondergang van den Protestantschen godsdienstGa naar voetnoot(*), nog beslister liet zich de prins nu tegenover den gezant uit. Al moest hij er al zijn goed en de opvolging zijner gemalin op den troon bij verliezen, nimmer zou hij toestemmen in hetgeen de koning van hem verlangde; eene uitspraak, die de prinses volkomen beaamdeGa naar voetnoot(†). Van zijn kant ontbond nu de koning in 't begin van Juli het parlement, welks meerderheid uit Anglicanen bestond, op wie juist, naar zijne meening, de prins steunde. Daardoor brak de koning openlijk met de partij, wier beginselen, monarchaal gelijk zij waren, den troon schraagden, om zijn geluk te beproeven bij de dissenters, die, republikeinsch gezind, alleen hierom 's konings akte van indulgentie goedkeurden, omdat zij er voor zichzelf de gewetensvrijheid in vonden, maar wier afkeer van de Katholieken daarom volstrekt niet is verminderd. Het gevaar, dat in dezen stap was gelegen, werd den koning niet verzwegen door zijn eersten minister Sunderland. Het gold hier niets meer of minder dan het ontbinden van het bondgenootschap van de kroon met de kerk en het zich tot vijand maken van eene orde, die zich hield aan de wetten en steunde op het monarchaal beginsel. Aan loyauteit had het bij dit parlement nooit ontbroken, dat alles zou doen, wat Z.M. kon verlangen, behalve het intrekken der tests. Een ander parlement zou waarschijnlijk die wetten niet herroepen, en indien dat al het geval ware, dan zou het niets anders doen, om de regeering te steunen. De mogelijke gebeurtenis van den spoedigen dood van den koning van Spanje, zonder dat deze nakomelingen naliet, kon geheel Europa in vlam zetten. De koning zou in dat geval niet in staat zijn den vrede in Europa te bewaren. Veilig kon hij op alle hulp en allen bijstand rekenen, dien hij maar van het parlement mocht wenschen; doch indien hij het ontbond, dan moest hij alle gedachten aan buitenlandsche aangelegenheden opgeven. Want het nieuwe parlement, dat bestaan zou uit Nonconformisten, de natuurlijke vijanden der koninklijke macht, zou Z.M. op geene andere voorwaarden bijstaan dan onder de zoodanige, die de monarchie ten val brachtenGa naar voetnoot(§). Op deze en dergelijke gronden ontried Sunderland, die voor de toekomst zorg begon te koesteren, den koning de ontbinding. Het mocht niet baten. Verre verwijderd van het denkbeeld, dat 's prinsen weigering en die zijner gemalin haar grond vonden in eene heilige overtuiging, meende Jacob II in zijne laatdunkendheid langs dezen weg de intriges van zijn schoonzoon met de Anglicanen te kunnen afsnijden. (Wordt vervolgd.) Dr. J.J. Doesburg. |
|