De Tijdspiegel. Jaargang 50
(1893)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 323]
| |
Toynbee-werk voor Nederland.Toynbee-werk, door W. van der Vlugt. - Leiden, E.J. Brill.
| |
[pagina 324]
| |
De University-settlements, waartoe ook de in Whitechapel gevestigde Toynbee-hall behoort, zijn inrichtingen, sedert een tiental jaren verrezen in het oostelijk, armste deel van Londen, waarin jonge gegradueerden van de Engelsche Universiteiten (niet studenten, maar jonge fellows en tutors) zich tijdelijk of voortdurend gevestigd hebben om te midden en ten nutte van de uit het oogpunt van algemeene ontwikkeling en beschaving achterlijke bevolking werkzaam te zijn. Zij doen dat door het houden van lezingen en voordrachten, niet uitsluitend van wetenschappelijken aard, alsmede door het onderhouden van een persoonlijken omgang, terwijl een hoofddoel van deze vestiging aldaar ook gelegen is in het versterken van het plaatselijk zelfbestuur. Het spreekt vanzelf dat in stadsbuurten, waar alle gegoeden en beschaafden zich langzamerhand uit verplaatst hebben met achterlating van de armen alleen, zoowel de stof om plaatselijke besturen samen te stellen als de belangstelling van de bevolking in de attributen dezer besturen, waaronder naar de Engelsche wet ook de gewichtige onderwerpen van hygiënischen aard en wat dies meer zij behooren, meer en meer verdwijnt. Hieraan nu komen deze Settlements tegemoet; zij vormen centra van geschikte candidaten voor de vestries en andere plaatselijke commissies met haar, in Engeland zoo belangrijken werkkring, en tevens centra, van waaruit de belangstelling van de ingezetenen in hunne gemeenschappelijke belangen wordt opgewekt. In dit opzicht hebben die instellingen in Londen reeds veel nut gedaan. In Engeland is deze handreiking van het wetenschappelijk element aan den handenarbeid tot verbetering van stoffelijke en intellectueele toestanden eene zaak van groote beteekenis. In Engeland vooral, omdat het hooger onderwijs, in de oude universiteiten althans, nog altoos aan de traditie der claustrale wetenschap van de middeleeuwen verbonden, zich lang onderscheiden heeft door eene groote mate van eenzijdigheid en eenzelvigheid, waarvan nog in onze dagen dikwijls verschijnselen voorkomen, die ons op het vasteland, in dezen aan die verouderde begrippen reeds lang ontwassen, niet zelden verbaasd doen staan. Het nieuwe beginsel, dat de door de hoogere ontwikkeling gegraven klove tusschen de zonen van hetzelfde vaderland, - die nimmer geheel gedempt kan worden daar met de verschillende graden van ontwikkeling en beschaving, verscherpt door aangeboren en geërfde eischen en behoeften, zeer verschillende opvattingen en oordeelvellingen gepaard gaan, die niet weg te nemen zijn zoolang het denkvermogen en de redeneermacht bestaan, - ten minste op de eene of andere wijze moest overbrugd worden ter voorkoming van eene geheele verscheuring van hetzelfde volk, - dit nieuwe beginsel heeft zich niet eensklaps aan de mannen der wetenschap geopenbaard. Vooral de Oxfordsche hoogleeraars Hill Green en Ruskin hebben die openbaring voorbereid en veel bijgedragen om hunne leerlingen en mede-geleerden wakker te schudden uit die kloosterachtige afzondering en hen te wijzen | |
[pagina 325]
| |
op de eischen en behoeften der groote menschenmaatschappij. John Ruskin, die zich te allen tijde onderscheiden heeft door hetgeen Woods his wonderful ways noemt, brak onder anderen eenmaal een college over schoonheidsleer af om met zijne studenten een in de buurt van Oxford gelegen, door de overheid verwaarloosden rijweg te gaan herstellen, in zijn oog een plastisch middel om the dignity of labour te betoogen, dat echter niet vrij van gezochtheid en overdrijving te noemen is. Hill Green bezigde minder op het uiterlijke berekende maar meer afdoende middelen; hij brak met de traditie der universitaire afgeslotenheid en stelde zich beschikbaar voor allerlei commissiën van plaatselijk zelfbestuur in de academiestad, waar hij met toewijding en ijver het gemeen belang diende. Deze wekkende leeringen en trekkende voorbeelden zijn niet van den allerlaatsten tijd; reeds in 1860 en vroeger gaven deze twee geleerden den eersten indruk aan de gemoederen die later tot de University-settlements voerde, en de Toynbee-hall werd, in zijn tegenwoordigen vorm, eerst na 1883, het jaar van Arnold Toynbee's dood, gesticht. Dit werk is dus niet zonder rijpe voorbereiding tot stand gekomen. Dit is noch onnatuurlijk noch jammer; het zou integendeel te betreuren zijn indien op de zeer warme ontboezeming van professor Van der Vlugt, wiens warmte en vooringenomenheid hem nu en dan onbillijk maken voor hetgeen, hier te lande en elders, in andere vormen en onder bescheiden namen reeds is gedaan, in Nederland terstond met even grooten ijver werd ingegaan. Aangaande het uitgangspunt, dat de beweging ten volle rechtvaardigt, kan geen verschil van gevoelen bestaan; het is de plicht van iedereen, door aanleg en vorming in staat ten dezen eenig nut te doen, mede te werken om de klove te overbruggen, die rijk en arm, beschaafd en onontwikkeld van elkander scheidt. Ook de weg, waarop men zich te bewegen heeft, ligt open en onbetwist: belangstelling en persoonlijke aansluiting tot verheffing van hen, wier zedelijke en verstandelijke toestand door hun laag stoffelijk peil steeds meer omlaag getrokken wordt. Maar de moeilijkheid ligt vooral in de keus, waar met dit werk der ware humaniteit begonnen moet worden: hetzij terstond in de onderste lagen der maatschappij, in the slums, gelijk de Engelschen het noemen, - hetzij in den arbeidenden stand, zoo niet bij de volledige skilled workmen, die in Engeland uit stoffelijk en intellectueel oogpunt werkelijk niet laag staan, dan toch bij de menschen met vakkennis, voor wie de strijd des levens zwaar mag zijn, maar die dien toch niet geheel ongewapend noch zonder toerusting te voeren hebben. Hieromtrent is men, en geen wonder, aan de overzijde van het Kanaal allerminst van den aanvang af 't met zichzelf eens geweest. Geen wonder omdat, uitgaande van het standpunt der maatschappelijke plichten, men den plicht tot herstel en wederopbeuring te grooter | |
[pagina 326]
| |
achten moet in evenredigheid van de diepte van het verval, zoodat de eigenlijke heffe des volks de grootste aanspraken op belangstelling en opbeuring kan doen gelden. Aanvankelijk heeft de logica de voorstanders van de University-settlements dan ook op dien breeden weg gevoerd. Men moest de hand reiken aan ‘de parias der maatschappij’ (the social exiles), de ‘zwarte massa van maatschappelijk bederf’ bestrijden, enz. enz.; maar ten slotte beperkten de leiders der onderneming hun arbeid tot het ‘brengen van de weldaad der beschaving binnen het bereik van de voor redding vatbare klassen van het volk’ in het Oosten van Londen (bringing the benefit of education to the more hopeful grades of the people there.) Het werk onder de eigenlijke armen wordt door de bewoners van de Toynbee-hall en de vele andere dergelijke instellingen te Londen en eldersGa naar voetnoot(*) dus overgelaten aan de geestelijken en verschillende kerkelijke en particuliere liefdadigheids-instellingen, ofschoon de invloed van de ter plaatse gevestigde corporatie, welker leden ook in de besturen der evengenoemde instellingen optreden, natuurlijk op de verbetering van de verpleging der armen naar gezonde begrippen een grooten invloed uitoefenen moet. In zooverre loopt de werking van de Settlements met die van de andere arbeiders, die hetzelfde uitgangspunt en doel hebben doch wier arbeidsveld eenigszins van den door hen gevolgden weg afligt, ineen; voor den Toynbee-hall-arbeid is dit nog meer in 't bijzonder het geval, omdat de oprichter en wakkere medebestuurder daarvan, de predikant Barnett (over wiens Uitvoerbaar socialisme in De Tijdspiegel van April 1891 geschreven werd) met zijne onvermoeide echtgenoot vol toewijding en ijver in the slums werkzaam zijn. Doch de inrichting van de Toynbee-hall en de andere genoemde instellingen is voornamelijk berekend op de behoeften van hen, die boven de eigenlijke heffe des volks staan. Woods spreekt in zijne beschrijving altoos van artisans, workmen, ja zelfs kantoorbedienden, onderwijzers, te wier nutte zelfs eene afzonderlijke afdeeling bestaat in de Travellers club, - niet te verwarren met de grootsche stichting in Pall-mall, aan ieder bezoeker van Londen bekend, - met reisbeurzen voor bezoeken aan het vasteland gedurende de kantoor- en schoolvacantiën. Verder wijden de inwoners van de Settlements zich aan bestaande arbeidersvereenigingen, of wekken de ambachtslieden van zekere vakken tot vorming van zoodanige lichamen op, bij ondervinding wetende, hoeveel goed ingerichte Trade-Unions vermogen tot verbetering | |
[pagina 327]
| |
van stoffelijke, zedelijke en verstandelijke toestanden van den gezeten werkman. In Engeland, waar de zelfregeering en de aandrang tot zelfhulp dieper in de gemoederen zit dan in eenig ander land van Europa, is dit hulpmiddel, krachtsoefening door aansluiting, om de reeds verkregen resultaten als het meest afdoende tot verbetering bekend. Ook de hoogleeraar Van der Vlugt wijst daarop, doch het springt in het oog dat de Trade-Unions voornamelijk hare volle, rechtstreeksche krachtsoefening bezitten in de groote centra der fabrieksnijverheid en van het mijnwezen.
Het kan niet anders dan goed zijn dat ook in Nederland eene roepstem zich verheft om ons volk, en vooral de meer gegoede en meer beschaafde elementen daarvan, te herinneren aan den ernstigen plicht van het menschzijn, waarop de Leidsche hoogleeraar de aandacht vestigt. Als een onverbiddelijk boetprediker, zelfs met de aan deze soort van lieden eigen overdrijving en schrille kleuren, schildert hij de fouten en tekortkomingen van de ‘fatsoenlijke’ kringen, hen wijzende op de noodzakelijkheid der ‘zelfherziening’. En, mits men daarnevens zich maar gelieft te herinneren wat, onder anderen bij de parlementaire enquête over de industrieele toestanden, gebleken is van de te waardeeren toewijding en opoffering, waarmede jonge vrouwen uit den beschaafden stand, met name onder de fabrieksmeisjes te Leiden, vol geduld, liefde en volharding werkzaam zijn op dit gebied, - wanneer men daarbij hulde heeft gebracht aan de stichters van Ons huis te Amsterdam, kan men niet anders dan aan den schrijver van het boekje zijn onverdeelden bijval schenken. Maar toch behoort een plotseling opstaan, een optrekken ten humanitairen kruistocht met ‘Menschenplicht’ in plaats van het oude ‘God wil het’ op het vaandel, niet tot de wenschelijke zaken. Warmte is goed, maar kalm, koel overleg is beter. Men volge Engeland niet alleen in de goede bedoelingen maar ook in de overweging en voorbereiding, waarbij in de allereerste plaats in het oog te houden is, dat de toestanden daarginder en hier hemelsbreed verschillen. Vandaar dat vóórstudie vereischt wordt, en het doet ons genoegen dat de maatschappij ‘Tot Nut van 't algemeen’ dit onderwerp in studie heeft genomen. Want wat ons hier te lande voornamelijk ontbreekt om eenigen georganiseerden arbeid onder de arbeidende en de lagere volksklasse op eenigszins vasten grondslag en eenigszins breeden voet te ondernemen, gezwegen nog van de afwezigheid hier van de aan de Engelsche Universiteiten ruimschoots beschikbare werkkrachten, juist voor den hier bedoelden arbeid bij uitstek geschikt, - is: kennis van de toestanden; en die kennis is onvermijdelijk noodig. Men kan tal van tabellen en cijfergroepen hebben, door de statistiek met moeite en kosten, te goeder trouw en naar waarheid bijeengebracht, eene lange rist van gegevens en feiten kan door Staats- en parlementaire commissies van onderzoek worden saam- | |
[pagina 328]
| |
gegaard en van diepgaande redeneeringen en scherpzinnige gevolgtrekkingen voorzien, maar dit alles is niet genoeg. Niet lang geleden werd in een Nederlandsch dagblad bij eene bespreking van den aandrang op invoering van het zoogenoemde Elberfelder stelsel van armverpleging de zeer juiste opmerking gemaakt, dat de statistiek van het armwezen te Elberfeld en elders wel eene groote vermindering van de uitgaven voor het armwezen na de invoering van dat stelsel aantoonde, maar dat het de vraag is of de toestand van de armen zelf daardoor verbeterd, de wezenlijke armoede inderdaad nadien verminderd was; omtrent dit punt, merkte men op, gaven de vele cijfers geen licht. Men behoeft in dit speciaal vraagstuk nog geen partij te trekken om te kunnen erkennen, dat er feiten zijn, die aan het bereik der statistiek ontsnappen. Wie met de armen, met de armsten der armen wil omgaan en iets tot hunne verbetering en verheffing bijdragen, moet ze leeren kennen, niet uit boeken of statistieke tabellen maar door persoonlijken omgang; en die heeft hier te lande, behoudens loffelijke uitzonderingen, tot hiertoe geheel ontbroken. De vele, in de laatste twee, drie jaren opgerichte instellingen van particuliere liefdadigheid, waarbij naar het voorbeeld van de Amsterdamsche vereeniging ‘Liefdadigheid naar vermogen’ het beginsel der coöperatie voorzit, zullen en moeten op den langen weg de vereischte kennis van toestanden en behoeften geven, maar zoolang deze ontbreekt, is onthouding minder gevaarlijk dan forsch ingrijpen. In Engeland, waar de particuliere liefdadigheid Nederland reeds sedert lang vooruit was op den goeden weg van het doelmatig en afdoende voorthelpen, niet door rijke giften en aalmoezen alleen maar liefst door persoonlijke medewerking en belangstelling, in Engeland was men ten dezen verder dan hier. En vooral in het oostelijk deel van Londen vonden de University-settlements een wel toebereiden akker, daar de kennis van het leven en streven, de nooden en behoeften van de misdeelden der fortuin door de jarenlange werkzaamheid van ontelbare menschenvrienden, van wie alleen het echtpaar Barnett, Octavia Hill, Charles Booth hier genoemd worden om niet onbillijk te zijn tegenover de velen, die hunne weldadigheid in 't verborgene betoonen, in alle bijzonderheden waren onderzocht en vastgesteld. Want al mag de eigenlijke werkdadigheid van al deze practische philanthropen beperkt zijn tot de bepaalde behoeftigen, zoo hebben zij die zich in de kringen, buurten en woningen van dezen bewegen natuurlijk eene omvangrijke bekendheid verworven met den algemeenen toestand in dat sterk bevolkte deel der wereldstad, waaruit de gegoede ingezetenen meer en meer, op hun uittocht naar het meer deftige Westend, verdwenen zijn. Elke onderneming zonder volledige zaakkennis loopt mis; zoo gaat het in de industrie, zoo ook in de philanthropie. Warmte en overtuiging zijn voortreffelijk, maar niet bestand tegen teleurstelling en tegenspoed; dan maken ze voor de tegenovergestelde gebreken plaats, voor lauwheid en twijfel, die de krachtigste hand verlammen, het werkzaamste brein | |
[pagina 329]
| |
met moedeloosheid slaan. De zaaier, die uitging om te zaaien, deed ongetwijfeld een goed werk in zoover het door de beste bedoelingen geheiligd was, en dat het in vruchtbaren grond gevallen zaad opschoot en duizendvoudig vrucht leverde was hem een verdiend loon. Maar het was eene niet te verschoonen verspilling van kracht, tijd en zaadkorrels, dat hij die elders uitzaaide, op de kale rots waar de wind ze wegvoerde, op de plaatsen waar de vogels des hemels ze oppikten. Ook op zedelijk gebied moet men de goede les der landbouwkunde in het oog houden, dat er niet gezaaid worde dan in den welgeploegden akker, in geschikte grondsoort. Wie haar in den wind slaat handelt even onverstandig als de bouwmeester, die niet begint met stevige fundamenten te leggen onder het op te bouwen huis. |
|