| |
| |
| |
Naar Siberië.
Leven en lijden der ballingen in Siberië door G. Kennan, 2 dln. - Haarlem, H.D. Tjeenk Willink.
In de geschiedenis der rechtspleging neemt de deportatie eene belangrijke plaats in. Naarmate eene meer humane levensbeschouwing zich, niet zonder moeite, baan had gebroken door de harde korst van vooroordeelen en onverschilligheid tot in de crimineele rechtszaal, maakte het oude ‘oog om oog, lijf om lijf’ plaats voor de ernstige vraag: ‘Wat zullen wij met onze misdadigers aanvangen?’ Men gevoelde, dat het de moeite waard kon zijn eene poging te wagen hen tot nuttige elementen der maatschappij te hervormen, in plaats van hen te vernietigen of als lastposten te onderhouden. Het bleef slechts de vraag, waar terreinen te vinden, die de gelegenheid tot geregelden arbeid verbonden met de mogelijkheid van een streng toezicht. Die vraag is door verschillende rijken, met meer of minder succes, opgelost: door Engeland in Australië; door Frankrijk eerst in Cayenne, later in Nieuw-Caledonië; door Rusland in Siberië.
Voor geen rijk bood oogenschijnlijk de deportatie minder zwarigheden en meer voordeelen dan voor Rusland. Zijne Aziatische provinciën, met eene oppervlakte de helft grooter dan Europa en eene dun gezaaide, verspreid levende bevolking, leverden op hare vruchtbare vlakten, in hare ertsrijke gebergten een onmetelijk arbeidsveld op voor millioenen, die bij een goed geregeld bestuur slechts weinig bewaking zouden vereischen, waar de groote afstanden en de onherbergzaamheid der aangrenzende landen vanzelf moesten afschrikken van eene ontvluchting, die slechts ellende voorspelde. Toen dan ook Keizerin Elizabeth de doodstraf afschafte en er de deportatie naar Siberië voor in de plaats stelde, kon men daarin eene nieuwe schrede zien op den weg der beschaving, dien haar vader, Peter de Groote, voor het Moskovitische rijk heette geopend te hebben. Toch rees er al spoedig twijfel aan hare menschlievende bedoelingen, en waar de geschiedschrijver een getal van 80000 gedeporteerden, onder hare regeering alleen, vermeldt, daar strekt dat zeker niet, om hare zoo bezoedelde nagedachtenis schoon te wasschen. Integendeel. De Siberische ballingschap scheen erger dan de doodstraf zelfs, en ondanks de zorg, die de regeering droeg, om alle verkeer met de
| |
| |
beschaafde wereld te beletten, veeleer juist door de geheimzinnigheid, waarin de gedwongen kolonisatie van Siberië gehuld werd, gaf de verbeeldingskracht zich aan de vreeselijkste voorstellingen over van de ellende, door de ballingen geleden. De knoet, onder welken zij bezweken, de onderaardsche mijngangen, waar zij, dag en nacht opgesloten, langzaam maar onverbiddelijk wegkwijnden, wisselden af met de ijsvelden, waar koude en honger spoedig een eind maakten aan hun ellendig bestaan.
Toch begon langzamerhand eene andere beschouwing veld te winnen. Sinds Humboldt en Pallas den weg gebaand hadden tot een nauwkeurig onderzoek der Aziatische provinciën van het czarenrijk, verloor Siberië veel van zijne traditioneele verschrikkingen. Men begon in te zien, dat het wellicht bestemd was op zijne beurt eene belangrijke rol te spelen in de geschiedenis der menschheid. Waarom Noord-Azië niet evengoed als Noord-Amerika? Hier had de landverhuizing in den loop eener enkele eeuw wonderen tot stand gebracht. Illinois, Oregon, Dakotah, Manitoba, als regelmatige étappes waren zij op elkaar gevolgd op de baan der ontwikkeling. Was er geene reden hetzelfde te verwachten van Siberië? Reeds haalden de Noorsche schepen hunne graanladingen van den mond der Ob; reeds spoorde men dwars door de steppen naar Samarkand, de oude stad van Timoer, die men zoolang gewoon was als voor Europeanen haast ontoegankelijk te beschouwen; reeds was de voltooiing der lijn, die het Europeesche spoorwegnet met den Grooten Oceaan zou verbinden, slechts eene quaestie van tijd, waarvan het eind met zekerheid kon worden te gemoet gezien. De vrienden van Rusland wezen met trots op die tastbare teekenen van vooruitgang. Wat beteekenden daartegenover de jammerklachten van die enkelen, die, uit Siberië ontvlucht, van Genève, van Parijs, van Londen uit een zwart tafereel ophingen van de wandaden der Russische regeering, van het grenzenlooze verderf der Russische administratie. Men wist niet, wat ervan te gelooven. Het waren immers revolutionnairen, nihilisten, een gevaar voor elken staat, voor iedere geordende maatschappij. Zoolang het nog de Poolsche patriotten gold, de strijders voor hun vaderland, ontbrak het niet aan stemmen, die aandrongen op eene manifestatie der publieke opinie tegen het Russische schrikbewind; maar ook voor Russische nihilisten in de bres te springen, dat was van een ordelijk burger te veel gevergd. Het werd tijd, dat
eindelijk het volle licht opging over de Siberische toestanden, die ook de Russische toestanden zijn, en dat is geschied door de verschijning van het werk des heeren Kennan, waarvan Mej. F.J. van Uildriks ons eene uitmuntende vertaling heeft geleverd.
De heer Kennan schreef zijn boek onder eigenaardig gunstige omstandigheden. Hij is Amerikaansch journalist evenals Stanley, en hij heeft met dezen den moed gemeen, om alle zwarigheden, alle gevaren te trotseeren, maar bovenal de volharding, om onder alle omstandigheden recht op het eens gestelde doel af te gaan. Wanneer men in het oog houdt,
| |
| |
dat zijne reis zestien maanden duurde; dat hij een groot gedeelte van dien tijd slechts bij uitzondering een behoorlijk middagmaal had gekregen en in een bed had geslapen en daarentegen vele dagen en nachten lang op wagens zonder veeren was dooreengeschud of eenige uren rust had gezocht op eene ruwe bank of op den harden grond van een poststation, waar de bedorven atmosfeer of de ijzige tocht wedijverde met het tallooze ongedierte, om een rustigen slaap te beletten; dat de terugweg moest afgelegd worden bij eene temperatuur, die tot dertig en zelfs veertig graden onder nul daalde, over bevroren rivieren, waar de slede eens doorzakte, of over sneeuwvlakten, waar een geduchte sneeuwstorm de reizigers deed verdwalen en de slede omverwierp; wanneer men denkt aan de geweldige zenuwoverspanning, die het gevolg moest zijn van het voortdurend aanschouwen der ellende van belangwekkende en sympathieke personen, gepaard aan de vrees voor een onderzoek, dat niet alleen voor hemzelven noodlottig geweest zou zijn, maar ook het lot zijner Siberische vrienden, die hem brieven hadden toevertrouwd, nog zou verzwaren, dan kunnen wij niet anders dan oprechte bewondering koesteren voor mannen als Kennan en Frost, zijn wakkeren metgezel, wien wij de talrijke afbeeldingen te danken hebben, die het werk versieren; dan moeten wij erkennen, dat de eerzucht van den journalist hier veredeld werd door een verheven idealisme van opofferende menschlievendheid.
Reeds vroeger had Kennan gedurende een verblijf van twee en een half jaar als beambte bij eene telegraafmaatschappij in Siberië eene voorstelling gekregen van land en volk, wel oppervlakkig maar voldoende, om eene levendige belangstelling bij hem te wekken. Toen nu in 1884 de uitgever van The Century Magazine hem voorstelde voor dat tijdschrift een onderzoek ter plaatse in te stellen naar het Siberische verbanningssysteem, aanvaardde hij die taak met groote ingenomenheid. De indruk, dien hij toen van dat stelsel had, was niet ongunstig; hij had het in 1882 zelfs openlijk verdedigd, en toen hij zich nu allereerst te St.-Petersburg tot de hoogste autoriteiten wendde om machtiging tot het reizen in Siberië en het bezoeken der gevangenissen, vond hij overal een welwillend gehoor. Vooral een persoonlijke brief van den minister van binnenlandsche zaken werd hem de sleutel, die alle poorten deed openspringen, en de talisman, die hem vaak beveiligde voor gevangenneming of voor een onderzoek zijner bagage, dat zeker de noodlottigste gevolgen voor hem gehad had. Nu was hij wel hier en daar het voorwerp van zeker wantrouwen, maar over het geheel werd hij door de ambtenaren, die hij steeds uit eigen beweging terstond bezocht, met de meeste voorkomendheid behandeld, en niet zelden deelden zij hem bijzonderheden of documenten mede, die van bijzonder belang waren. Daarnaast wist hij overal, waar hij zich ophield, in vertrouwelijke aanraking te komen met de staatkundige ballingen, voor zoover zij, na hun straftijd uitgezeten te hebben, eene betrekkelijke vrijheid genoten.
| |
| |
Men kan dus zeker zijn, dat hij de zaak van alle kanten bekeken heeft; dat hij eerst na beide partijen gehoord te hebben, vonnis velt; - na zijne terugkomst uit Siberië begaf hij zich andermaal naar St.-Petersburg, om zijne opmerkingen met de hoogste gevangenisautoriteiten te bespreken, - en waar hij ten slotte eene gemotiveerde veroordeeling van het heerschende stelsel uitspreekt, mogen wij wel zeggen, dat de zaak, voor de rechtbank der publieke opinie gebracht, als uitgemaakt te beschouwen is.
Uit den rijkdom van stof, die ons hier geboden wordt, willen wij enkele punten in het licht stellen, die zich laten herleiden tot vier vragen: wie worden naar Siberië gebracht? hoe gaan zij erheen? hoe worden zij er behandeld? welke zijn de oeconomische resultaten van het stelsel voor het Russische rijk?
Jaarlijks worden naar Siberië gedeporteerd gemiddeld 10000 personen, welk cijfer in 1872 zelfs steeg tot 18255. Zij kunnen worden teruggebracht tot vier groote klassen, namelijk:
1. Katorzhniki of tot dwangarbeid veroordeelden, die in 1885 bedroegen 1440 mannen en 111 vrouwen, totaal 1551;
2. Poselentsi of strafkolonisten, die evenals de eerstgenoemden alle burgerrechten verliezen en levenslang in Siberië moeten blijven; hun aantal was in het genoemde jaar 2526 mannen en 133 vrouwen, totaal 2659;
3. Silni, personen, die niet juist misdadigers behoeven te zijn, enkele burgerrechten behouden en naar Europeesch-Rusland mogen terugkeeren, als de duur hunner ballingschap voorbij is. Het zijn deels vagebonden, die bij gebrek aan paspoort hunne identiteit niet kunnen of ook wel niet willen bewijzen (1646 mannen, 73 vrouwen, totaal 1719); deels personen, die krachtens een gerechtelijk vonnis verbannen zijn (172 mannen, 10 vrouwen, totaal 182); deels personen, verbannen door de mir of dorpsgemeente, tot welke zij behooren (3535 mannen, 216 vrouwen, totaal 3751); deels eindelijk personen, verbannen ‘langs administratieven weg’, enkel door een bevelschrift van den minister van binnenlandsche zaken (300 mannen, 68 vrouwen, totaal 368). Hierbij speelt de ‘staatkundige onbetrouwbaarheid’ eene groote rol; strafbare feiten zijn geen vereischte; een bloot vermoeden, gegrond op onvoorzichtige opmerkingen, het bezit van geschriften, die niet in den smaak der regeering vallen, of de omgang met andere verdachte personen is voldoende. Het is in één woord eene samenkoppeling der lettres de cachet van het ancien régime met de loi des suspects tijdens de revolutie.
4. Dobrovolni of vrouwen en kinderen, die vrijwillig naar Siberië gaan met hunne verbannen echtgenooten en ouders (2068 mannelijke, 3468 vrouwelijke, totaal 5536). Het hooge cijfer dezer laatste categorie legt een treffend getuigenis af van aanhankelijkheid en trouw, vooral wanneer men bedenkt, dat die vrouwen en kinderen op den vreeselijken lijdensweg het lot hunner mannen en vaders deelen en dat zij, na
| |
| |
aankomst op de plaats hunner bestemming, vaak, van de hunnen gescheiden, slechts een leven van ontbering en ellende voor zich hebben.
Deze cijfers, aan officieele gegevens ontleend, geven te denken. Wat ons treft, is niet zoozeer de omstandigheid, dat de grootste helft zonder degelijk onderzoek, zonder rechterlijk vonnis worden verbannen: daarop toch kon men voorbereid zijn; maar veeleer het gebruik of misbruik, dat de dorpsgemeenten maken van de hun verleende bevoegdheid, om elk harer leden te verbannen, die door slecht gedrag of algemeene ongeschiktheid lastig is geworden voor zijne medeburgers of hinderlijk voor de maatschappij. Zij hebben tevens het recht tot weigering van elk harer leden, die, na den tijd der ballingschap wegens misdaad te hebben uitgediend, naar de mir terugkeert en weer wenscht te worden toegelaten. Ontslagen gevangenen, die de mir op die wijze niet meer wil toelaten, worden langs administratieven weg naar Siberië verbannen. Welke nadeelige gevolgen dat voor Siberië zelf heeft, is licht te begrijpen; wij komen daarop nog nader terug. Het feit echter, dat deze dorpsballingen het grootste contingent aan het totaal der gedeporteerden leveren, werpt een treurig licht op den toestand der plattelandsbevolking. De vraag dringt zich op: hoe kunnen de liberalen in Rusland van eene vrije volksvertegenwoordiging heil verwachten, waar blijkbaar de groote massa, hetzij uit onkunde of uit vooroordeel, eene zoo verderfelijke instelling steunt? Wij hadden wel gewenscht, dat de heer Kennan deze vraag met zijne Siberische vrienden had besproken.
Wat ook menigeen zal verwonderen, is het betrekkelijk klein getal van staatkundige misdadigers. Zij maken geene afzonderlijke klasse uit maar zijn over al de bovengenoemde klassen verdeeld. Volgens de gegevens, waarover Kennan kon beschikken, schat hij hun aantal op 125 tot 150 's jaars, ten minste na 1879, waarbij dus de slachtoffers der Poolsche onlusten buiten rekening zijn gelaten. Wij moeten daarbij echter bedenken, dat de bedoelde staatsmisdaden, waaraan deze ongelukkigen heeten schuldig te zijn, van uiterst vagen aard zijn; dat daarbij niet te denken valt aan samenzweringen of moordaanslagen; maar dat hunne schuld meerendeels bestaat uit de reeds vroeger besproken onbetrouwbaarheid. Uit de talrijke voorbeelden, welke Kennan mededeelt, willen wij er een enkel overnemen: vorst Alexander Krapotkin. Hij had vrijzinnige maar volstrekt geene radicale beginselen, en hij had nooit in eenig opzicht deelgenomen aan de revolutionnaire beweging. Hij was echter iemand van een onstuimig temperament, sterk eergevoel en eene groote vrijmoedigheid en oprechtheid in het spreken, en die karaktertrekken waren misschien voldoende, om de achterdocht der Russische politie op te wekken.
Vorst Alexander Krapotkin werd voor de eerste maal gearresteerd in 1858, toen hij aan de hoogeschool te Petersburg studeerde, omdat hij eene Engelsche editie van Emerson's Selfreliance in zijn bezit had en weigerde te zeggen, hoe hij eraan kwam. Het boek was hem geleend
| |
| |
door iemand van de faculteit, Prof. Tikhonravof, en Krapotkin kon zich misschien hebben gerechtvaardigd en onaangename gevolgen van zichzelven hebben afgewend, door eenvoudig dat feit te vermelden; maar dat zou niet in overeenstemming geweest zijn met zijn hoog gevoel van eer. Hij achtte het geene misdaad Emerson te lezen, maar het scheen hem laf en niet eervol, zich voor de gevolgen van eenige daad achter den persoon van een leermeester te verschuilen. Hij gaf er de voorkeur aan in de gevangenis te komen. Toen Prof. Tikhonravof van Krapotkin's gevangenschap hoorde, ging hij terstond naar den rector der universiteit en bekende, dat hij de eigenaar was van het kwaadstichtende boek, en de jonge student werd in vrijheid gesteld. Hij kwam er dus beter af dan een ander student, Solomon Chudnofski, die, beschuldigd van het invoeren van verderfelijke boeken, gedurende vier jaren en drie maanden in de kazematten van het fort Petropavlosk opgesloten werd gehouden, eer zijne zaak behandeld werd. Omdat hij tegen de onwettige handelingen protesteerde in de groote staatsgevangenis en omdat hij standvastig op zijn recht stond, om pen, inkt en papier te krijgen, ten einde eene klacht te kunnen richten tot den minister van binnenlandsche zaken, werd hij aan handen en voeten gebonden en eindelijk in een dwangbuis gestoken. Ten slotte werd hij in 1878 veroordeeld tot vijf jaren dwangarbeid met verlies van alle burgerrechten. Met het oog echter op den langen tijd, dien hij reeds in eenzame opsluiting had doorgebracht, toen hij op zijn verhoor wachtte, gaf het hof den Czaar in overweging zijn vonnis te veranderen in levenslange ballingschap in West-Siberië.
Na zijne promotie deed Krapotkin eene buitenlandsche reis, vertaalde verschillende wetenschappelijke werken uit het Fransch en Engelsch, trad eindelijk in gouvernementsdienst en bekleedde eenigen tijd voor zijne verbanning eene gewichtige betrekking aan het departement der telegraphie. Dien post moest hij echter opgeven ten gevolge van eene botsing met den minister van binnenlandsche zaken. Deze beval Krapotkin eens hem alle telegrammen te zenden, die van zeker particulier persoon zijn bureau passeerden. Krapotkin weigerde dat bevel uit te voeren, omdat hij zulk eene daad schandelijk en laag achtte. Een ander, minder fijngevoelig ambtenaar aan het departement zond echter de verlangde telegrammen, en Krapotkin kreeg zijn ontslag. Van dien tijd af hield de politie aanhoudend in 't geheim hem in het oog. Zijn broeder Peter was reeds bekend geworden als revolutionnair en socialist; hij stond zelf onder verdenking; zijne gedragslijn was, uit het oogpunt der regeering gezien, niet al te mooi; waarschijnlijk compromitteerde hij zichzelven nog meer door vrijmoedige maar onvoorzichtige opmerkingen over openbare aangelegenheden, en in 1876 of '77 werd hij gevangengenomen en naar Oost-Siberië verbannen op de onbepaalde maar noodlottige aanklacht van staatkundige ‘onbetrouwbaarheid’. Er waren geene bewijzen tegen hem, waardoor hij voor een hof kon worden veroordeeld,
| |
| |
en dus werd hij langs administratieven weg verbannen. Hij leefde nog tien jaar eerst te Minusinsk, later te Tomsk, en zijn lot mocht betrekkelijk draaglijk heeten. Hij woonde met vrouw en kinderen in een nog al ruim blokhuis, en hoewel hij in zijne studie beperkt was door het verlies zijner astronomische instrumenten en de moeilijkheden, om zich boeken aan te schaffen, maakte hij zich toch verdienstelijk door geregelde meteorologische waarnemingen en door artikelen over astronomische onderwerpen in Fransche en Duitsche tijdschriften. Alleen de gewone kleingeestige politiemaatregelen, geregelde aanmelding aan het bureau, inzage van zijne correspondentie, huiszoeking, bleven hem niet gespaard, en zij drukten hem, bij zijn fijn eergevoel, zwaarder dan anderen. Daarbij kwam, dat hij, eenmaal een rijk grondeigenaar, door zijne ballingschap totaal geruïneerd was. In eene vlaag van zwaarmoedigheid, naar het schijnt, maakte hij den 25sten Juli 1886 door een pistoolschot een eind aan zijn leven, weinige maanden voordat de tijd zijner verbanning ten einde geweest zou zijn.
Gaan wij nu na de wijze, waarop de ballingen worden vervoerd; ook daaromtrent geeft Kennan de meest uitvoerige, op officieele gegevens berustende inlichtingen. Wanneer wij bedenken, dat het vele maanden, vaak meer dan een jaar duurt, eer de ongelukkigen de plaats hunner bestemming bereiken, dan moet men erkennen, dat deze vraag niet van belang ontbloot is. Men verwacht natuurlijk, dat de verbetering der vervoermiddelen, de aanleg van spoorwegen en de stoomvaart voor de ballingen heilzame gevolgen gehad moeten hebben. Zij gaan nu de Wolga af en per boot de Kama op tot Perm en dan door den Oeral naar Jekaterinenburg en Tjoemen per spoortrein. Te Tjoemen worden zij allen in de gevangenis opgesloten, waar zij gemiddeld een paar weken blijven, om vervolgens in booten langs Irtisj en Ob naar Tomsk gevoerd te worden. Tot zoover zijn allen gelijk met dit onderscheid alleen, dat de eerstgenoemde twee klassen van ballingen beenketenen van vijf pond dragen en dat hun hoofd half kaalgeschoren is. Van Tomsk af gaan de politieke ballingen in telega's of open wagens, maar de overigen te voet. Kennan kwam op zijne terugreis zulk een troep ballingen tegen. ‘Het weer was koud en stormachtig met harden wind en jagende sneeuw, en we lagen half begraven in onzen grooten zak uit te kijken naar de volgende werstpaal. De lucht was zoo vol sneeuwvlokken, dat we niet meer dan 75 of 100 meter voor ons uit konden zien, en de groep ballingen was dicht bij ons, voor we ontdekten, dat het geen trein obozes of vrachtsleden was, zooals we eerst meenden. Ik was er zelfs niet volkomen zeker van, voor het begin van den troep zoo dicht bij ons was, dat ik de geweren van de Kozakken der voorhoede kon onderscheiden en het bekende gerinkel der beenketenen hoorde. Toen gaf ik onzen koetsier bevel, in de diepe sneeuw aan den kant van den weg te rijden en daar te wachten. Het voorkomen van den troep, zooals hij ons daar voorbijging, verschilde over het algemeen veel
| |
| |
van het voorkomen eener dergelijke groep, die wij in Augustus uit Tomsk hadden zien vertrekken. Toen droegen de ballingen allen hun zomerkostuum van lichtgrijs linnen, hun aangezichten waren door de zon verbrand en ze waren gehuld in eene wolk van fijn geel stof, dat door het geschuifel hunner met pantoffels geschoeide voeten opstoof van den drogen weg. De ballingen, die we nu voor ons zagen, waren allen gekleed in roodachtige poloe-sjoebas of korte schapenvacht-overjassen en droegen brodnias of hooge leeren laarzen; ze zagen er bleek uit door de lange opsluiting in de voorloopige gevangenis te Tomsk, en ze waadden langzaam en moeilijk door de versch gevallen sneeuw. De marschorde was dezelfde als in den zomer, maar om den storm en den toestand van den weg scheen er met de tucht een weinig de hand te worden gelicht, want er heerschte weinig regel. De kleeding bestond weer uit de gewone muts met een doek, een oude kous of een havelooze bouffante er overheen gebonden, om de ooren te beschutten, een poloesjoeba met den roodachtigen gelooiden kant naar buiten, hooge losse leeren laarzen, bij de voeten en enkels volgestopt met hooi, om ze warmer te maken; een wollen broek, voetlappen of ook wel korte wollen kousen en groote leeren handschoenen. De beenketenen waren in de meeste gevallen bij de laarzen ingestopt, en de ketting er tusschen werd in het midden opgehouden door een touw aan een leeren gordel en hing tusschen het been en de laars aan elken kant van den enkel neer. Met een enkele wijziging - zoo bijv. dat een bonten muts het dunne hoofddeksel verving, - scheen die kleeding mij voldoende om in gewoon winterweer menschen, wier bloed door beweging warm stroomde, warm te houden; maar ze was in de verste verte niet geschikt om zieke ballingen of die niet konden loopen en in open voertuigen acht of tien uren aaneen aan allerlei weer waren blootgesteld, voldoende te beschermen. Ik zag, dat verscheiden van die
ongelukkigen in de ondiepe, ongemakkelijke sleden met één paard, achter in den troep zich dicht tegen elkaar aandrongen, als om in onderlinge aanraking wat warmte te zoeken. Ze leken allen half bevroren.
Toen de vermoeide groep ons voorbijging, verliet een balling hier of daar de gelederen en blijkbaar met goedvinden der bewakers onze pavoska naderend, vroeg hij met ontbloot hoofd en uitgestoken muts op den eigenaardigen klaagtoon van het miloserdnaya “om medelijden te hebben met en ons te ontfermen over de armen en behoeftigen om Jezus' wil.” Ik wist, dat als we geld gaven, dat hoogstwaarschijnlijk zou worden verdobbeld of bij den maidansjik in betaling zou worden gegeven voor vodka, maar de arme kerels zagen er zoo koud, moe, hongerig en ellendig uit, toen ze ons voorbijtrokken in de losse sneeuw op weg naar de afgelegen mijnen van Trans-Baikalië, dat mijn gevoel de overhand kreeg over voorzichtige wijsheid en ik een paar kopeken wierp in elke muts, die mij werd voorgehouden. De ballingen keken ons in 't voorbijgaan allen nieuwsgierig aan; enkelen knikten vriendelijk,
| |
| |
anderen namen de muts af, en na vijf minuten waren ze voorbij, en was een lange, donkere, verwarde rij bewegende voorwerpen al wat ik van hen kon zien, toen ik hen nakeek door de witte jachtsneeuw.’
Men zal moeten erkennen, dat zulk een marsch niet veel heeft van een pleiziertochtje, en wanneer wij dan vernemen, dat honderden ballingen snakken naar het begin van den marsch, dan zijn wij wel eenigszins voorbereid op de beschrijving der verschrikkingen van de gevangenis, waar de ballingen den vastgestelden termijn moeten afwachten. En hier wordt ons niets gespaard; Kennan heeft alle gevangenissen bezocht, ondanks de walging, die hem vaak overmeesterde in de pestholen, waar soms zelfs de commandeerende officier voor de deur bleef staan. Wij willen ons bepalen tot de opmerking, dat veelal de ruimte slechts berekend is voor een derde of vierde gedeelte van de gevangenen, die er werkelijk verblijven; dat zij zich des nachts naast elkaar mogen neervleien op de lange houten banken, met eene open ton voor hunne uitwerpselen in een hoek van hetzelfde vertrek. Geen wonder dus, dat deze gevangenissen broeinesten worden van epidemieën en dat de sterfte buitengewoon hoog is. Kennan geeft ook hier weer eene reeks van statistieke cijfers. Bij vergelijking met andere landen merken wij op, dat in de gevangenissen in Frankrijk gemiddeld 3.8% sterven; in die van Oostenrijk 3.5%; in die van België en Denemarken 1.8%, en in de gevangenissen van Engeland 1.4%. In de gevangenis te Tjoemen sterven gemiddeld 29.5 van de honderd gevangenen of bijna 300 op de duizend. De vraag ligt voor de hand, waartoe dat oponthoud in de tusschengelegen plaatsen dient, waarom de ballingen niet terstond naar de plaats hunner bestemming worden doorgezonden; en Kennan heeft die vraag ook herhaaldelijk aan de gevangenis-autoriteiten gesteld, maar zonder veel gevolg; het is hoofdzakelijk de bureaucratische sleur, die schuld is aan deze schandelijke verkwisting van menschenlevens.
Wekelijks verlaten groepen ballingen, drie- en vierhonderd in getal, Tomsk, om naar Irkoetsk te gaan, eene reis van 1040 mijlen, die zij in ongeveer drie maanden afleggen. Wanneer men bedenkt, dat geneeskundige hulp onderweg niet of zeer gebrekkig te krijgen is, zal men zich niet verwonderen, dat de sterfte op dit gedeelte van den tocht over een geheel jaar op 12 à 15 procent geschat wordt. Voegen wij daar nog bij het vervoer van Tjoemen naar Tomsk in misdadigersbooten, in welke niet zelden de helft te veel ballingen opeengepakt worden, welke reis zeven tot tien dagen duurt en bij welke vooral onder de kinderen eene geduchte sterfte heerscht, dan kunnen wij ons een flauw denkbeeld maken van de roekelooze wijze, waarop de kolonisatie in Siberië wordt voorbereid.
Maar nog veel eigenaardiger is de wijze, waarop met de ballingen wordt omgesprongen, nadat zij hunne bestemming hebben bereikt Onder hen, Kennan bewijst het met tal van voorbeelden, zijn niet alleen vele bruikbare individuen, maar ook niet weinigen, die iedere beschaafde
| |
| |
maatschappij tot eer zouden verstrekken, artsen, ingenieurs, letterkundigen, enz. Welke partij trekt nu de Russische regeering van die wetenschappelijke krachten, die zij als ‘onbetrouwbaar’ uit hun levenskring gerukt heeft? Door een streng verbod, om de verkregen kennis ten bate van de maatschappij aan te wenden. Dat geldt voor hen, wier lot nog het meest draaglijk is, die, zij het dan onder streng politietoezicht, eene eigen woning hebben en eene zoogenaamde ‘vrije kolonie’ vormen. Maar zij, die naar de mijndistricten gezonden worden, wat niet zelden eene verscherping van straf is wegens insubordinatie, mogen in eene sombere, ongezonde gevangenis versuffen, verstoken vaak van den arbeid, die dan ten minste eenige afleiding geeft. De mijnarbeid toch wordt op de meest primitieve wijze gedreven, en zoo is er geene plaats en zijn er geene bewakers genoeg, om allen aan het werk te houden. Nog erger misschien is het lot van hen, die om het eene of andere vergrijp verbannen worden naar het district Jakoetsk, het onherbergzame land, dat de koudste streken van den aardbodem bevat. Dat was b.v. het geval met ballingen, die bij de troonsbestijging van den Czaar weigerden een specialen eed van trouw aan dezen af te leggen, op grond dat zij buiten de wet gesteld waren; het kan echter ook een maatregel van vaderlijke voorzorg zijn ten opzichte van personen, van welke de regeering vermoedt, dat zij door de omstandigheden wel eens in de verzoeking zouden kunnen komen, om iets onwettigs te doen. Kennan haalt hiervan bijna ongelooflijke voorbeelden aan; soms hebben zij zelfs eene comische tint. Zoo werd in 1879 een arm apotheker te Poltawa, die verhuizen wilde en daartoe verlof van de regeering noodig had, verbannen, omdat hij, ten einde raad, zijn verzoekschrift aan den gouverneur op oneerbiedige wijze had doen toekomen. Schiller - zoo heette de man - bleef ongelukkig niet op de plaats, waar hij geïnterneerd was, en nu werd hij naar
de provincie Jakoetsk gezonden, waar hem de plaats Zashiversk als verblijf werd aangewezen. Eene eeuw of anderhalf was dit eene plaats van tamelijk veel gewicht door den bonthandel, aan de Indigirka gelegen, een paar mijlen ten zuiden van den poolcirkel. Als zoodanig stond zij nog op de Russische kaarten, maar inderdaad was zij sinds het begin dezer eeuw zoo achteruitgegaan, dat er noch bewoners meer waren noch woningen meer stonden en een bosch de plaats innam der vroegere stad. De arme Schiller werd dus, na een marsch van drie- of vierduizend mijlen langs de Lena en de Indigirka, naar Irkoetsk teruggebracht met het rapport, dat Zashiversk verdwenen was. Toen beval de gouverneur den apotheker naar Sredni Kolimsk te brengen, eene stad van 45 huizen, ten noorden van den poolcirkel. Hier aangekomen, werd hij door eene vlaag van verbijstering aangegrepen; hij liep naar den houten klokketoren en begon woest te luiden. De inwoners beklaagden zich, en nu beval de gouverneur Schiller te vervoeren naar eene plaats, minstens 12 wersten verder. Ongelukkig was er op honderd werst afstand geene stad, en zoo brachten de kozakken Schiller een- | |
| |
voudig 12 werst verder in het bosch, bouwden er een blokhuis voor hem en lieten hem daar als een nieuwen Robinson achter.
Als de ergste straf wordt beschouwd de verbanning naar een oeloes; daar een brief van een der slachtoffers in de Russische courant werd opgenomen, kunnen wij aan de juistheid der schildering niet twijfelen. ‘De kozakken, die mij uit de stad Jakoetsk naar mijne bestemming hadden vergezeld, keerden spoedig terug en ik werd alleen gelaten onder Jakoeten, die geen woord Russisch verstaan. Ze bewaken mij voortdurend, uit vrees, dat, als ik ontvlucht, zij er door de Russische autoriteiten aansprakelijk voor zullen worden gesteld. Indien ik uit de benauwde atmosfeer der afgelegen oeloes treed, word ik gevolgd door een achterdochtigen Jakoet. Als ik een bijl in de hand neem, om mijzelf een stok te snijden, beduidt de Jakoet mij op pantomimische manier, het te laten en in de yoert terug te keeren. Ik ga er heen en voor het vuur zie ik een Jakoet, die zich naakt heeft uitgekleed, en in zijn kleeren naar luizen zoekt - een prettig schouwspel! De Jakoeten leven in den winter met hun vee in dezelfde gebouwen en zijn dikwijls zelfs niet door een dunnen wand van het laatste gescheiden. De uitwerpselen van het vee en van de kinderen; de onbegrijpelijke wanorde en vuiligheid; het rottend stroo en de vodden, de myriaden van allerlei ongedierte in het beddegoed; de vunzige, drukkende lucht en de onmogelijkheid om een woord Russisch te spreken - al deze dingen te zamen zijn voldoende om iemand krankzinnig te maken. Het voedsel der Jakoeten is nauwelijks eetbaar. Het wordt slordig bereid, zonder zout, dikwijls uit bedorven stoffen, en een maag, die er niet aan gewend is, wordt er misselijk van. Ik heb geen afzonderlijke schotels of kleeren voor mijzelven; er is geen gelegenheid om mij te wasschen, en den ganschen winter - acht maanden lang - ben ik zoo vuil als een Jakoet. Ik mag nergens heen gaan - volstrekt niet naar de stad, die tweehonderd wersten verwijderd is. Ik woon bij de Jakoeten om beurten, bij de eene familie zes weken aaneen en
dan weer voor denzelfden tijd bij eene andere. Ik heb niets te lezen, - noch boeken noch couranten, - en ik weet niets van wat er in de wereld omgaat.’
Het is onvermijdelijk, dat onder zulke omstandigheden de gedachte aan verzet of vlucht voortdurend bij de ballingen wordt levendig gehouden. De laatste wordt inderdaad begunstigd door de hebzucht van de gevangenisbeambten, die de vlucht zoo lang mogelijk geheimhouden, ten einde de som voor het onderhoud der ontvluchten in eigen zak te steken. In gunstige gevallen gelukt het ook wel de kust van den Grooten Oceaan te bereiken en daar aan boord van een vreemd, meest een Amerikaansch schip te worden opgenomen. Dat is nagenoeg de eenig mogelijke weg, want komen zij buiten hun ballingsoord op Russisch grondgebied, dan verraadt het gemis van een pas hen onmiddellijk. Verreweg de meesten worden dan ook weer opgevangen of keeren van- | |
| |
zelf terug, als zij het leven in de wildernis moede zijn. Natuurlijk volgt dan eene verscherping hunner straf. In één opzicht wordt gewoonlijk verschil gemaakt tusschen de staatkundige en de gewone misdadigers: de eersten zijn wel niet wettelijk maar dan toch in de practijk vrijgesteld van lichaamsstraffen. Dat ook dit echter afhankelijk is van de willekeur der ambtenaren, bleek in 1889, toen eene beschaafde vrouw, Hope Sigida, die wegens verspreiding van revolutionnaire meeningen tot dwangarbeid in de Kara-mijnen was veroordeeld, op last van den gouverneur-generaal honderd slagen kreeg met de ‘plet’ (eene zware zweep van leer met een groot aantal losse leeren eraan). Drie dagen later stierf zij, waarop een twintigtal harer lotgenooten besloten tot zelfmoord. Sommigen stierven, maar de meesten werden nog gered; en dat maakte een krachtigen indruk op de autoriteiten. Het is een merkwaardig verschijnsel, dat dezelfde Russische bureaucratie, die zoo hardvochtig optreedt tegenover de individu's, angstig is voor aller gezamenlijk optreden, waarover zou gesproken worden. Ook voor haar bestaat de macht van de publieke opinie der beschaafde maatschappij, en dat is wel de eenige macht, die zij buiten zich
erkent. Dat blijkt uit de faciliteiten, welke zij Kennan voor zijn onderzoek gaf, zoolang zij hoopte, dat hij niet meer zou te weten komen, dan noodig was, om de Russische regeering te verdedigen; dat blijkt vooral uit den eenigen vorm van verzet, welken de ballingen, wanneer het al te erg is, gewoonlijk met succes toepassen. Het is de godolofka. Zij geven den directeur der gevangenis dan kennis, dat hun leven ondraaglijk is en dat zij besloten hebben niets meer te eten. Het is gebeurd, dat zij die eetstaking twee en twintig dagen hebben volgehouden, en gewoonlijk leidt dat tot een compromis.
Helder zet Kennan ook de oeconomische gevolgen van het verbanningssysteem zoo voor Rusland als voor Siberië uiteen. Het is buitensporig duur, want het vervoer kost volgens Yadrintsef gemiddeld 300 roebels, terwijl voor onderhoud en bewaking bovendien nog jaarlijks vijf millioen roebels door de Russische regeering worden uitgegeven en deze der bevolking van Siberië bijna tweemaal zooveel kost. Wat verkrijgt men nu daarvoor?
Als direct voordeel zou alleen de opbrengst der mijnen in aanmerking kunnen komen. Het mijnwezen echter verkeert in een zoo primitieven toestand, dat de kosten bezwaarlijk gedekt zullen worden. De productiefste zijn nog de Algachi- en Pokrofski-mijnen. De zilverhoudende aderen hebben er eene dikte van 12 à 14 duim tot 5 à 6 voet. Het erts, dat helder schittert, bestaat uit zilver en lood in eene verhouding als van 1 tot 100, met een kleiner of grooter gehalte aan wat de Russische mijnwerkers zinkovi obmanka of ‘zinkbedrog’ noemen. Daar dit laatste metaal veel minder gauw smelt dan lood, geeft het veel last in de smeltovens, en zooveel mogelijk trachten de arbeiders het kwijt te raken, door het erts in kleine stukken te breken en die stukken weg
| |
| |
te werpen, waarin veel zink aanwezig is. Het lood is ten gevolge van de hooge transportkosten naar de markt nagenoeg waardeloos, en het blijft dan ook voor een goed deel liggen. De geheele opbrengst bedraagt nu jaarlijks bijna 400 ton onzuiver erts, wat, gezuiverd, omstreeks 1440 pond zilver, ter waarde van 20000 dollars, oplevert. Daar echter in deze mijnen gemiddeld 220 ballingen arbeiden, wier onderhoud de regeering jaarlijks omstreeks 100 gulden per hoofd kost, behoeft het geen betoog, dat er niet veel winst zal overblijven; terwijl die mijnen bij vrije exploitatie en aanwending van nieuwe machinerieën eene bron van grooten rijkdom zouden zijn. Indirect zou de intellectueele kracht, welke de politieke ballingen vertegenwoordigen, eene machtige aanwinst kunnen zijn voor een zich materieel zoo goed ontwikkelend land als Siberië, maar met eene kortzichtigheid, die zelfs bij de Russische bureaucratie verbaast, wordt zij door allerlei kleingeestige bepalingen, ja, door een rechtstreeksch verbod verlamd. Zoo verkrijgt men in plaats van de bekwame artsen, ingenieurs, in plaats van de energieke, ondernemende mannen en vrouwen, die men erheen zendt, eene talrijke klasse van betrekkelijk nuttelooze en door de gedwongen werkeloosheid moedelooze kostgangers. Waarlijk, als er ooit eene revolutie in Rusland uitbreekt, zijn het zeker niet de gevreesde nihilisten, maar is het de regeering, die haar voorbereid heeft.
Maar voor Siberië zelf heeft het heerschende systeem nog ernstiger gevolgen. Over het geheel verkeert de Siberische boer in gunstiger conditie dan de Russische in Europa, die nog altijd de gevolgen ondervindt van den vroegeren staat van lijfeigenschap. Bij de vruchtbaarheid van den bodem en de betere maatschappelijke verhoudingen is het hem niet moeilijk tot een zekeren welstand te geraken. Maar al het verkregene wordt in de waagschaal gesteld door het steeds toenemend aantal ballingen. De bewaking kan niet anders dan gebrekkig zijn, en het zijn natuurlijk niet de besten, die een zwervend leven verkiezen boven een vast verblijf. Ten bewijze van dit gevaar willen wij nog eenige cijfers aanhalen.
Tusschen de jaren 1871 en 1876 arresteerde de politie 3147 ontvluchte veroordeelden in de provincie Tobolsk en meer dan 5000 in de provincie Tomsk, terwijl driemaal zooveel waarschijnlijk ongedeerd de provincie doortrokken. Volgens de statistieken der Russische verbanningsadministratie bedroeg het aantal gedwongen kolonisten, dat in 1886 in de provinciën Irkoetsk en Jenisseisk en het territorium Trans-Baikalië was ingeschreven, 110000, en daarvan waren 48000 of 43 procent gevlucht en niet te vinden. In West-Siberië was het aantal vluchtelingen nog grooter. Eene telling van de ballingen in de steden en dorpen der beide West-Siberische provinciën Tobolsk en Tomsk toonde aan, dat er slechts 33 procent verblijf hielden in de hun aangewezen plaatsen en dat 67 procent verdwenen waren. Duizenden van die vluchtelingen kwamen ongetwijfeld van honger en koude om of ze werden doodgeschoten door de gekwelde boeren, die ze hadden bestolen, maar andere duizenden zwierven als
| |
| |
brodyags het land door en bedelden, stalen, vielen vrachtwagens aan en begingen moorden, om hun ellendig bestaan te rekken. Het aantal misdaden, door gewone verbannen misdadigers tusschen 1872 en 1876 begaan in de provincie Tobolsk, was 5036 en in de provincie Tomsk 4856. In bepaalde gedeelten der provincie Tobolsk, in het district Tiukalinsk b.v., is het aantal rechterlijke vonnissen op iedere duizend inwoners vijfmaal grooter dan het gemiddeld aantal in Europeesch-Rusland.
Geen wonder, dat van verschillende zijden door Siberische gemeenten petities werden ingezonden om opheffing van dien druk. Een genootschap uit Yalutorfsk b.v. verklaarde, dat er in hunne stad tweemaal zooveel ballingen waren als eerlijke burgers en dat de eersten de laatsten bijna aan den bedelstaf hadden gebracht door roof en diefstal. Elders weer wordt geklaagd, dat de ballingen de jongelieden bederven en de oorspronkelijke kolonisten demoraliseeren.
Het werk van den heer Kennan schildert een troosteloos tafereel van verdrukking en ellende, dat door zekere eentonigheid herinnert aan de buffels van Multatuli en dat vermoeiend zou zijn, werd het niet afgewisseld door het onderhoudend verhaal van de persoonlijke lotgevallen der reizigers en de beschrijving der Siberische natuur. Toch ontbreekt ook de lichtzijde niet. Kennan verstaat het, ons iets van de warme belangstelling en sympathie mede te deelen, die het nadere verkeer met de staatkundige ballingen langzamerhand bij hem deed ontstaan. Wij leeren het Russische volk beter begrijpen en waardeeren in zijne taaiheid en volharding, die aan Frederik den Groote de verzuchting ontlokte, dat men bij den Russischen soldaat niet kon volstaan met hem dood te schieten, maar dat men hem nog om moest gooien bovendien. Zelfs voor hen, die niet onbekend waren met de geschiedenis van het woord nihilist, voortgesproten uit het brein van den romanschrijver Toergenief, lag toch iets nevelachtigs over die revolutionnaire woelingen, die samenzweringen en moordaanslagen. Men vroeg zich af: hebben wij hier te doen met eene georganiseerde beweging, met een vast plan? Op deze punten krijgen wij inderdaad meer licht. Dat van eene groote, georganiseerde partij, al moge die ook tijdelijk bestaan hebben, geene sprake is, vermoedden wij reeds, maar de geheele zaak neemt eenvoudiger proporties aan. Het is niet een reuzenstrijd van beginselen, een ijzeren wil, die den toestand beheerscht en den staat in vaste banen stuurt; het is eene logge, slecht werkende staatsmachine, die de werklieden verplettert, wanneer zij haar trachten te repareeren; wij worden herinnerd aan de martelaars der hagepreeken veeleer dan aan de watergeuzen. Zal ook daar eenmaal de lijdzaamheid plaats maken voor eendrachtig, vastberaden verzet? zal ook in die duisternis eenmaal de dageraad der vrijheid aanbreken? Na kennis genomen te hebben van het onpartijdig, op officieele stukken gegrond rapport van den heer Kennan,
kunnen wij van ganscher harte zeggen: God geve het!
G.J. Dozy.
|
|