| |
| |
| |
Koning Lodewijk-Asklepios.
De omwenteling van 1795 is nog niet uitgegist. Lodewijk, wenschende te doen wat de Bataafsche republiek verzuimde, heeft de keuze gedaan tusschen den onderdaan en den broeder, die zich schromelijk in hem vergiste. Een gedwee werktuig blijkt hij niet te zijn, want nauwlijks in Holland aangekomen, wordt hij Hollander en - smokkelaar, althans laat oogluikend toe, dat ook de Koningin zich tooit met sluikwaren.
Één ding doet Lodewijk zeer gaarne: de wettige gelijkstelling bevorderen van den Israëliet, die tot nu toe een eigen kaste vormt, een afzonderlijke buurt bewoont en niet eens schutter kan zijn. Een openbaar ambt mag hij niet bekleeden, maar dit was nog vóór korten tijd ook het geval met menigen christen-niet-calvinist. Het verschil tusschen den Portugeeschen en den Duitschen Jood is Lodewijk een doorn in het oog. De poging evenwel van Napoleon om de twee gemeenten te vereenigen, is mislukt. Het groote sanhedrin, te Parijs gehouden van den 9den Februari tot den 9den Maart 1807, heeft het schoone denkbeeld in rook doen opgaan, en Lodewijk moet er in berusten. Bij decreet van den 23sten September '08 vernietigt hij het verschil tusschen Christen en Jood; deze zal voortaan óók schutter zijn en in het leger aan eigen bevelhebbers gehoorzamen. Een Israëlitiesch bataljon wordt opgericht; - doch de ontbinding volgt reeds vóór het voltallig is: den zade Jacobs rest nu een plaats in de gelederen.
De Nederlander kent de conscriptie niet. De Koning heeft zich stellig voorgenomen haar nimmer in te voeren. Vrijwilligers zullen het leger voltallig houden. De schutterij, een ordeloos-gewapende burgerwacht, wordt hervormd en de landstorm opgericht, waaraan zonder uitzondering moet deelnemen iedereen, zoo edelman als geestelijke en ambtenaar.
Toch, 's Konings karakter is zeer tegenstrijdig: nu streng, dan toegevend; opgewekt, weldra droefgeestig; koelbloedig, spoedig droomerig. Een slepende kwaal, oorspronkelijk een plaatselijke aandoening, ondermijnt sedert den jare 1800 het eenmaal sterke gestel, veroorzaakt in December '04 een verlamming der vingers van de rechterhand, blijft woekeren tot zij de geheele rechterzijde verlamt en langsaam maar zeker het lichaam sloopt. In Augustus '40 treft den ongelukkige beroerte op beroerte; apoplectiesch bezwijkt hij in Juli '46.
| |
| |
Bovendien stort hij op twintigjarigen leeftijd herhaaldelijk van het paard. Een dergelijke val berokkent hem een groot likteeken boven het linkeroog; dit gebeurt te Nice bij de belegering van Toulon. Een poos daarna slaan de paarden op hol bij het afrijden van den berg Saint-André in Savooie; het rijtuig kantelt en hij verstuikt de linkerknie, d.w.z. de knieschijf wordt ontwricht. Slecht genezen, blijft de gang slepend. Om gezegde redenen noemen de Hollanders hem den lammen Koning.
Het karakter verbetert er niet op, toen Napoleon hem, wiens hart niet meer vrij is, dwingt Hortense te huwen. Zij toch dweept met den Keizer en componeert te zijner eere het bekende partant pour la Syrie. Het huwelijk kan bijgevolg niet gelukkig zijn. Zij ontwijkt haar man zooveel mogelijk; want; de opmerking is van onzen Anton Reinhard Falck; want spreek de vrouwen niet van plicht: het zou kloppen zijn aan een dooven mans deur. Er zijn van die laagheden, zegt Thackeray, te laag zelfs voor een man, - de vrouw, de beminnelijke vrouw alleen, kan het wagen ze te begaan. Wij, Nederlanders, zijn nu eenmaal stijf genoeg om huwelijkstrouw op hoogen prijs te stellen en niet lief te hebben de vrouw, die gedurende vier bedrijven de behaagzieke speelt en in het vijfde bedrijf laatste tooneel berouwvol schijnt. Hoe Joséphine Napoleon tot dit ongelukkige huwelijk overhaalt, weet niemand (?). De voltrekking heeft plaats den 4den Januari '02 en den 10den October wordt een zoon geboren, in Den Haag den 5den Mei '07 gestorven; den 11den November '04 een tweede, te Forli den 17den Maart '31 gesneuveld en den 20sten April '08 een derde, te Chislehurst den 9den Januari '73 overleden. Deze is ex-Keizer Napoleon III. Allen zijn te Parijs geboren. Nauwkeurig geteld wonen de koninklijke echtgenooten tot in September '09 ternauwernood 120 dagen samen, d.i. doorééngenomen één uur per etmaal.
Lodewijk doet zijn intocht in Den Haag op Maandag den 23sten Juni '06. Hoe hij zich een regeerend Vorst voorstelt? De Koning, zegt hij, moet een eigen wil hebben in alle zaken; deze doen strekken tot zijn doel, de onafhankelijkheid en de veiligheid van den Staat; de onafhankelijkheid en de welvaart van den ingezetene. Bevelen en beslissingen moet hij stiptelijk doen uitvoeren. Lodewijk beschouwt zich als roi-souverain en Napoleon stelt hem aan als roi-préfet, zeggende: ‘La Hollande n'est qu'une province de l'empire.’ Trouwens, ‘l'établissement de la royauté en Hollande n'était pas une chose définitive.’ Lodewijk weet dit, maar mist den politieken knobbel.
De Koning past de doodstraf noode toe, vast besloten altijd gratie te verleenen, zich verantwoordelijk achtende voor ieder leven doch niet uit een manie d'humanité, zooals Napoleon hem schrijft. Deze is volkomen op de hoogte van alles wat er omgaat. Lodewijk, omringd door verspieders, wordt zenuwachtig, lichtgeraakt en wantrouwend. Den Haag staat hem weldra tegen en den 1sten Januari '08 is hij te
| |
| |
Utrecht gevestigd. Wetende, dat hij volbloed Hollander wenscht te worden, komt den 9den April een deputatie uit Amsterdam hem het paleis aanbieden, dat reeds den 2den October betrokken wordt. Napoleon is woedend. Hij, die zich Europa voorstelt als éen statenbond, ziet zich gedwarsboomd door den broeder, dien hij groot maakte. En de Nederlanders? zij kiezen later den oranje-telg en niet den kortzichtigen Lodewijk, die zich voor hen opoffert. De val van Napoleon begint in den nacht van de 2de op 3de Juli '10, toen Lodewijk uit het paviljoen hij Haarlem vlucht. Er woedt een hevige storm, die zelfs het keizerrijk doet schudden op zijn grondvesten. ‘La Hollande est française à jamais,’ zegt Napoleon den 16den Januari '13 en weinig maanden later valt hij.
Lodewijk, steeds in zichzelf gekeerd en niemand vertrouwend, denkt veel na óók over de kwaal, die hem het leven dubbel onaangenaam maakt. Gaarne spreekt en leest hij over geneeskunde en maakt gevolgtrekkingen, die hem grondwaarheden, axiomata, schijnen. De gedachtengang komt hierop neêr: de geleerden bezwijken als zij amper het hoogste punt van volmaaktheid bereikt hebben; dikwerf blijven zij onbekend en worden de slachtoffers van wrok en van wangunstigen: victimes des inimitiés et des Zoïles (afgeleid van Zooïlos, den kleingeestigen taalgeleerden vitter op de werken van Homeros; dus neuswijze bedillers). De geneeskunde nu is meer dan een bloote benaming; heeft een geneesheer genoeg kennis verzameld om nuttig te zijn, dan velt hem de dood. Toch handelt menigeen alsof de kunst zekerheid is. Rousseau zegt terecht: que la médecine vienne sans les médecins! Daarom worde een inrichting geopend om uit alle werelddeelen alle mogelijke geneesmiddelen te verzamelen en bekend te maken; om steeds op gewone ziekten toe te passen de wijze, waarop in tijdperken van besmetting wordt te werk gegaan; om óók voor de hoogste maatschappelijke klasse ziekenhuizen te bouwen, waarin het onmogelijk is van den noodzakelijken leefregel af te wijken; om op te richten een strengbeoordeelende rechtbank, ten einde het gedrag te onderzoeken der geneeskundigen; om door de nieuwsbladen bekend te maken wanneer er iemand overlijdt en om te beloonen hen, die belangrijke ziekten genezen. Hoe daartoe te geraken? het getal geneesheeren worde verminderd. Voorts te verbieden alle droogerijen, die niet van de beste zijn; van landswege kosteloos geneesmiddelen te doen verstrekken op de dorpen en aan de armen in de steden. Voor dat doel heeft Lodewijk te Amsterdam gesticht een laboratorium of koninklijke apotheek, pharmacie royale. In de maatschappij, luidt het verder, bestaan zekere
tegenstrijdigheden; kan er bijv. iets beters zijn dan goede geneesheeren? En toch, het getal beoefenaren der geneeskunst is zoo groot! Derhalve zou het zéér gewenscht zijn het aantal te verminderen. Verschillende klassen moeten onder hen ingevoerd worden, ten einde de waarlijk
| |
| |
goede aan het publiek te doen kennen; dit zou den zieke beletten het vertrouwen te misplaatsen.
Twee onderwerpen boezemen hem een levendige belangstelling in; ten eerste, ten einde het land allengs en zooveel mogelijk te bevrijden van kreupelen, gebochelden en door engelsche en andere ziekten misvormde kinderen, worde allen dezen het verblijf in de koloniën gemakkelijk gemaakt, huwelijken tusschen zoodanige schepselen belet en de vestiging in het koninkrijk ontzegd; ja zelfs een langdurig verblijf verboden. Ten tweede, ten einde in Europa uit te roeien veneeriesche kwalen, pest, geele koorts, pokken en dergelijke, versta men zich met andere Staten, worde ziekenhuizen geopend en maatregelen genomen gelijk aan die, aangewend tegen de pest. De maatschappij is immers geroepen om het lot te verzachten dier ongelukkigen, zichtbaar ontaard hier ronddolende als in een plaats van beproeving en zuivering?
Ongeveer twee maanden vóór 's Konings komst tot den troon, den 1sten Mei '06, is ingevoerd de geneeskundige staatsregeling, vastgesteld den 23sten Maart 1798. In de hoofdsteden der provinciën, ook te Amsterdam en te Dort zijn gevestigd geneeskundige commissiën van toevoorzicht, onderworpen aan een commissaris-generaal, tot het ministerie van Binnenlandsche Zaken behoorende. Maar, hoewel een der eerste geneeskundigen des lands, worden de bevelen van den commissaris zelden uitgevoerd. Oudergewoonte raadpleegt elke commissie met het Gouvernement, evenals toen de collegiën nog onderling met elkander onderhandelden. Men zou zoo zeggen, dat het centraalpunt aan het ministerie alleen bestemd is om de uitdrukking van den wil der provinciën in zich te vereenigen; met raadplegen en met ruggepraat wordt zeer veel tijd zoek gemaakt. Dit verdriet Lodewijk, die gaarne de ambtenaren en in de eerste plaats de Ministers naar zijn hand zet. Een voorbeeld. Het stuk is geteekend door den ouden oranjeklant Verhuell, ministre ou plutôt secretaire d'état pour la marine et les colonies den 22sten December '06 en bevat 28 artikelen: Instructie voor den Doctor-Generaal der Marine van Zijne Majesteit den Koning van Holland. Art. 5. Hij zal het daarheen dirigeren, dat in de behandeling der zieken aan boord van 's Konings schepen, zoo veel mogelijk eene Algemeene Geneeswijze worde gevolgd, daar bij echter in het oog houdende, dat in de behandeling van dezelfde ziekte, en gewijzigd naar, den aard der ziekte, naar de bijzondere gesteldheid der voorwerpen, en naar de plaats hebbende omstandigheden, met de vereischte omzichtigheid behoort te worden in acht genomen.
Dr. G.F. Pop, indertijd inspecteur van den geneeskundigen dienst der marine, toornt ten onrechte tegen dit artikel, daar het gronddenkbeeld rust op het oude standpunt, dat de ondervinding gelijken tred houdt met den leeftijd. Onmiskenbaar draagt het den stempel van Bilderdijk, ‘ook in dat vak wat ouderwetsch’, gedrukt op de Ziekte der geleerden, voltooid in '06 en verschenen in '07 na Leidens ramp.
| |
| |
's Dichters machtigen invloed op den Koning blijkt uit den vrij goed uitgesproken dronk:
Toch, tot tweemalen toe oppert Lodewijk de stelling, dat het aantal geneeskundigen verminderd worde. Thorbecke maakt haar tot daad door de wet van '65. Wat gebeurt dertien jaar later? Voor een koopje moeten het platteland artsen; oorlog, marine en koloniën officieren van gezondheid hebben; niettegenstaande het krachtige verzet van bijna alle geneeskundigen (een opmerkelijk zeldsaam geval!) verdedigen vier onbevoegde Ministers en nemen twee onbevoegde kamers de wet aan van den 25sten December '78, Staatsblad nr 222, waaraan het beginsel ten grondslag ligt: ‘Studenten, bijeengescharreld uit jongelieden van veel en weinig aanleg, van veel en weinig kennis, van ouderen en jongeren leeftijd, zij zouden een te breede wetenschappelijke opleiding genieten voor het platteland.’ Zóó ongeveer spreekt de Minister van Binnenlandsche Zaken Kappeyne. Gelukkig zijn wij van die scharrelaars met ingang van den 1sten Januari '94 verlost door de wet van den 12 December 1892, Staatsblad nr 261.
Den 2den Mei '07 wordt de Kroonprins ongesteld. De geneesheeren, zegt men: herkennen de ziekte niet. De voornaamste doctoren worden ontboden: Johan Rudolf Deiman uit Amsterdam, Sebald Justinus Brugmans uit Leiden en Hendrik Mirandolle uit Den Haag. Het is kroep, hoewel de hoogleeraar Brugmans het tegendeel zou verklaard hebben. Te laat, volgens een hoveling, te laat zijn aangewend spaansche vliegen, bloedzuigers en dergelijke middelen, die specifiek werken bij den aanval der verschrikkelijke ziekte. Het kind bezwijkt in de armen der ouders in den nacht van de 4 op 5 Mei. Het had een zeer zacht humeur en een buitengemeen verstand. Napoleon l'affectionait très-particulierement. De behandeling, zoo het heet, te laat ingesteld, wordt in onze dagen niet meer gevolgd: de z.g. hoofdmiddelen, als daar zijn bloedzuigers, braakmiddelen en huidprikkels behooren tot het verledene.
Hoewel de overgang wat schril schijnt, is het hier de plaats om gewag te maken van het speelgoed van de machtigen der aarde, een strikje en een kwikje. Lodewijk is bij zijn komst dadelijk op zoo iets bedacht. Reeds den 16den Februari '07 worden de in Januari benoemde ridders van de Orde der Unie beëedigd. Het is een prachtige vertooning. In de groote zaal van het oude hof in Den Haag troont de Koning, omringd door de groot-officieren en alle pages. Lodewijk richt het woord tot de aanwezigen en doet hen zweeren. Minister Van der Goes, groot-kanselier van de orde, roept de ridders één voor één op, hen noemende met namen. Ieder knielt op zijn beurt aan den voet des troons en ontfangt de decoratie uit 's Konings handen. Van der Goes houdt een treffende aanspraak. Den volgenden morgen ten tien ure is
| |
| |
er groote parade in de Maliban [het Malieveld]. De troepen krijgen nieuwe vaandels, leggen den eed af en defileeren voor den Koning en diens adjudanten, de Ministers van Oorlog en van Marine, benevens een groot aantal generaals en hoofd-officieren, allen versierd met de orde. De Koning staat tusschen de bekende twee beuken, waarvan de linker (naar de zijde van het bosch), geveld is door den storm van den 11den November '91. Er zijn duizenden toeschouwers, want de soldaten dragen nu niet meer den hoed, maar de schacot, uitgezonderd de grenadiers, de jagers (voor de eerste maal in het groen gekleed), de artillerie der garde en de carabiniers, die met de beerenmuts prijken. Behalve de gardes, die de korte broek behouden, zijn allen gestoken in de lange broek, pantalon. De officieren dragen geele kaplaarzen, de minderen halve slopkousen. Let wel, de minderen; want bij aanschrijving van den agent van oorlog is het sedert den 19den Februari '01 verboden om bij de aanduiding der manschappen het woord gemeen te bezigen. De algemeene naam is voortaan soldaat, te onderscheiden in grenadier, jager, fuzelier, kanonnier, dragonder, huzaar, mineur of pontonnier.
Bilderdijk wordt bij die gelegenheid geen ridder gemaakt. Waarom niet? ‘Er zijn er velen, waarover men zich verwondert dat zy 't geworden zijn. Dit is een graad slimmer. Ik zeide onlangs (eer de benoeming geschiedde) aan 't Hof: ‘Tout ce qu'il y a de distinctions a été tellement avili, qu'on n'y peut mettre aucun prix...’ schrijft hij aan Jeronimo de Vries. De treffende aanspraak van Van der Goes is opgesteld door Bilderdijk: ‘Discours fait par ordre de S.M. pour être prononcé par le Chancelier de l'ordre Royal de Hollande, dans la cérémonie de distribution des décorations de cet ordre le 16 Février 1807’ en opgenomen in Hommage au Roi.
Het devies der orde, niemand kan het tegenspreken, beantwoordt volkomen aan de oprechte doch kinderlijke gevoelens des Konings: doe wel en zie niet om, het oud-Fransche fay ce que doy, advienne que pourra, in het Engelsch do what you aught, happen what may. De Koning spreekt de Nederlandsche woorden tamelijk goed uit. De decoratie is een gouden kruis met acht geëmailleerde stralen, afwisselend vier groote en vier iets kleinere, waartusschen vier gouden bijtjes met uitgespreide vlerkjes. Aan de eene zijde, in het midden van het kruis, is de pijlbundel der Vereenigde provinciën, rondom den scepter saamgebonden door het koninklijk lint; daaromheen een slang met den staart in den bek en de letters e.m.m. (eendracht maakt macht). Aan de keerzijde zwemt Zeelands leeuw. Om den rand prijkt het devies doe wel en zie niet om. Een gouden kroon bevindt zich boven het kruis, dat aan een hemelsblauw lint hangt, door de ridders in het knoopsgat, door de commandeurs om den hals gedragen. De grootkruisen hebben bovendien op de linkerborst een groote plaat, gedeeld in acht punten, rayons; het schild is gelijk aan dat van den leeuw van het kleine kruis.
| |
| |
De commandeurs dragen ook op de linkerborst een hemelsblauw kruis, croix grecque, met de letters D.W.E.Z.N.O.
Het brevet is geteekend: Lodewyk. Het draagt tevens de handteekeningen van M. van der Goes, Groot Kanselier van de orde en van A.R. Falck, Secretaris der orde. Vergelijk Henri Jean Caan, de 1806-1810 Auditeur du Roi d'Hollande, Sous Préfet de l'Arrondissement Rotterdam: Funérailles du feu roi Louis-Napoléon Bonaparte et de son fils aîné Napoléon-Louis. La Haye 1847, 8o. 22 p. Het supplément, p. 23-30, bevat de geslachtslijst der Famille Bonaparte van 1767 tot 20 December 1848, toen Napoleon prezident wordt der Fransche republiek. Met portret van Lodewijk. Omtrent diens naam, door Caan verkeerd afgedrukt, volge deze herinnering: in 1805, toen twee zijner broeders den naam Napoleon aannemen, teekent Lodewijk een paar malen Napoléon Louis; doch laat dit na op de aanmerking, dat hij daar alleen recht op heeft bij keizerlijke acte. Sedert geeft men hem toch dien naam in officiëele stukken, doch de Keizer zelf doet het niet. Lodewijk teekent eenvoudig Louis of Lodewijk, zich bepalende om als titel Napoleon aan het hoofd van acten te plaatsen. Gedurende zijn laatste verblijf te Parijs ('09/'10), verwijt men hem het weglaten van dien naam en toen hij hem gebruikt, maakt de Gazette de France er aanmerking op. Had de Keizer nu maar gesproken! Deze echter laat ieder dikwerf zijn eigen weg volgen om beter 's menschen geheime roerselen te leeren kennen, doch komt wel eens bedrogen uit. Lodewijk brengt hier zeer aardig in herinnering het gezegde van La Fontaine: on ne peut contenter tout le monde et son père. Dit in het voorbijgaan. De orde der unie is nog aan de orde.
Natuurlijk behooren feesten bij dergelijke hoogstbelangrijke gebeurtenissen. Het inwijdingsfeest heeft plaats den 16den Februari '07; vroolijk en kostelijk, splendide, is de bijeenkomst; prachtig, somptueux, de maaltijd. Het eerste jaargetij valt te Amsterdam den 25sten April '08, waar de ondankbare Van der Palm, ridder en orateur der orde, een zeer welsprekende redevoering houdt. In November '13 stopt hij eed en orde weg en schrijft een oranjevergoding ad majorem Vanderpalmi gloriam. Het tweede en laatste jaargetij loopt eveneens binnen Amsterdam op den 3den September '09. Den 5den April '10, bij 's Konings laatste bezoek aan Napoleon te Parijs, overhandigt Lodewijk zijn broeder het grootkruis der orde; de Keizer neemt het ding aan, maar draagt het nimmer. Het getij kentert. Weldra valt de eeuwige eb in.
Lodewijk, zijn volk van nabij wenschende te leeren kennen, doorreist het geheele land en bezoekt in '09 Noord-Braband. Het gehucht Aerle, een onderdeel, paroisse, der gemeente Aarle-Rixtel in de meierei van Den Bosch, wordt geteisterd door een besmettelijke ziekte, die veel slachtoffers maakt. Geen gevaar duchtend, bezoekt hij de zieken en zorgt voor geneeskundige hulp, die ten eenenmale ontbreekt. Daardoor steelt hij de harten van velen. In Mei is hij op Walcheren. Met
| |
| |
innig leedwezen hoort hij, dat ten plattenlande zeer veel vrouwen de kinderen voeden met koemelk en pap; hij maant de geestelijken aan hun invloed te gebruiken om dit misbruik te keeren en ondervraagt verscheiden vrouwen over die gewoonte. De autoriteiten betuigen, dat verzet vruchteloos zal blijken. De Zeeuwsche schoonen nu, dragen een soort van halven sluier van zeer fijn linnen, muts of tipmuts geheeten, die hoofd en nek bedekt. Op het voorhoofd wordt de muts bevestigd met een gouden staaf, een platte speld, door de gehuwden links en door de ongehuwden rechts gedragen. Het bevel des Konings luidt, dat vrouwen, die zelven haar kinderen zogen, het recht zullen hebben om een gouden cirkel op het voorhoofd te dragen en dat elk jaar drie zulke versierselen zullen worden vereerd aan de drie huismoeders, die de meeste kinderen hebben gezoogd. Dr. J.C. de Man te Middelburg heeft welwillend mij dienaangaande gemeld, dat de hoofdtooisels heeten krullen en bellen, bevestigd aan een rond het hoofd gaanden beugel van zilver, eindigende in een spiraal. Aan die krullen hing men in den Franschen tijd gaarne een klein belletje, thans vervangen door een pareltje, dat aan een stuk goud hangt, ook nu nog belletje genoemd. Later werden de krullen vierkante plaatjes, die nog in Zuid-Beveland gedragen worden; daar eindigt het hoofdijzer in twee groote gouden platen, stukken geheeten, terwijl op Walcheren de bellen ook wel strikker worden genoemd. Zij ontbreken daar nooit, ja men droeg er zelfs bellen en krullen bij, doch deze zijn nu uit de mode. De Zuid-Bevelandsche bruid draagt aan elken kant nog één of twee gouden knoppen. Op Walcheren worden thans, evenals vroeger in Zuid-Beveland, gedragen oornaalden oorspronkelijk haarnaalden, zooals nu
aldaar knoppen. Men droeg ze òp het voorhoofd om het haar bijeen te houden; de naald is een plaat van zilver en goud geworden en wordt dwars over het voorhoofd gedragen, doch ze heeten altoos naalden. De platen in het werkje van C. de Coster, verschenen in 1875, in de Fransche en Italiaansche talen, La Zelande en La Zelanda, geven een juist denkbeeld der tooisels, doch niet van den zetel der voorhoofdsnaald, door de gehuwden links en door de ongehuwden rechts gedragen. Op tien platen; er zijn er vijftig, alle van A. Dillens; wordt zij afgebeeld. Zes plaatsen de naald links bij vrijsters; twee rechts, eens bij een bruid en eens bij een jonge dochter; één (bl. 61) heeft twee fraaie deerns, die haar verschillend dragen, nl. één rechts en één links; éénmaal omklemt zij het geheele voorhoofd. Overigens ontbreekt zij bij de vrouwenfiguren. Ook de tekst bevat onjuistheden, o.a. wordt op bl. 54 der Italiaansche uitgave de bakkeet een zoutkeet, fabbrica del sale o bakshoven [bak-oven]: la sala ove si trova il forno del pane, het vertrek waarin zich de broodbakkerij bevindt. De bakkeet (de keet met den bak-oven) is een gebouwtje bij elke boerderij, waarin men woont om het groote huis rein te houden. De schrijver meent echter dat iedere boerehuizinge bovendien een zoutkeet rijk is, blijkende uit
| |
| |
het voegwoord o (of.) Dergelijke onjuistheden worden ook elders aangetroffen. Zoo zegt Edmondo de Amicis dat in onze oliemolens olijven geperst worden.
Het hoofdtooisel der Scheevelingster wijkt eenigszints daarvan af; zij draagt dagelijks (door de week) de mopmuts met geplooid kort nekstuk; in gala of pontificaal de tipmuts met geplooid afhangend nekstuk. Het hoofdijzer, kortweg ijzer genoemd, is van goud, verguld zilver, zilver of blik, het z.g. ijzer van Casse, indertijd vervaardigd door Casparus Jenezon, Werfstraat 14. De beugel is om het achterhoofd smal, om de wandbeenderen breed. Van voren prijken stikken, stukken of bookjes, boekjes, bij de gegoeden van goud, ook als het ijzer van zilver is, bij de minder bevoorrechten van zilver of van casse-metaal. De stikken zijn plat omgebogen als een bikkel, waaraan een vierde gedeelte ontbreekt en hebben van voren een gaatje. De bookjes zijn ovaalvormig en eindigen van onderen in een oogje. In gezegd gaatje of oogje bengelen bellen, slingers of hangers. Bij de tipmuts behooren twee over het veer(voor)hoofd gekruiste naalden d.z. platte ovaalvormige platen, met het spitse einde onder de muts gestoken en met het breede gedeelte in een groefje achter de bookjes steunende; de naalden zijn versierd met gedreven figuren, in den regel bloemvormig. Op het midden van het voorhoofd wordt somwijlen een derde breedere naald gedragen, waarvan de spits onder de muts plaats vindt. Bookjes en stikken, staafvormig in het midden verlengd, zijn op een centimeter afstands aan het ijzer geklonken. Deze staafjes hebben elk twee gaatjes achter elkander geboord, waarin, ook in klein tenue, een gouden speld met een paarl in top wordt gestoken; naar gelang nu de speld in het voorste of in het achterste gaatje gedragen wordt, is het voorhoofd meerder of minder zichtbaar: de wereldlinge laat gaarne meer zien dan de ingetogene. Goed geteld omgeven het vrouwenhoofd: 1. het gewoonlijk lange hoofdhaar, weggemoffeld onder 2. een wit ondermutsje, bedekt door 3. een zwart
mutsje, waaromheen 4. het ijzer, bekleed met 5. de mop- of tipmuts, waarop bij plechtige gelegenheden prijkt 6. een hoed naar de jongste Fransche mode. Van het hoofdhaar is alleen zichtbaar òf in het midden van het voorhoofd een dotje, gezegd toertje, òf aan beide zijden halve maantjes, splitsen. Onloochenbaar is deze hoofdbekleeding Friesch; ook frisch?
Lodewijk, het volk als kinderkens beschouwende, uit zich aartsvaderlijk aldus: Besluit van Lodewijk Napoleon door de gratie Gods en de Constitutie des Koningrijks Koning van Holland, Connetable van Frankrijk, willende voorstellen een zeker en algemeen ontwerp tot verbetering van het Departement Zeeland, hebben wij gedecreteerd en decreteren als volgt: Art. 67. In te gaan met den eersten van Hooimaand zal het geene vrouw van het platte land of van de dorpen in het departement Zeeland vrij staan, meer dan één oorijzer [lees: haar- of voorhoofdsnaald] tot tooisel onder hare muts te dragen, de vrouwen
| |
| |
kunnen er een ter linkerzijde en de ongehuwde meisjes een aan de regterzijde dragen; edoch alleen aan de vrouwen, die zelve hare kinderen zoogen, zal het vrij staan er twee te dragen. Onze minister van den Eeredienst en Binnenlandsche Zaken zal van onzentwege op den eersten van Hooimaand door de gemeentebesturen van al de dorpen des eilands Zuid-Beveland aan de meest verdienstelijke huismoeders, die al hare kinderen zoogen en gezoogd hebben een tooisel uit twee dier oorijzers van goud bestaande vereeren; zullende er een kleine plechtigheid te dien einde plaats hebben: het oudste der Leden van de gemeentebesturen zal in persoon dit tooisel zetten op het hoofd der vrouw, welke het gemeentebestuur zal uitgekozen hebben. Het dorp en voornamelijk alle de vrouwen en jonge dochters zullen tot deze zamenkomst genoodigd worden, na den afloop van welke er een prijs van f 20 aan de jongelieden zal worden gegeven, hetzij om met den boog, hetzij om met den snaphaan naar de schijf te schieten of voor wedloopen of harddraverijen, volgens het gebruik der opgezetenen en de plaatselijke gelegenheden. De Land-Drost, benevens de Drossaard van Zuid-Beveland zullen al wat tot dit onderwerp betrekking heeft op de meeste gepaste en geschikte wijze tot het oogmerk, dat wij ons voorstellen bepalen; de prijs zal den overwinnaar door de vrouw, die de onderscheiding genoten zal hebben, worden ter hand gesteld. - Onze Minister van den Eeredienst en Binnenlandsche Zaken is belast tot het laten doen van de noodige voorschotten, door de gemeentebesturen; zullende de kosten worden vergoed uit de sommen van dezen dag aan ter beschikking van onzen Minister van den Eeredienst en Binnenlandsche Zaken gesteld. - Gegeven in ons Koninklijk paleis op het Loo, den 6den van Zomermaand van het jaar 1809 en van onze regering het vierde. (Get.) Lodewyk. Voor copy conform, de eerste secretaris van het kabinet des Konings, bij absentie: De Secretaris Archivist,
(get.) S. Dassevael.
Men ziet, dat Lodewijk ook hier aardig met geld omspringt; de vraag: wie zal dat betalen? komt nimmer bij hem op. Een tijdgenoot schrijft: ‘il parvint à détruire, dans quelques provinces, la mauvaise habitude qu'ont plusieurs femmes de campagne d'élever leurs enfans avec du lait de vache et de la bouillie; mais il n'arriva à déraciner cette inhumaine habitude, qu'en flattant la vanité des mères de famille qui nourrissaient leurs enfans.’ Een eerzuil zou Lodewijk waard zijn, als deze regelen waarheid bevatten.
De belooning heeft slechts éénmaal plaats. De heer A. Bruggeman, burgemeester van Baarland, deelt mij welwillend mede: ‘Op den 7 Juli '09 is in deze gemeente op bevel van koning Lodewijk, volgens een extract uit het verbaal van den landdrost van Zeeland van den 30 Juni van dat jaar, met eenige plechtigheid door den koning voorgeschreven, aan Leuntje Pieterse Meulpolder, huisvrouw van Kornelis Schipper uitgereikt een eereprijs, bestaande in een gouden hoofdversiersel, z g.
| |
| |
stukken, spelden en bellen of strikken; zijnde zij de verdienstelijkste vrouw dezer gemeente in die dagen, omdat zij het grootste getal eigen kinderen heeft gezoogd. Dit hoofdversiersel is hier nog ten deele aanwezig; de bellen of strikken zijn reeds lang verkocht; het overige is in bezit van den landbouwer G. Schipper en voor belangstellenden te bezichtigen. In de gemeente Heinkeszand is ook een dergelijke prijs uitgereikt, die later bij boedelscheiding, erfenis of legaat in handen is gekomen der familie Zeevaart-Van Boven alhier, doch is reeds lang verkocht. Uit officiëele stukken in het gemeente-archief blijkt, dat op dienzelfden 7 Juli in de gemeente Oudelande een dergelijke prijs is uitgereikt aan Jannetje Steenaart wed. Danker Wesdorp. Uit deze stukken, hier aanwezig, blijkt, dat deze prijs-uitdeeling heeft plaats gehad op dien dag in alle gemeenten van Zuid-Beveland. De hoofdsierselen moesten door een commissie van secretarissen ten plattelande worden aangekocht en mochten per stuk den prijs van f 132 niet te boven gaan. Om de plechtigheid te verhoogen, werd door twaalf der verdienstelijkste jongens een wedstrijd gehouden, welke in deze gemeente bestond in het ringrijden; het prisant, uit naam van Z.M. uitgereikt, ontfing Kornelis Janse Lapeere en in de gemeente Oudelande Kornelis Janse Meijers. Van die prijzen schijnt hier niets meer aanwezig te zijn, althans ik heb er nooit iets van kunnen opsporen. Genoemde prisanten à f 20 per stuk, moesten uit de dorpskassen worden betaald, evenals de kosten van een maaltijd van acht personen à f 1,10 per hoofd en twaalf flesschen wijn à f 0,80 per flesch, benevens het benoodigde lint, te samen voor deze gemeente bedragende f 22’. - Art. 67 spreekt echter van voorschotten!
Als ik het goed begrijp, schrijft Dr. J.C. de Man, heeft de vrouw gekregen 1 zilveren beugel, 2 massief (??) gouden stikken, 2 ronde en 2 kleine knoppen. Ik meen, dat onder Borsele een vrouw zulk cadeau heeft gekregen. Dr. J.P. Berdenis van Berlekom verhaalt in De Gezondheid, dat wijlen Zeelands Inspecteur Dr. Adr. A. Fokker hem op zijn laatste ziekbed mededeelde, dat Leuntje Meulpolder heeft gekregen 1 gouden oorijzer [haar- of voorhoofdsnaald] met 2 gouden spellen en 2 gouden bellen. Op het oorijzer stond gegraveerd rechts een V en links een K (voor Kinderzoogen?); ter weêrszijde van den zilveren beugel bevindt zich op de hoogte van de slapen van het hoofd een massief gouden plaatje. Aan dat z.g. oorijzer hingen gouden knoppen en spelden, die echter niet meer aanwezig zijn. De kleinzoon van Leuntje, Kornelis Schipper, vertelde aan Dr. Fokker, dat zijn vader Pieter bij gelegenheid van de uitreiking naar den ring heeft gereden. Viermaal had hij ingestoken, maar durfde geen vijfden steek doen, wijl men hem diets maakte, dat hij dan zou moeten dienen. De winner, Kornelis Lapeere, die vijfmaal had ingestoken, ontfing 4 zilveren broekknoopen, nl. 2 groote en 2 kleine. Verg. het tijdschrift De Gezondheid van 1878 nr 6 bl. 178, den 15 Maart '79 verschenen.
| |
| |
Lodewijk heeft veel op met Zeeland, reden waarom waarschijnlijk de zwemmende leeuw op de keerzijde van de orde der unie prijkt: goed rond, goed zeeuwsch. Den 18 December '06 wordt hij protector van het Zeeuwsch Genootschap; bij zijn komst te Middelburg bezoekt hij het muzeum en bij zijn vertrek den 15 Mei '09 schenkt hij aan het Zeeuwsch Genootschap f 4000 en aan het Natuurkundig Genootschap f 2000. Den 4 Mei komt hij in Zeeland, bezoekt met zijn jacht Stavenisse en Wolfaartsdijk, toen nog een eiland; rijdt den 9 naar Goes, waar men hem, wel ietwat ondeugend, laat wandelen over de schorren; dien tengevolge wordt den 29 April '08 op last van den directeur-generaal van den waterstaat van het koninkrijk Holland een plan ontworpen deze te bedijken en bij koninklijk besluit van den 30 December '08 Lodewijks-polder genoemd; doch een in den polder verrezen dorp ontfangt den 8 Maart '15 (8 Maart is de verjaardag van Willem V) naar de echtgenoote van Willem I den naam van Wilhelmina-dorp en toen, zeker omdat het vreemd zou zijn, dat Willemijntje rust in Lodewijks schoot, toen heeft men den polder herdoopt als Wilhelmina-polder, thans groot 1559 bunder en om landbouwkundige redenen een der beste van Zeeland. Op Overflakkée wordt gevonden de Nieuwe Lodewijks-polder, in '06 ingedijkt, weder ingeloopen en weder herdijkt.
Den 11 Mei des avonds ten tien ure komt Z.M. doodelijk vermoeid te Middelburg en gaat onmiddellijk te bed. Den volgenden dag, Vrijdag, is hij ondanks de receptie eveneens verplicht ten elf ure het slaapvertrek op te zoeken. Welk een verschil met Willem III, die aldaar op één morgen vijfmaal met de onmisbare champie déjeuneert en van geen moeheid weet. Saterdag bezoekt Lodewijk het treurige Veere, waar men hem een mandje met levende schelvisch en tongen aanbiedt, het éénige wat het verarmde plaatsje vermag: de penning der weduwe.
Het karakter van Lodewijk spreekt duidelijk uit het volgende voorval. Op de rondreis door Gelderland bevindt hij zich einde Juni '08 te Tiel. Een hond, verbijsterd door het gejuich en geschreeuw der opgewonden menigte, springt in 's Konings rijtuig. De hovelingen pogen het dier weg te schoppen, maar Lodewijk beschermt het. Sedert blijft het trouw om en bij hem. Tiel, zooals hij het zeer eigenaardig noemt, kan geen kwaad doen, ook al vliegt het naar de beenen van zekere ambassadeurs, net alsof hij iets afweet van politiek. Het gaat mede naar Utrecht, waar het hof sedert den 1 Januari is gevestigd. Gewoon om overal rond te dolen, snuffelt het op een mooien dag in de keuken, waar de koks, bijna met de hand aan de muts, het allerlei lekkers aanbieden. In het weggaan vindt en pakt de gulzigaard bij het waschhok een onweêrstaanbaar kluifje. Tiel begint te brommen en tracht het te verzwelgen, toen eenige keukenprinsen het pogen aftenemen. Doch daar het ietwat te groot is voor juffers keeltje
| |
| |
(het beestje toch behoort tot de zwakke sekse), dreigt haar de dood door verstikking. De hevig ontstelde koks roepen om hulp en in een oogwenk is zij, de wèlbeminde (la bien-aimée), omringd door het geheele keukenpersoneel. Toevallig komt de prefect van het paleis, baron Van Asbeck in vol ornaat binnen, neemt Tiel op en snelt naar het salon, waar een gedeelte van het hof bijeen is. Het gevaar dringt en de Koning zendt om den officier van gezondheid der eerste klasse Giraud, 's Konings eersten lijf-chirurg, die buiten adem toesnelt, meenende dat Z.M. een ongeluk is overkomen. Vernemende dat het de hond geldt, weigert hij kortaf hulp te verleenen. Lodewijk stampvoet van woede en gebiedt hem te gehoorzamen. Ruw antwoordt Giraud, in 's Konings dienst te staan, niet in dien der hond en gaat weg. De dienstdoende kamerheer Former de Montcazals waagt op te merken, dat 's Konings tandmeester zich in het paleis bevindt. Deze, de Italiaan Angela de Vergami, verwijdert handig en bijna san dolor het boutje. Giraud valt in ongenade en vertrekt weldra naar Parijs, waar hij eerste heelmeester wordt in het Hôtel-Dieu. Het kan verkeeren, want kort tevoren voegt de Koning hem spottenderwijze toe: ‘Heb-je ooit gedroomd, waarde Giraud, dat je chirurg van een koning zoudt zijn?’ - ‘En gij, sire, hebt gij ooit gedacht koning te zullen worden?’ luidt de ongepaste wedervraag. Pasquier, eveneens lijf-chirurg, heeft iets vroeger den koning vrijwillig verlaten, wijl de gedane beloften, waarmede Lodewijk zoo gul is, louter klanken blijken. Te Parijs wordt hij eerste heelmeester aan het Hôtel des Invalides. Il signor Vergami daarentegen blakert zich in 's Konings gunst en alle monden van hof en stad zijn ter zijner beschikking. Hij maakt fortuin; doch zoo gewonnen, zoo geronnen. Een jaar later zit hij voor schulden in de
gijzeling, waaruit hij eerst wordt ontslagen, toen Lodewijk hoogstdeszelfs beurs opent.
Tiel vergezelt den Koning op de reis naar Parijs; vertrokken den 27 November '09 komt hij er aan den 1 December. Den 16 wordt Napoleons huwelijk ontbonden, en dat met Maria Louisa gesloten, burgerlijk den 1 April '10 te Saint-Cloud en kerkelijk den 2 in de kapel van het Louvre. Den 7 vertrekt Lodewijk naar Amsterdam, waar hij den 12 aankomt. Vrouwlief reist alleen en is den 14 te Utrecht om weldra Nederland te verlaten. De echtelieden zijn besloten voortaan gescheiden te leven. Den 1 Juli legt Lodewijk het koningschap neder ten behoeve zijner beide zonen. Den 1 Augustus wordt de staatsraad ontbonden en Nederland ingelijfd bij Frankrijk, zooals bij decreet van den 9 Juli door Napoleon is vastgesteld. Wat is er gebeurd? In den stormachtigen nacht van de 2 op 3 Juli klokke één uur vliedt Lodewijk uit het paviljoen bij Haarlem. Bij het doorgaan van het zijpoortje blijft de linkervoet haken aan een plank, die over een greppel ligt; hij struikelt en moet in den reiswagen worden gedragen door de hem vergezellende heeren: admiraal Bloys van Treslong
| |
| |
adjudant; generaal Travers, capitein der gardes en den eersten kamerdienaar, Laforce, van het dienstpersoneel de eenige die hem volgt et pour cause. Men schrijft 1808: Rochard, als lijf-bediende door Lodewijk medegenomen uit Frankrijk, mishaagt hem en wordt geschorst. Een gewoon kamerdienaar, Laforce, is de plaatsvervanger, une espèce de Figaro, zeer geslepen en zeer bij de hand; doch die weinig geeft om die eer. Hij kent den glibberigen hofweg, maar moet gehoorzamen; steekt zich in het kleed zijner waardigheid en vergeet niet den degen, die erbij hoort. Hiertegen verzet zich Rochard; ook de hofmaarschalk ziet het nut van den degen niet in, en verbiedt Laforce dien te dragen. Hoewel uitgelachen en bespot, verbeidt hij geduldig het oogenblik der wrake. De Koning verneemt den twist, en verkneukelt zich. Rochard, hoewel in ongenade gevallen, bevindt zich dikwerf in het voorvertrek van 's Konings slaapkamer. Op een avond komt de gedegende Laforce Rochard gezelschap houden; deze wil hem ontwapenen. Lodewijk hoort het rumoer en schelt. ‘Wat verlangt uw majesteit?’ vraagt Rochard, - ‘Laforce!’ - ‘Met verlof, sire; toch niet den gewapenden?’ - ‘Ja,’ zegt de Koning, schaterende om de gevatheid. Sedert blijft Laforce in de gunst en is de rechterhand van Lodewijk, ook bij galante avonturen. Rochard krijgt bevel om naar Frankrijk te vertrekken, waar het hem best bevalt, dank de zorg voor zijn beurs in de dagen van olim. ‘Contre Laforce il n'y a pas de résistance.’
Op den avond van den tweeden dag na 's konings vlucht, toen de paarden met lossen teugel in gestrekten draf loopen, springt Tiel onverwachts uit den wagen en wordt door de wielen verpletterd. Den volgenden dag, den 6, richt Lodewijk aan den tijdelijken minister van buitenlandsche zaken Van der Heim een schrijven, eindigende met de woorden: ‘La Tiel est mort hier sous les roues de ma voiture.’ Den 9 is Lodewijk te Töplitz, het einddoel van den tocht, die acht dagen geduurd heeft.
Zoo vliedt de vorst, wien één jaar vroeger door onzen dichterenvorst is toegezongen:
Juich, Holland! juich gezegend Rijk!
En bloei' de naam van Lodewijk
Tot 's aardrijks verste stranden!
-, het hart der onderdanen
Is de krans van Lodewijk.
Ja! Lodewijk, zijn machtigen broeder trotseerende, wil met hart en ziel Hollander worden. Professor Van Lennep, de amsterdamsche predicant Chevalier en Bilderdijk onderwijzen hem. De laatste, die af en toe zijn tweebak droog eet, geniet ‘opgemerkt en opgekweekt door den kunst- en dichtlievenden koning Lodewijk’ (Mr Isaac da Costa), jaarlijks f 3-6000. In zinsverrukking eindigt hij in '08 Willem van Holland met de goddelijke woorden:
| |
| |
Hef, Holland, hef het moedig hoofd,
Van nieuwe glans omschenen,
(Een glans, die allen luister dooft!)
Door damp en nevels henen!
Verhef het tot een hooger trans,
En laat van de opgestoken lans
d' Ontzachtbren Liebaart waaien,
Daar de arend, in zijn steilste vlucht,
Hem welkom heet in 't blaauw der lucht
Bij 't schitterend bliksemzwaaien!
De dichter doelt hier op Lodewijk. Het is geen toespeling ‘op den kruistocht van Keizer Barbarossa, medegemaakt door graaf Floris III en diens jonger zoon, later Willem I,’ zooals Da Costa zegt in ‘De mensch en de dichter Willem Bilderdijk;’ veel minder hyperbolische bombast, zooals de bij Tollens bekende geleerde (?) het noemt. Het is eenvoudig een zinspeling op het wapen van het koninkrijk Holland, bestaande uit het oude wapen van Holland (den Liebaart van keel op een gouden veld) gevierendeeld met het Napoleontische wapen (den gouden arend met zijn klauwen den bliksemschicht vasthoudende, op een lazuren veld). Holland wordt alzoo opgewekt [om] ‘van de opgestoken lans’ haar banier te laten waaien, waarop naast den ‘ontzachtbren Liebaart’ ‘de Arend’ prijkt, die hem in de ‘blaauwe lucht’ (het lazuren veld) ‘welkom heet bij 't schittrend bliksemzwaaien’ (de bliksemschicht dien hij in zijn klauwen omvat). Dat deze opvatting de juiste is, blijkt nog duidelijker uit de opneming van den geheelen triumfzang met enkele veranderingen, in B's 's Konings komst tot den Throon. Vergel. E. in de A. kunst en letterbode van 1859.
Lodewijk is voortaan niet meer roi de Hollande, mais comte de Saint-Leu. De laatste levensjaren worden gesleten te Florence in het paleis aan de Arno. De plaatselijke aandoening van 1800 sluipt langsaam voort; verlamt eerst de vingers der rechterhand, weldra de geheele rechterzijde des lichaams. Zijn gansche aanwezen is, om zoo te zeggen, in '37 tot niets vervormd, getuigt Dr. Jan Wap. In Augustus '40 treft hem beroerte op beroerte. In '43 ligt hij geheel verlamd te bed, nauwelijks in staat om de linkerhand tegen de hartstreek te drukken en Noordziek toe te fluisteren: la Hollande est là. Zijn jongste, nu eenige zoon, die den 20 December '48 prezident wordt der fransche republiek en als ex-keizer der Franschen den 9 Januari te Chislehurst sterft, ontvlucht door de hulp van Dr. Henri Conneau uit Ham en wenscht zijn vader nog éenmaal te zien. Lodewijk laat zich vervoeren naar Livorno. Te vergeefs wacht hij en bezwijkt er den 24 Juli '46. Het stoffelijk overschot wordt te Florence begraven. Den 29 September des morgens ten elf ure van het volgende jaar is het in de kerk van Saint-Leu aan de aarde toevertrouwd, tegelijk met dat van zijn tweeden zoon, te Forli gesneuveld. Lodewijk, geboren te Ajaccio den
| |
| |
4 September 1778, is bijna 68 jaar oud geworden. Hortense leefde van 1783-1837.
Er wordt verhaald, dat Lodewijk in '40 Nederland bezoekt en alhier in De Bellevue verblijft. Na maandenlang voortgezette nasporingen kan gerustelijk verklaard worden, dat, daargelaten de onmogelijkheid blijkende uit de medegedeelde lijdensgeschiedenis, het geheugen den verteller parten heeft gespeeld. De uitkomst van het onderzoek, verklaring tevens der vergissing, leert, dat Lodewijks jongste zoon vergezeld van twee heeren er éen dag vertoeft. In den namiddag, een rijtoer makende naar Scheveningen en het badhuis, verschijnt aan het hôtel de commissaris van politie Waldeck met gezegeld regeeringsschrijven, houdende een wenk om ten spoedigste Nederlands grondgebied te verlaten, waaraan nog dien eigen avond gevolg gegeven wordt. Het is in den jare 1847, kort vóor het uitbreken der Februari-omwenteling. De juiste dag blijft in het duister.
Het tijdperk van 1795-1813 is kort van duur maar rijk aan feiten. Willem-vijf vertrekt, Lodewijk vlucht, Napoleon valt en Willem-éen komt, aanvankelijk als prins-zes. Het driemanschap wordt aangebeden. De dichter geeft den boezem lucht in oranje-zuchten en het volk in oranje-kreten. Zekeren Hagenaren worden drie schoft, drie schelling, honderdvierënveertig duiten of negentig cent uitbetaald en schreeuwen zich heesch. Zelfs de keezen worden genoopt te jubelen en juichen: ‘Drie schoften! Oranje boven!’
Het zijn leerzame jaren.
Den Haag, Sint-Thomas 1892.
Dr. R. Krul.
PS. Dank aan hen, die, hoewel vruchteloos, mij hielpen zoeken; ook aan hem, die schreef: ‘in geen geval zoude ik dus tot mijn leedwezen aan uw verzoek kunnen voldoen’; in éen woord aan allen, die de behulpsame hand boden.
|
|