| |
| |
| |
Jong verloofd.
Door H.G. Roodhuyzen.
Veertiende hoofdstuk.
- o! Er is stellig een meisje in het spel!’ had Mina verklaard in de omstandigheden, die de schoonmoederhatende Duitschers ten aanhoore van de geheele wereld bestemmen voor het bedsermoen, dat in Nederland weinig anders dan juist daardoor bekend is.
Verwondert zich een lezer, dat die schoonmoeders erbij gehaald worden?
Laat hij dan eens overwegen, of er tusschen die schoonmoeders en het bedsermoen niet een innig verband te ontdekken is. Want van de moeder leert de dochter, hoe zij haar man te bejegenen heeft, en die lessen zijn bij onze buren al even gebrekkig als die, welke de zoon uit zijns vaders voorbeeld put ten opzichte van de bejegening van de gade.
- o! Er is stellig een meisje in het spel!’
- Begrijpen doe ik den jongen niet,’ zei Pondt, ‘alles, wat toch een jonkman wenschen kan, was in Dora vereenigd!’
Ja, het is een groot ongeluk, als de vaders hunne zonen niet begrijpen!
‘... Wie weet, waar hij mee voor den den dag komt!’ ging hij voort.
- Och, och!’ jammerde Mina.. ‘misschien wel met zoo'n koeterwaalsch sprekende Luiksche... en, Pondt! zijn de menschen daar niet allemaal Roomsch?’
- En dan, dat hij zijn kapitaal opgevraagd heeft!’ ging Pondt voort. ‘Ik ben er erg bang voor, dat hij zich daarginder vestigen wil, maar’... voegde hij er zuchtend bij, ‘als 't zoo'n koeterwaalsche is, zal dat ook maar het beste wezen. Moeder! moeder! wat waren wij blij, toen het bleek, dat wij den jongen mochten behouden!... Maar dat hij met eene vrouw uit lagen stand komt opzetten... dat kan ik toch niet denken! Heb je niets bemerkt... van brieven bij voorbeeld?’
- Je begrijpt: als er een brief voor hem uit Luik kwam en hij was er niet, heb ik de adressen bestudeerd; maar eene vrouwenhand heb ik toch niet opgemerkt...’
Neen, moeder! dat kon ook niet. De brieven van Celine kwamen niet op Nicotia, ten minste niet door de post. En de zijne kwamen door een huurling in hare handen...
| |
| |
Gevaarlijke briefwisseling!
Wat de mond nog niet had durven uiten, had de pen nedergeschreven, en toen de vlam op die wijze aan het spelen was gegaan, had zij een fellen brand veroorzaakt.
Zinnelijke liefde - mag ze in waarheid liefde heeten? - is zoo geheel iets anders, dan waar de maagd nog maar een flauw vermoeden heeft van hetgeen haar handdruk teweeg kan brengen. Mousseerenden bessenwijn... wie zal dien voor Veuve Cliquot drinken? En toch... Waarlijk, 't is zelfs gevaarlijk voor een geheel geslacht, als de poëzie niet gewild is. Dan gaat zij ook in het leven ontbreken, en dan: wee het menschdom!
Maar nog veel meer: wee den enkelen mensch!
Innig, diep medelijden verwekt George.
Van het oogenblik af, dat hij zich sterk genoeg waande, om met Celine dezelfde lucht in te ademen, stond hij op de helling en gleed hij voort. Toch worstelde hij op de reis bij elk station met de gedachte, dat hij nog terug kon. Te Kempen steeg hij zelfs uit den trein en nam hij zich voor, den trein te laten vertrekken zonder hem, indien die de drie minuten halt overschreed! Helaas! de halt duurde eene halve minuut korter!
Te Maastricht worstelde hij een vol uur. Van zijn geweten, zijn begrip van zedelijkheid had hij geen last: hij wilde immers op den dood van den bejaarden echtgenoot wachten? Erop wachten: niet ernaar verlangen... Maar zijn verstand plaagde hem: het hield hardnekkig vol, dat het wachten ver, ver van de verleidelijke moest plaats hebben. Hij had medelijden met het geweten van Celine, in zoover de hartstocht haar gedreven had, om hem te schrijven... maar dat was immers door zijn schrijven uitgelokt, en hare brieven ademden toch niets anders dan het verlangen, om hem in hare nabijheid te hebben, ten einde met hem te dwepen over kunst...
Hij zette zich neer in een koffiehuis, om haar laatsten brief voor de zooveelste maal over te lezen, te bestudeeren... Helaas! hij las niet tusschen de regels!
Hoe beoorloogde hij zijn verstand! Hoe belette hij zijn verstand, de knie te zetten op den nek van zijn wil!
‘Ik heb alles gedaan,’ dus maakte hij zichzelf wijs, ‘om verre van Luik te blijven. Ik heb naar Indië willen gaan... Kon ik? Ik zou mijne moeder den dood aangedaan hebben... Ik heb in Amsterdam, in Den Haag... waar al niet!... naar eene plaats gezocht... 't Is mij overal mislukt... Alleen in Luik ben ik zeker van slagen... Aan wien de schuld?...’
Zeker, hij was naar zijne eigen meening ontzettend ver verwijderd van het kerkgeloof aan den duivel; maar hij verkeerde in zulk een toestand, als wel de aanleiding tot het scheppen van eene soort van
| |
| |
godheid, die duivel genoemd wordt, geweest zal zijn. Hij kwam niet verder, dan het noodlot te beschuldigen...
Want - beschuldigen deed hij. Alleen beschuldigde hij zichzelf maar niet.
Worstelend dwaalde hij door de volkrijke straten, totdat hij zich, en op eenmaal, en tot zijne verwondering, in de nabijheid van het station bevond.
- 't Is beslist!’ mompelde hij.
Twee uur daarna scheelde het maar bitter weinig, of Celine was hem met een vreugdekreet in de armen gevlogen. Als hij zijn armen maar uitgebreid had, zou het gebeurd zijn. Maar de vreugdekreet drong diep, diep in zijne ziel.
Was zij eene sirene? Moet ze onverbiddelijk doen denken aan - ja, liefst, en als het mogelijk is, aan de doodsbeenderen, die op Scylla en Charybdis lagen te verbleeken?
Och, laat ons het beste nog van haar denken; denken, dat zij gebrek geleden had in de opvoeding van haar zedelijken zin; bedenken, dat zij in ieder opzicht in haar huwelijk teleurgesteld was. Misschien - misschien! - maakte ook zij zich wijs, dat zij sterk kon wezen; dat alleen zielsverwantschap haar dreef.
Maar de schrijver van dit boek heeft geen lust, om in het voetspoor van een Zola te treden, gesteld, dat hem eene macht, om te ontleden, - en om te schilderen - als dien Franschman ten dienste stond. Nog minder heeft hij lust, om de geschiedenis van het snelle afglijden te schetsen. De pen, die over Dora en Herman schreef, is zelfs veroordeeld, om hem hier niet te dienen!
Er kwam een oogenblik, waarin George zichzelf verachtte, een oogenblik, dat hij met diepen weedom aan den tijd dacht, dat hij meende, op zijne vastheid van wil, op zijne kracht te kunnen bouwen. En hij verbeeldde zich, dat Celine bezweken was voor zijne hartstochtelijkheid. Misdadig achtte hij zich: vluchten wilde hij, verre, zeer verre van Luik...
Hij bracht het tot Aken... De bekoring was te sterk... Het was te laat!...
Te laat!!
Het werd tusschen de twee eene verhouding, die bijna alleen een geheim bleef - of althans scheen te blijven - voor den man, die er een gevreesd belang in moest stellen. De bejaarde echtgenoot bracht dan ook den geheelen dag door aan zijne fabriek, ver buiten de stad aan de Ourthe.
Geweten, verstand, zij leerden het zwijgen, als maar de mogelijkheid van een bijeenzijn naderde, en het geld, om dienstboden om te koopen,
| |
| |
werd als een natuurlijk offer beschouwd. Maar die mogelijkheid naderde niet steeds. Als zij achter den rug was...
Als zij achter den rug was, morde hij tegen het noodlot, dat hem, zooals hij zichzelf wijs maakte, tegen wil en dank naar Luik gedreven had, toen zijn verstand hem zeide, dat hij er verre vandaan moest blijven. Dan ook nam hij het besluit, om Celine niet weder te bezoeken. Maar spoedig werd de verleiding hem weder te sterk. Zulke vlagen herhaalden zich, maar telkens en telkens met minder kracht.
Zoo duurde dat leven eenigen tijd, totdat de overtuiging zich aan hem opdrong, dat zijn levensweg door het slijk liep. Toch kwam die overtuiging uit onzuivere bron; niet omdat hij zichzelf beslijkt vond, maar omdat de vrouw, voor welke hij zich opgeofferd had, - en voor welke hij aanvankelijk verontschuldiging te over vond - elke verontschuldiging ijdel begon te maken, ongeveer een halfjaar, nadat hij zich tot haar slaaf had laten vernederen. Want slaaf, dat was hij, en hij gevoelde het. Het allereerste, dat hem in haar beleedigd had, was geweest, dat zij geen oogenblik van leedgevoel getoond had over hetgeen zijn gemoed met rouw had vervuld.
In Dora's nu wat zeldzame brieven las hij tusschen de regels, en hij gevoelde, dat Herman nooit slaaf zou worden. Integendeel: zonder dat te willen, toonde zij onverholen, Herman hooge achting toe te dragen. Celine was de eerste aanleidende oorzaak geweest, dat George zijn persoonlijk vermogen opgevraagd had; thans bekroop hem vaak de gedachte, dat de geldsommen, die zij van hem wist te verkrijgen, meer aantrekkelijks voor haar hadden dan zijne persoonlijkheid. Zelfs op bezoedelde levenspoëzie oefent het dorre, het steendorre proza van het geld eene verlammende kracht uit. Weldra was zij alleen verleidelijk voor goud...
Geweten en verstand hernamen hunne rechten.
Als hij in de oogenblikken, de uren van bezinning aan de verhouding zijner ouders, aan die van oom en tante Kruithoorn, maar vooral aan die van Herman en Dora dacht, was het hem, of hij op den laagsten trap van verdierlijking stond.
Zulke verhoudingen als de zijne tot Celine blijven nooit geheel geheim, en zij brengen in aanraking met mannen, die zulke verhoudingen minst genomen als zeer gewoon beschouwen; met mannen, welke die verhoudingen, en daarbij de vrouw in het algemeen, tot de onderwerpen van hun altijd zeer gemakkelijk vernuft maken. Vooral de uitingen van zulk vernuft waren George te laag bij den grond; hem was het dan, of hij een zwijn zich wellustig zag wentelen in het vuilste slijk... En hij gevoelde het recht verloren te hebben, om kuisch te zijn. Hij, die in ieder opzicht zooveel moed had, durfde niet nalaten minstens te glimlachen, als er om grappen van de grofste soort geschaterd werd.
Hij had van natuur een afkeer van het spel; zelfs ontbrak hem, wat men esprit de jeu noemt; en zij, zij was er eene hartstochtelijke liefhebster
| |
| |
van; en dat nog wel van het spel in zijn verderfelijksten vorm. Weldra ontdekte hij, dat zijn geld de kas van eene geheime speelbank stijfde!
Hij had een werkkring gevonden, zulk een, die hem in staat stelde, zijne ouders te berichten, dat bezigheden hem niet veroorloofden, zoo vaak naar Eikenheuvel te komen, als daar vurig gewenscht werd. Toch waren er gelegenheden, bij welke hij zijn wegblijven niet zou hebben kunnen verontschuldigen. Vrijheid, om te gaan, moest hij dan koopen voor goud. Ongelukkig bleef dan nog voor hem verborgen, wat schandelijke veinzerij tot grondslag van dien koop lag.
Als hij dan door de waarheidsliefde, die zich nog altijd bij hem liet gelden, niet als vurige, jolige jongeling maar als bezadigd man ettelijke dagen op Eikenheuvel doorbracht en op Nicotia een bezoek aflegde, hoezeer beschouwde hij Dora, dan met andere oogen, of - om juister te spreken: hoezeer vond hij Dora dan veranderd! Het spreekwoord van de bruid, die aan den man is, heeft dieper zin, dan waarin het gewoonlijk gebezigd wordt. Ja, 't is waar: kunst is bij machte een gemoed te veredelen, maar niets is machtiger dan reine liefde, om te veredelen, gemoed en lichaam beide! Vaak toont de jonggehuwde vrouw eene bekoorlijkheid, die zij als maagd miste!
En toch maakt de reine hartstocht schuchter. Eenzaamheid, fluisteren, 't zijn woorden, die daardoor eene vroeger nooit vermoede bekoorlijkheid erlangen. Maar schuchter moge de reine hartstocht zijn, hij is een schrikkelijk onbedreven smokkelaar!
George gevoelde en betreurde, dat de noodzakelijkheid hem tot een bedreven smokkelaar gevormd had; hem, wien niet ten onrechte altijd nagegeven was, dat hij van heimelijkheid een afkeer had. Over zijne verhouding tot Celine zou zelfs de verdorven wereld haar anathema uitspreken, en - wie zei hem, dat zij het in Luik niet reeds deed?
En op Nicotia?
De geheele wereld was gereed, om te zegenen, om de eenzaamheid, het fluisteren, de schemering te eerbiedigen, ja, te begunstigen! Hoe trotsch verhief die Herman zijn hoofd, in het bewustzijn, dat Dora hem haar geheele hart in ruil voor het zijne gegeven had; in het bewustzijn, dat zij hem alles, alles, zichzelf gereedelijk geven zou, omdat hij zich gaf met het heerlijke en krachtig betoonde gevoel, dat hij haar, en haar alleen, dat zij hem, en hem alleen, toebehoorde!
Hoe bitter stond daartegenover de zekerheid, dat juist door zijne afwezigheid uit Luik zijn goud te gereedelijker op de groene tafel schitterde!
En - hoeveel schooner was Dora geworden! Hoe flonkerde haar oog, als zij Herman zag komen! Ja, die Herman had reden, om trotsch te zijn!
Bij zulk een vertoef op Eikenheuvel vermeed George naar Rhenen te gaan. Maar grootvader had zich nu eenmaal voorgenomen, hem
| |
| |
de hand te drukken, en dat ging toch maar niet, zooals hij het doen wilde, in het bijzijn van wij weten wie. Toen George voor de derde maal een paar dagen op Eikenheuvel kwam doorbrengen, lag er een schriftelijk verzoek van den ouden heer, om hem ten minste een enkel uur te gunnen. Dat af te slaan, was niet wel mogelijk. En nog nooit had George, als hem thans op de leden viel, bedacht, hoe hoog die oude te Rhenen de heiligheid van het huwelijk hield en hoe hij zelfs zijn geheele leven onverstoorbaar door dezelfde reine huwelijksliefde vervuld bleef. Met zulk een man te spreken over zijne handelwijze omtrent Dora... dat was alles behalve begeerlijk. Dat was in staat, hem schuw te maken voor grootvader.
Maar schuwheid... hij had al lang geleerd, die te overwinnen, met voeten te treden.
Hij kwam dan ook als vanouds en opgewekter, dan hij zich op Eikenheuvel toonde.
- George!’ zei grootvader, terwijl hij hem de hand op den schouder legde, ‘ik ben wel wat oud voor je, maar als je eens een vriend noodig hebt en ik ben nog niet in het ongereede, klop dan bij mij aan, hoor! Natuurlijk weet ik alles van je handelwijs omtrent Herman Aardenborg...’
- Och!’ zei George, ‘grootvader! laten wij daarover liever niet praten.’
- Goed. Maar ik weet ook van je gesprek met Dora, toen jelui...’
- Och, grootvader, daar praat ik liever niet over!’
- Best, jongen! Ik zal je zin doen. Maar je houdt van Dora als van je zuster?’
- Dat zal wel waar wezen!’
- Nu, doe mij dan het pleizier en draag dit medaillon aan je horlogeketting.’
Toen George het opende, aanschouwde hij een verkleinden afdruk van het lichtbeeld, waar de tweejarige Dora op grootvaders knieën zat.
- Als je daarop ziet,’ ging de oude voort, ‘mag je denken, dat je zuster niet weinig door je mannelijke handelwijs gelukkig geworden is, en dan die ouders ook, want ik was altijd bang, dat jelui alleen door den wil...’
- Grootvader!’ zei George nu wel wat al te mannelijk, ‘als het u belieft, geen woord meer!’
- Wel stellig!’ zei Rodewise, ‘maar heel kort: Dora heeft den rechten Jozef; ik hoop ernstig, jongen! dat jij je rechte Maria zult vinden!’
Toen George naar Eikenheuvel terugreed, streelde hem toch de gedachte, dat hij Dora gelukkig had helpen maken; maar dat was ook het eenige streelende.
- Zoo'n oude!’ mompelde hij, ‘zoo'n man kan gemakkelijk van eene rechte Maria praten!...’
| |
| |
Hij hechtte inderdaad het medaillon aan zijn horlogeketting. Maar zoodra hij in Luik terug was, ging het in zijne schrijftafel. Was hij zich daarbij bewust, dat hij niets, wat aan de reine herinnerde, in aanraking met de onreinheid, ook maar in de nabijheid van het onreine, wilde brengen?
Drie maanden, vóórdat het huwelijk gesloten zou worden, vond George Emma als logeergast op Nicotia en - de gedachte sloeg hem, dat het hem een zegen had kunnen worden, als hij haar, vóórdat het rampzalige vuur in hem ontstoken was, ontmoet had. Dat was wel het sterkste bewijs, ook voor hem, dat zijne woeste liefde voor Celine bloot zinnelijk geweest was. Maar dat denkbeeld was maar als een bliksemstraal van eene opkomende donderbui. Hij liep om met een loodzwaar hart: de donderbui kwam dreigend voor hem op: de gevolgen van zijn omgang met Celine hadden zich geopenbaard - maar zelfs voor hem eerst, toen het de vraag moest worden, hoe dat geheimgehouden zou worden voor de wereld en - voor den echtgenoot.
De ontdekking was hem geweest als eene plotselinge en felle aardbeving. De gedachte, om zich los te maken, hoe en wanneer hij dat doen zou, was juist bij hem in overweging gekomen. En dan - eene andere gedachte was bij hem ontstaan: het vermoeden, dat zijn omkoopen van de dienstboden ten opzichte van den echtgenoot volkomen noodeloos was. Er zijn ellendelingen onder de mannen!
Maar toch moest die man misleid worden, al was het maar om den wil der wereld. Maar de wereld, die spotzieke, die onverbiddelijke wereld, hoe was die met goed gevolg te misleiden?! En de vraag was zelfs, of Celine het de moeite waard achtte, om afdoende pogingen aan te wenden, ten einde de wereld te misleiden. Zooals zij het op dit oogenblik deed, moest dat zijn ten nadeele van het kind, dat zijn kind immers was. In welk een losbandigen zin zijne Luiksche bekenden hem in den laatsten tijd opgevoed hadden, de band van het vaderschap knelde nu reeds krachtig! Wat zou het zijn, als hij volgens het gewone spraakgebruik vader zou geworden zijn!
En bedenk dan, dat hij thans Herman bijna een geheelen dag bijwoonde, alleen omdat diens dankbaarheid grenzenloos lastig wou wezen. Herman verklaarde vurig te wenschen voor George, dat diens mannelijke handelwijs - zoo noemde hij het, toen hij op het punt was, om het woord ‘edelmoedigheid’ te gebruiken, - hierdoor beloond zou worden, dat hij door ervaring het geluk zou leeren kennen, dat Herman thans volop genoot. Verontschuldiging is altijd noodig, als verliefden - en ook gehuwden - op die wijze hun geluk aan de klok hangen; maar gereedelijk wordt dan veronschuldigd.
't Vervulde George met wrevel. Hij gevoelde, dat zulk genot voor hem verloren was. De zinnelijkheid was het eerste en voornaamste, dat zich bij hem gelden liet bij de waardeering van vrouwelijk schoon.
| |
| |
Het werd hem duidelijk bij elke ontmoeting met Emma. Dat is de natuurlijke straf dergenen, die zich wegwerpen aan zulk een vrouwelijk wezen, dat het diepst door hare eigen kunne veracht wordt! Wie geene poëzie van de vrouw verlangt, krijgt ook niet anders dan het nuchterste proza...
En mij dunkt, dat hier het proza, om den wil van eene domme spreekwijs, vernederd wordt!
George wilde Emma zoo mogelijk niet meer ontmoeten. Hij bespeurde toch maar al te wel, dat hij in haar ook hoedanigheden waardeerde, die maar zeer weinig met de zinnelijkheid in verband stonden. Om harentwil bekortte hij nog zijn kort vertoef op Eikenheuvel. En toch had juist die Emma aanleiding gegeven, dat het verkeer tusschen Eikenheuvel en Nicotia in zijne oude levendigheid hersteld was. Vader en moeder Pondt koesterden thans zeer heimelijk wenschen, die met Emma in innig verband stonden.
De donderbui werd al dreigender en dreigender. Van al de overleggingen, om eraan te ontkomen, vervulde George met ontzetting die, welke de misdaad als het zekerste middel aan de hand gaf...
Een waar geluk moest hij het achten, dat de bejaarde echtgenoot in een toestand begon te verkeeren, die hem aan het ziekbed kluisterde. Juist van hem, van George, werd de dienst gevergd, om in de plaats van den kranke het toezicht op de fabriek aan de Ourthe uit te oefenen. Hij had de dwaasheid, om zich te laten overhalen: het directeurschap werd hem voorgespiegeld. Hoe het hem al dadelijk berouwde! Bij zijn eerste optreden zag hij een glimlach spelen om den mond der kantoorbedienden, en de spot zijner bekenden - vrienden had hij in Luik niet - maakte, dat hij hen vermeed. Hij begroef zich in zijn werk. En zij, zij had de onbeschaamdheid, om het ziekbed te ontvlieden en hem te bezoeken in die fabriek, waar zij vroeger nooit verscheen! Hij moest haar nopen, dwingen zelfs, om dan voor de wereld den schijn aan te nemen, of zij de inlichtingen kwam geven, die haar door den zieke ter overbrenging opgedragen heetten. En 't was altijd voor goud, dat hij hare goedwilligheid moest koopen.
Hij werd zich bewust, dat hij hijgend uitzag naar den dood van een mensch, en hij verachtte er zichzelf om. En dat verlangen, 't geschiedde toch alleen, omdat het daardoor mogelijk zou zijn, om te verheimelijken, wat tot elken prijs verheimelijkt moest worden. Haar later te huwen... niet alleen, dat de begeerte daartoe niet meer bestond, maar het besef was gekomen, dat hij zich daardoor reddeloos in het ongeluk zou storten. En welk een ongeluk moest dat zijn, als hij het een ongeluk noemen kon, terwijl hij zich reeds ongelukkig gevoelde! Niet het minst kwelde hem reeds het vermoeden, dat hij zich daardoor veroordeelen zou tot de rol,
| |
| |
die de oude echtgenoot - 't was bijna zekerheid voor hem - zich had laten welgevallen!
Juist in die dagen kwamen zijne ouders hem in Luik bezoeken. Dat was ten hoogste pijnlijk. Dat het goud kostte, om van Celine te verwerven, dat hij haar gedurende hun verblijf niet bezoeken zou, ja, dat zij zich als hem onbekend zou gedragen, was nog het minst; dat hij de dagen niet geheel met zijne ouders kon doorbrengen, folterde hem: zij mochten eens lont ruiken!...
Och! vader Pondt had dat al lang gedaan! George wist nog maar niet, hoe liefhebbende vaders in zulke omstandigheden voor het hooren van de volle waarheid terugdeinzen, alleen omdat zij zich volkomen machteloos gevoelen.
George's verlangen werd vervuld. Het verval van levenskrachten van den bejaarden man nam hand over hand toe, en de begrafenis had nog tijdig genoeg plaats, om de schuldige vrouw in staat te stellen, om, zoo het heette, hare bloedverwanten in Frankrijk te gaan bezoeken. In werkelijkheid verdween zij naar eene der inrichtingen in het noorden van dat land, waar de heimelijkheid eener bevalling mogelijk gemaakt wordt.
Heimelijkheid? George ervoer dat de wereld alleen de poging tot heimelijkheid zou eerbiedigen. Hij was ertoe gekomen, om zijne eigen kunne nog dieper te verachten dan de vrouw, onder wier zinnelijke bekoring hij slaaf geworden was, maar thans hoofdzakelijk slaaf, omdat zij een kind ter wereld zou brengen, waarvan hij immers de vader was!
Maar juist als hij zijne geslachtsgenooten het diepst verachtte, kwamen zijn vader en oom Kruithoorn en, misschien wel het krachtigst, kwam grootvader de eer van dat geslacht voor zijn geestelijk oog ophouden.
Met Dora was George nog van tijd tot tijd in broederlijke briefwisseling, maar toch met eene voorzorg aan zijn kant, die hare oorzaak had in het vermoeden, dat Herman zijne brieven lezen zou.
Die voorzorg was noodeloos; maar daarvan had hij geen besef. Als eene verloving niet langer dan een jaar duurt, blijven er in het maagdelijk gemoed schuilhoekjes, die groote kans hebben, geene schuilhoekjes te blijven, zoodra maar de innigste vereeniging haar beslag heeft. Maar er was nog eene andere reden: als Herman bij Dora was, gingen de twee zoo geheel in elkander op, dat zelfs grootvader verwaarloosd werd. Maar die zag dat met innige tevredenheid: zijn tijd zou wel weer komen! Kon het niet zooals vroeger: welnu, dat moest ook niet.
Maar Dora logeerde thans veel in Den Haag. Dan kon het wezen, dat zij veel om George dacht; en dat was dan altijd, als zij alleen met Emma was.
| |
| |
Elke zinspeling, die Dora zich in hare spaarzame brieven voor ‘haar broeder’ veroorloofde op zijn door zijne ouders sterk verlangd aanknoopen van liefdebanden, elke uiting van hoop in die richting liet George geheel onbeantwoord. Zijne brieven verkondigden tevredenheid over haar geluk; zij bevatten altijd bitter weinig omtrent hemzelf.
Verwondert men zich, dat Dora zich dergelijke zinspelingen veroorloofde?
Men bedenke, dat, als zij aan George dacht, dat met groote dankbaarheid was. Thans, nu zij den hartstocht kende, huiverde zij bij de gedachte van hetgeen zij licht mogelijk ontbeerd zou hebben. 't Zou haar eene ware vreugd zijn, als zij haar broeder met een beminnelijk meisje zag optreden; en als zij daaraan dacht, was Emma wel eens dat meisje. Maar dáárvan liet zij nooit iets blijken.
Na verloop van het nooit te vergeten verlovingsjaar werd George opgeroepen, om de huwelijksfeesten te helpen vieren. Drie weken werden hem gevraagd; den geheelen bruidstijd moest hij in volle ruimte medemaken.
Die uitnoodiging kwam zeer ongelegen. Ieder oogenblik verwachtte hij de tijding, dat de bevalling plaats gehad had, en hij was voor zichzelf volstrekt niet zeker, dat hij dan niet naar Frankrijk zou snellen, naar het dorp, dat nog geen uur van de Belgische grenzen verwijderd was.
Maar Dora had in eigen persoon zoo sterk betuigd, dat zij op zijne tegenwoordigheid op den eersten bruidsdag gesteld was, en Herman had eraan toegevoegd, dat hij evenals Dora de feestelijkheid niet volkomen zou achten, als George ontbrak!
Hij kwam. Hij zat aan met de verheugden, hij, die redenen gehad had, om zich te verzekeren, dat het leven van het kind, dat geboren zou worden, - zijn kind! - aan geene andere ongevallen dan die der natuur zou blootstaan; hij, die het met zichzelf niet eens was, of hij niet honderd redenen had, om te wenschen, dat de natuur zijn kind niet zou veroorloven te leven!
Voorwaar, het viel hem zwaar, door zijne afgetrokkenheid niet te zondigen tegen de voorschriften der wellevendheid. Met bezorgde blikken namen zijne ouders den ernst waar, die op zijn gelaat lag! En niemand, die het hem zoo moeilijk maakte als die grootvader, die wel twintig jaar verjongd scheen!
Den volgenden avond ontving hij het goed vermomde draadbericht, dat hem een zoon geboren was. 's Morgens daarna werd zijne kamer ledig gevonden, zijne legerstede ongebruikt...
Welk eene onrust op Eikenheuvel! Gelukkig maar voor enkele minuten.
Uit Wageningen ontvingen zijne ouders vroegtijdig het bericht, dat hoogst gewichtige beroepsbezigheden hem vier dagen afwezig zouden doen blijven; zijn directeurschap aan de fabriek te Luik zou hij anders
| |
| |
op het spel zetten... Hij verzocht in den brief, dat bijzondere feestelijkheden om zijnentwil zoo mogelijk uitgesteld zouden worden tot zijn terugkeer uit... Luik.
Hij snelde naar de Fransche grenzen; hij moest er den avond, de nachtelijke duisternis afwachten. Alles moest toch met heimelijkheid geschieden, om - ja, waarom... om Celine te zien?
O, zij bemerkte zeer goed, dat hij gekomen was om den wil van het kind - het kind der schande - zijn zoon! En toch werd zijn hart toegeschroefd bij de gedachte, welk lot dien zoon beschoren zou zijn - door zijne schuld!
Op den bepaalden dag was hij op Eikenheuvel terug. Aan den voornaamsten feestdisch, zoowel op Nicotia als in Den Haag, was hij de tafelridder van Emma.
Wat al heimelijke wenschen werden er gekoesterd, dat het bevallige, verstandige en daarbij geestige meisje een blijvenden indruk op hem zou maken! Vader en moeder Pondt, oom en tante Kruithoorn zelfs hoopten het. Zij zagen met welgevallen, hoe hij zich veel aangenamer dan bij de ontmoeting op den eersten bruidsdag kweet van zijne plichten als dischgenoot, als welopgevoed man. Maar hoe konden zij vermoeden, wat er de oorzaak van was? Hoe konden zij vermoeden, dat hij schertste met een verflenst hart?
Helaas! een verflenst hart! En dan - bevrediging van de eischen der zinnelijkheid, het eerste, wat gevraagd wordt aan datgeen, wat liefde genoemd wordt en er zoo bitter laag beneden blijft!
Hoe diep is de man te beklagen, die in het dichterlijkste deel des levens, in den bloeitijd der kracht, zichzelf veroordeeld heeft tot een verflenst hart. Jammer, dat de tijd van rouw zoo laat intreedt! Jammer voor de jeugdigen van jaren, die zich anders zouden kunnen spiegelen!
Dora's huwelijk werd te Wageningen een door de regeering gewaarborgd feit, en het jonge paar trok onder de gunstigste omstandigheden op het huwelijksreisje. George woonde alles tot het laatste toe bij. Toen vertrok hij naar Luik. Hij kon niet nalaten te bedenken, hoe geheel anders hij in den trein zat dan die Herman, die niet nagelaten had, hem aan den feestdisch en daarbuiten met vruchteloos afgebeden zegenwenschen te overstelpen. Hij verwerkte zijn vaderschap. Hij voelde zich machtig getrokken tot het wicht, dat hem - hij gevoelde het met zelfverachting - nooit vader zou noemen en dat zijn hoofd met vaderzorgen vervulde, drukkende, omdat hij maar al te wel bevroedde, dat die vaderzorgen niet door moederzorgen gesteund zouden worden. Zeker, geen burgerlijk wetboek legde hem aan banden: hij deed dat zelf.
| |
| |
Met het rouwgewaad om de leden en blijkbaar overtuigd, dat het hare verleidelijke schoonheid nieuwe kracht bijzette, verscheen Celine zoo spoedig mogelijk weder te Luik. Haar kind had zij achtergelaten, en dat volgens afspraak met George, omdat het te verwachten was, dat het in de inrichting goed verzorgd zou worden. 't Was gelukt, het onder een vreemden naam bij den burgerlijken stand te doen inschrijven. Men was daar aan zulke dingen gewoon.
Thans, meende zij, zou het oude leven hervat worden; maar tot hare ergernis was daarvan geene spraak. En de oorzaak van die ergernis lag voor haar hierin, dat de nalatenschap, waarover zij als weduwe te beschikken had, niets anders dan een zeer ontredderde boedel bleek te zijn. Maar George deinsde terug voor het denkbeeld, dat zij ten tweeden male moeder zou worden.
Hoe zij alle verleidingskunsten aanwendde! Vergeefs: de argeloosheid was van George geweken. Een tijdlang bleef zij vermoeden, dat hij de meening der wereld eerbiedigen of die verschalken wilde; dat hij op eene wijze, die geene aanleiding tot achterklap gaf, het tijdstip af wilde wachten, waarop de wet hem veroorloven zou haar te huwen. Hoe verbaasde zij zich, dat George haar bij haar vleien om geld op zijne vaderplichten wees, op de noodzakelijkheid, om zijn vermogen te bewaren voor de opvoeding en de latere behoeften van hun kind! Zijn directeurschap was hem eene gewenschte reden, om veel aan de Ourthe te zijn. Geene maand liet hij daarenboven voorbijgaan, zonder dat hij een uitstap over de grenzen maakte, en hij had de smartelijke ervaring, dat hij terug kon komen, zonder dat zij, de moeder, ook maar eenige belangstelling aan den dag legde voor den toestand, waarin hij haar kind gevonden had. Dan dacht hij aan de teederheid van zijne moeder en aan die van tante Kruithoorn.
In die dagen bezocht hem Willem Horst. Minder gewenscht bezoek had hij moeielijk kunnen ontvangen; in de eerste plaats, omdat hij vermoeden moest, dat zijn gast door hunne tijdgenooten aan de academie meer omtrent hem wist, dan hij verlangde. Toch scheen dat niet het geval te zijn. Willem had hem indertijd gewaarschuwd, en hij had de waarschuwing in den wind geslagen. Zijn zelfverwijt werd pijnlijker, zoodra hij den vriend vóór zich zag, en de pijnlijkheid steeg nog, toen deze, zonder te vermoeden, hoe vlijmend zijne woorden sneden, met opgetogenheid gewaagde van zijne openlijke verloving en hem vertrouwelijk maar tamelijk forsch op den schouder sloeg met de woorden: ‘Kerel! wanneer hoor ik zoo iets van jou?’
Zich tegenover Willem het voorkomen te geven, alsof hij het huwelijk als een juk smaadde: hij wilde dat niet; hij behielp zich met uitvluchten: de rechte Maria had hij nog niet ontmoet; hij twijfelde, of die bestond...
| |
| |
Willem stak duchtig den draak met dat beweren. Hij herinnerde hem aan de verliefdheid te Apeldoorn en, lachte hij er zelf hartelijk om, hij vond, dat George zijne vroegere onbezorgde vroolijkheid voor al te vroegtijdigen ernst verwisseld had.
Het was voor George eene verlichting, toen zijn vriend hem een laatst vaarwel uit den trein toewuifde, en hij zag den trein met een weemoedig gevoel na, juist omdat Willem's vertrek eene verlichting voor hem was.
Toch overwoog hij ernstig de vraag, of hij Celine huwen zou. Maar wat al hinderpalen! Zou hij alles en alles op Eikenheuvel en Nicotia trotseeren... Als hij het deed, zou hij zelfs den oude te Rhenen niet onder de oogen willen komen. Ja... zoo dat kind er niet was!
En dan Dora!
Hij dacht erover, om naar Indië te gaan, naar Amerika, indien... indien hij haar huwde alleen om den wil van hun kind. Maar juist om den wil van dat kind mocht hij het niet doen. Nu reeds openbaarden zich de gevolgen van de verwaarloozing, die hij Celine deed ondergaan, en dat gaf aanleiding tot tooneelen, die in ergerlijkheid ontaardden. Hij betrapte zich met schrik op den wensch, dat zij hem aanleiding zou geven tot eene onherstelbare breuk. De vroeger noodeloos bezoldigde dienstboden nam hij nu in dienst, om háár te bespieden! Nauwelijks had hij het gedaan, of hij vernam, dat er redenen genoeg waren, om hem te doen twijfelen, of het kind, daar over de grenzen, zijn kind was! Indien eene rechtbank in dat opzicht had moeten beslissen, zou zij George het vaderschap niet toegewezen hebben.
Lezer! als gij ooit te voet van Kandersteg in Zwitserland naar den Gemmipas wilt gaan, zult ge door modderpoelen moeten waden. Maar er zal een oogenblik komen, dat uw gids u zeggen zal: ‘Wij zijn erdoor!’ Dan zal er genoeg te genieten zijn, om u te doen vergeten, dat uw schoeisel beslikt is. En de gelegenheid, om dat slik te verwijderen, zal niet zoo heel lang uitblijven. Dan zult ge het slik zelfs weldra geheel vergeten.
Ook wij, wij worstelden ons door een modderpoel heen. Wij hebben de meest begaanbare plekken gekozen, opdat niet de vuilnis, die u bespat heeft, maar alleen de poel in uw geheugen blijve. Nog eene leelijke plek, en ook wij, wij zijn erdoor!
Den twijfel omtrent het vaderschap drong George aanvankelijk met kracht terug: maar - daarin slaagde hij alleen geheel in den aanvang. Die twijfel had ten gevolge, dat hij zich niet meer begaf naar het dorp, waar het kind besteed was. Toch nam hij zich voor, de plichten van het vaderschap op zich te nemen. Hij stelde het onmogelijke in het werk, om Celine tot de vervulling van hare moederplichten over te halen. Helaas! hij was zich maar al te wel bewust, hoe weinig het hem voegde, tegenover haar van plichten te gewagen!
| |
| |
Op zekeren dag was zij verdwenen. En te gelijk met haar verdween uit Luik de houder van de geheime speelbank, de man, omtrent wien George's huurling meer dan zijn argwaan opgewekt had.
Wij kunnen gelukkig voorgoed afscheid van haar nemen. George zelf heeft zich nooit verwaardigd, eene enkele poging in het werk te stellen, om te vernemen, wat er van haar geworden is.
Stel daartegenover den oude te Rhenen vóór het werk van Pieneman!
Hoezeer die overigens tamelijk gewone ontknooping van zulk een band George aanvankelijk schokte om den wil der voortvluchtige, - zij liet veel schuld achter - gevoelde hij toch zeer spoedig, dat hij zich als verlost kon beschouwen; en omdat niet hij den band verscheurd had, kwam hij aanvankelijk tot eene kalmte, die betrekkelijk weldadig mocht genoemd worden. Toen bekroop hem - was het louter nieuwsgierigheid? was het vrees? was het hoop? - de gedachte, dat de moeder haar kind medegevoerd kon hebben. Maar die veronderstelling bleek ongegrond: George vond het wicht, waar het besteed was.
Die arme kleine wereldburger! Hij lag in zijn wiegje te kijken, alsof de wereld niet anders dan zaligheid voor hem zou hebben, en de man, die op hem blikte en die wist, dat de tijdelijke verzorgsters van het kind hem voor den vader hielden, vroeg zich af, of hij zich verder om het wicht te bekommeren had.
Maar hij schrikte van die vraag. Al dadelijk had zij ten gevolge, dat hij zich van het wiegje afwendde, een driemaandelijkschen termijn vooruitbetaalde en de vrijheid liet, om het kind af te geven, ingeval de moeder het zou komen halen.
Drie etmalen veroorzaakte die vraag hem een hevigen strijd; toen besloot hij, het knaapje zoo goed op te voeden, als de omstandigheden dat zouden veroorloven. De begeerte, om goed te maken, wat hij zich kwaads bewust was, mag niet vreemd aan zijn besluit geacht worden. En daarbij was hij zich wel degelijk bewust, dat het kind hem zijn geheele leven eene oorzaak van strijd zou wezen. Maar hij bevroedde, dat die strijd te pijnlijker zou wezen, als hij zijn vaderschap loochende.
Toen dat besluit maar genomen was, kwam hij tot sinds lang ongekende kalmte, ofschoon hij gevoelde, zijn deel van de opspraak te moeten doorstaan, die door de verdwijning der algemeen bekende vrouw veroorzaakt werd. Veel opgeruimder dan vroeger bracht hij - om die opspraak te laten doodbloeden - ettelijke dagen op Eikenheuvel door; maar de jonggehuwden, die om den wil van Herman's beroepsbezigheden in Amsterdam hunne woonplaats opgeslagen hadden, kregen geen bezoek van hem. En ook: hij had den eigenaars der fabriek medegedeeld, dat hij niet voorgoed als directeur aangesteld wilde worden.
Toch bleef hij nog twee jaar te Luik, zich vergenoegende met zulk een ondergeschikten werkkring aan dezelfde fabriek, dat die hem eene
| |
| |
groote vrijheid van beweging toeliet. Slechts ééns in dat tijdsverloop ging hij naar Frankrijk; veelvuldig kon men thans zijne korte uitstapjes naar Eikenheuvel noemen in vergelijking van vroeger. Toen Dora met een kleinen Herman, dus naar den vaderlijken grootvader genoemd, op haar schoot zat, overwon hij elke bedenking en begaf hij zich naar Amsterdam.
Ja, hij had bedenkingen, en gewichtige ook: hij vermoedde, dat hij een schouwspel zou zien, dat hem met weemoed vervullen zou.
Dat vermoeden bleek maar al te gegrond. Maar hij liet niet blijken, hoezeer de aanblik van de jonge, gelukkige moeder hem schokte; hij scheen zelfs vermaak te scheppen in den trots van den vader. Hij behielp zich met den zeer gewonen spot over de keten, die het huwelijk aanlegt, als Herman er maar al te wel in slaagde, om hem door zijn gedrag die keten te doen beschouwen als een rozenband. Maar bovenal min aangenaam was hem, dat Emma juist bij het zalige paar logeerde. Die vooral wilde hij liefst vermijden. Hij had besloten, voortaan elken band met een vrouwelijk wezen te vlieden, en hij was reeds eenmaal zichzelf bewust geworden, dat, zoo een meisje dat voornemen aan het wankelen kon brengen, Emma dat doen zou. Hij verkeerde in de meening, dat zijn hart niet meer weg te geven was; en alleen zijne hand te geven: hij wilde Emma, en geene enkele maagd, daaraan wagen, ja, om harentwil, maar ook en nog meer om zijns zelfs wil. Zoo wijs was hij wel geworden, om te weten, dat wie geen hart geeft, ook geen hart in ruil ontvangt. En dan - het kind, daarginds in Frankrijk, verkoos hij te beschouwen als een hinderpaal, om welken heen het dwaasheid was te wandelen.
Tot lang vertoef konden Herman en Dora hem niet bewegen, al toonden zij zich nog zoo opgetogen over zijne tegenwoordigheid.
Van Amsterdam ging hij rechtstreeks naar Luik; hij vreesde, dat op Eikenheuvel bespeurd zou worden, dat het bezoek bij Dora een indruk op hem gemaakt had, waarvan hij de kracht wilde laten slijten.
Tegen het einde van het tweede jaar verheugde hij zijne ouders met het bericht, dat hij besloten had een werkkring in zijn vaderland te zoeken.
(Wordt vervolgd.)
|
|