De Tijdspiegel. Jaargang 34
(1877)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– AuteursrechtvrijSuum cuique.Een canto van Dante en een zang van Mr. Joan Bohl.Ik ben op letterkundig gebied een dilettant; mijn weg voert mij naar den tempel van Themis, niet naar dien der Muzen. Soms echter overvalt mij een onweerstaanbare begeerte om het Horatiaansche ‘navita de ventis’ te vergeten, en zulk een onbewaakt oogenblik doorleefde ik, toen ik onlangs in eenige nommers van De Nederlandsche Spectator Mr. Bohl's anticritiek las, naar aanleiding zijner Dante-vertaling. Ik heb die stukken gelezen, herlezen en niet begrepen; waarschijnlijk komt dat van het liefhebberen op vreemd terrein. Slechts dit heb ik vernomen en verstaan, namelijk dat Mr. Bohl zich houdt voor: ‘degli altri poëti onore e lume’, en van zijn verheven standpunt medelijdend neerziet op de mindere goden, die het hebben gewaagd hun krachten aan zijn lievelingsdichter te beproeven of heiligschennende handen aan zijn vertaling te slaan. | |
[pagina 170]
| |
Nu staat het, dunkt mij vast, dat men met phrases de critiek niet doodt; dat Mr. Bohl, hoe volmaakt ook, niet onfeilbaar is en hij het rustig moet aanhooren, als men 't met Mr. Bohl's waardeering van Mr. Bohl's arbeid oneens is en zijn Dante-vertaling zwak vindt. Op dit misdrijf van gekwetste majesteit staat geen straf; veeleer is 't een zonde, die vergeving vinden zal, als men Dante veel heeft liefgehad en met bewijzen aankomt. Jure meo derhalve, dat is met het recht, dat ieder denkend wezen heeft om mooi te noemen wat hij mooi en leelijk wat hij leelijk vindt, zelfs al geldt het een pennevrucht van Mr. Bohl, wensch ik eenige aanmerkingen te maken op den eersten zang van Dante's Hel, zooals die naar Bohl's vertaling luidt. En 't zou mij verbazen als dan de lezer niet uitriep: Bederven en verwateren van een oorspronkelijk dichter, uw naam is: rijmwoord. Zoo vind ik b.v. Questa selva selvaggia aspra e forte,
Che nel pensier rinnuova la paura,
weergegeven door: Dat woud: dat woeste en ongebaande en digte,
Welks heugnis mij een vreeze komt herhalen.
Bewonder den eenvoud van 't oorspronkelijke en 't ongerijmde der vertaling. Dante is, zelfs waar hij beeldspraak gebruikt, altijd sober, Bohl altijd gezwollen; als de een spreekt van: Lo passo,
Che non lasciò giammai persona viva,
declameert de ander van het pad:
Waar steeds de dood elks levensfakkel bluschte.
Zie de volgende regels, voor een kind verstaanbaar: Poi, riposato un poco il corpo lasso,
Ripresi via.
Bohl's vertaling luidt:
Toen, 't matte lijf der korte kalmte ontvaren,
enz.
Ik verklaar plechtig, dat ik voor geen geld ter wereld dezen zin op school ter constructie had wenschen op te krijgen. Overal stoot ik op onnoodige bijvoegingen, rijm- en stoplappen. De regels: Ed ecco, quasi al cominciar dell' erta
Una lonza leggiera e presta molto,
Che di pel maculato era coperta,
zijn verknoeid in: En zie, als 'k juist de steilte zal bestijgen,
Staat, ligt en vlug, een panter voor mijn oogen,
Gevlekt van huid, die schier m' ineen doet zijgen.
| |
[pagina 171]
| |
't Hollandsch gelijkt op 't Italiaansch als Bengaalsch vuur op 't noorderlicht Dante brengt den lezer door zijn kort: ed ecco plotseling in medias res; Bohl laat. den panter voor zijn oogen staan. De uitgang ijgen van den eersten heeft het hinkend slot van den derden regel op zijn geweten. Iets dergelijks wat verder: Temp'era dall principio del mattino,
E'l sol montava'n su con quelle stelle
Ch'eran con lui, quando l' Amor divino
Mosse da prima quelle cose belle.
En Bohl rijmt: 't Was 't uchtenduur en schitterend rees van verren
De gulden zon, gelijk in de eerste dagen,
De liefde Gods haar schiep, omringd van sterren,
Als sprankels uit zijn hartevuur geslagen.
Al wat cursief gedrukt is, heeft Mr. Bohl bijgelapt. De laatste regel is vooral ‘gelungen’! Van den leeuw, waarvan Dante zegt: Questi parea che contra me venesse,
galmt Mr. Bohl:
Zich tegen mij ten aanval scheen te stemmen.
Zulk een zich ten aanval stemmende leeuw moet een vreemd schouwspel zijn Spreekt Dante van: E quale è quei
Che in tutti i suoi pensier piange e s'attrista,
Bohl rijmt:
En stil nu weent bij 's harten klaaggezangen.
De plaats ‘dove il sol tace’ wordt bij Bohl de plaats: Waar 't daglicht zoent de Westerkimmen,
terwijl het plastische ripingere (terugdringen) verwaterd wordt tot: ‘dwingen tot langzaam rugwaarts tijgen.’ Welke gymnastische oefening het vereischt om: ‘afwaarts naar lager vlak te stijgen’ (ruinare in basso loco) weet misschien de een of andere gymnastiekmeester zijn leerlingen duidelijk te maken. Od ombra od uomo certo is allerzwakst weergegeven door: òf schim of menschelijk wezen; risposemi wordt verlengd en verwaterd tot: ‘klonk 't woord ontstegen aan 's vreemden mond.’ Als Dante, met een niet geringen graad van eigenwaan, doch in elk geval onopgesmukt tot Virgilius zegt: Tu se' solo colui, da cui io tolsi
Lo bello stile, che m' ha fatto onore,
| |
[pagina 172]
| |
laat Bohl hem als een pedanten schoolmeester aldus snoeven: Uw godenstijl, dien 'k poogde na te streven,
Ontsloot mij vroeg der lettren glorieperken.
De eenvoudige raad: a te convien tenere altro viaggio,
wordt: Wees dan u zelf tot beetren-weg-bereider.
Als Dante God noemt den: Imperador, che lassù regna,
maakt Bohl ervan: Den Opperheer, in luister onvolprezen.
J'en passe et des meilleurs.
Is nu, vraag ik, de stelling onbewezen, dat Mr. Bohl's Dante-vertaling op het oorspronkelijke gelijkt als slootwater op krachtigen bouillon, dat de constructie der zinnen alles en de klinkkank der phrases niets te wenschen overlaat, dat de woorden slordig neergegooid zijn als dobbelsteenen op het verkeerbord, dat, hoe verdienstelijk de noten en de opvatting overigens wellicht mogen zijn (ik heb geen tijd en de redactie schenkt mij geen ruimte om 't omgekeerde te bewijzen), de arbeid van Mr. Bohl als vertaling mislukt kan worden genoemd? Is hij als kundig jurist bekend, dan is de beste raad, dien men den heer Bohl geven kan: Se tu segui tua stella,
Non puoi fallire a glorioso portoGa naar voetnoot(*).
't Is waar, ik beschouwde slechts één zang, maar ex uno disce omnes. Mijn naam doet niets ter zake; ik trad met argumenten, niet met personaliteiten op.
Suniram. | |
[pagina 173]
| |
Nieuwe uitgave.
| |
[pagina 174]
| |
‘Wij willen geen vastgestelde, door anderen voorgeschreven belijdenis des geloofs, wij vragen naar eigen overtuiging, eerbiedigen elkanders meening, eischen verdraagzaamheid omtrent anderer gevoelens, en stellen als hoofdzaak op den voorgrond, dat het leven van den Christen de waarheid en zuiverheid van zijn geloof bewijzen moet.’ ‘Dienzelfden geest en rigting om bovenal aan te dringen op zedelijk leven, op de practische zijde van de Christelijke godsdienst, hebben de Doopsgezinden bewaard en in beoefening gebragt, waardoor zij zich kenmerkend onderscheidden van de andere Protestanten, die voor de zuiverheid en voor de handhaving van de vastgestelde geloofswaarheden ijverden.’ De Kerk afbreken, het Godsrijk opbouwen, dát wil de Wederdooper. Door welke macht, met welk geweld? ‘In onzen kleinen kring heersche een heilige geest, de geest van Jezus, opdat het aan ons gezien worde, dat wij ons rein en onbesmet willen bewaren en volgelingen van Jezus zijn. IJveren wij allen daarvoor, een iegelijk in zijn kring, opdat het opkomend geslacht de kracht des geloofs en der liefde in ons zie en door onze belangstelling bewogen worde ons voetspoor te drukken.’ Zoo een radicaal liet vóór achttien eeuwen van Galilea's bergkruin de woorden hooren: Zalig zijn de zachtmoedigen; zalig zijn de barmhartigen; zalig zijn de reinen van hart..... De Kerk sloeg hem aan het kruis. Maar nog leeft hij. En hij wil de Kerk vernietigen en het Godsrijk op aarde stichten. Hij is Synoden en Formulieren te sterk. |
|