De Tijdspiegel. Jaargang 32
(1875)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Auteursrechtvrij
[pagina 238]
| |
Geschiedenis van den dag.Katholicisme of Protestantisme - of Anti-clericalisme.
| |
[pagina 239]
| |
vervallen, en de oorzaak hiervan moet niet worden gezocht in den aard van deze rassen op zich zelf, aan hun natuurlijke gesteldheid, maar daarin dat zij het Katholicisme zijn toegedaan. De verklaring van het verval uit het ras is niet aannemelijk, ‘omdat de volken van Europa zeer gemengd bloed hebben en bovendien uit een gemeenschappelijken stam zijn gesproten’. Het practisch bewijs, de proef op de som wordt voornamelijk geleverd door de vergelijking tusschen het Katholieke Frankrijk en het Protestantsche Engeland; ‘de Engelschen verstaan beter dan de Franschen het stelsel van vertegenwoordiging en de practische vrijheid aan te wenden’. Engeland levert alleen reeds dit bewijs, want men vindt de toepassing der vrijheid niet overal in het land; de Ieren hebben nog altijd geen begrip van de vrijheid, zij zijn arm en ongelukkig, omdat ‘zij verkleefd zijn aan het ultramontanisme.’ De Schotten, zegt Laveleye, zijn van dezelfde afkomst als de Ieren, maar daar zij het geluk hebben gehad van tijdig het Protestantsche geloof te omhelzen, evenaren zij de Engelschen in vrijheid en welvaart. Men behoeft de bewijsvoering ook niet te beperken tot Europa, waar het Duitsche Rijk zich zegevierend verheft boven de Katholieke natiën; vergelijk de Vereenigde Staten van Noord-Amerika met die van Zuid-Amerika; gene zijn gevormd onder den indruk van het Protestantsche geloof; de laatste zijn van Romaanschen, van Katholieken oorsprong; vandaar reusachtige ontwikkeling in vrijheid en welvaart bij gene, wanbestuur, armoede bij deze. Vergelijk in Zwitserland de Katholieke kantons met de Protestantsche, - ‘overal waar in een zelfde land de twee belijdenissen in elkanders tegenwoordigheid worden aangetroffen, zijn de Protestanten arbeidzamer, vlijtiger, spaarzamer en bijgevolg welvarender dan de Katholieken.’ - ‘Vergelijk de noteering aan de beurs van de staatsschuld der Protestantsche en der Katholieke Staten, het verschil is groot. De 3% Engelsche staat boven 92, de 3% Fransche gaat op en neer omstreeks 60. De rente van Nederland, Pruisen, Denemarken, Zweden, staat minstens a pari; die van Oostenrijk, Italië, Spanje en Portugal staat een derde of zelfs de helft lager. Tegenwoordig is in geheel Duitschland de handel in werken des geestes, boeken, tijdschriften, kaarten, dagbladen, bijna geheel in handen van Israëlieten (!) en Protestanten.’ Eere aan Nederland, dat, dank zij het Protestantsche geloof, ‘met zijn twee millioen menschen op een grond half zand en half moeras, aan Spanje het hoofd bood, dat Europa in zijn hand hield!’ Het Protestantsche Pruisen ‘overwint twee keizerrijken, ieder tweemaal meer bevolkt dan het zelf is, het eerste in zeven weken, het andere in zeven maanden. Binnen twee eeuwen zullen Amerika, Australië en Zuid-Afrika aan de kettersche Angel-Saksen behooren en Azië aan de scheurmakende Slaven. Daarentegen schijnen de aan Rome onderworpen volken met onvruchtbaarheid te zijn geslagen; zij gronden geen volkplantingen meer, zij hebben niet de minste kracht van uitzetting.’ In één woord, ‘voor ieder die de feiten | |
[pagina 240]
| |
onpartijdig wil onderzoeken, staat het dus vast, dat de Hervorming voor de ontwikkeling der volken gunstiger is dan het Katholicisme’, want het Protestantisme bevordert het volksonderwijs, eerste voorwaarde van ontwikkeling; - het Protestantisme voert de volken op tot een hooger zedelijk peil dan het Katholicisme, tweede voorwaarde van ontwikkeling; - het Protestantisme stelt in staat vrije staatsinstellingen te gronden, terwijl het Katholicisme leidt tot despotisme of regeeringloosheid en dikwijls beurtelings tot het een of het ander, en derhalve mist het beperking van het absoluut gezag, derde voorwaarde van ontwikkeling; - het Protestantisme bevordert het godsdienstig gevoel onder de meest ontwikkelde en leidende klassen en beantwoordt daardoor aan de vierde voorwaarde van ontwikkeling: aanwezigheid van godsdienstzin bij de verstgevorderden in verstand, want godsdienstzin, niet vrijdenkerij, wordt ter bestrijding van het clericalisme vereischt.
De brochure van den heer Laveleye draagt geheel een polemisch karakter; zij is in de eerste plaats een aanval op de Katholieke Kerk. Terwijl de Protestanten zijn woord dus konden opvatten als een zeer vleiend compliment, - iets ongewoons in onzen sceptischen tijd, - moest de Katholiek er zich door beleedigd gevoelen; een aanval, zoo forsch, schijnbaar zoo afdoende, was van zulk een kant in lang niet gehoord. De polemiek tusschen Roomsch en Protestant was schier doodgepraat, en over 't geheel liet men 't aan de geestelijke heeren, wier bestaan dit meebrengt, over een lans te breken voor een Kerk. Het onverwachte van een aanval van dien kant maakte dezen te stuitender. De ruw toegeworpen handschoen werd opgenomen door een Katholiek, dr. H.J.A.M. Schaepman. Hij beantwoordde Laveleye in het bovengenoemde geschrift, dat wij met ingenomenheid begroetten, omdat de openbaar en met ridderlijke wapenen gevoerde strijd niet anders dan heilzaam kan zijn voor beide partijen. Wellicht kan niemand beter dan Schaepman in ons land 't voor het Katholicisme opnemen; zeker is dit het geval wat den vorm betreft van zijn brochure; de taal, die dr. Schaepman schrijft, is zoo keurig Nederlandsch, zijn stijl is zoo voortreffelijk, dat de meeste Protestanten er een voorbeeld aan kunnen nemen, ook de vertaler van Laveleye's brochure, zekere heer S. die door zijn rechtzinnig Protestantsch geloof niet werd verhinderd een zeer slordige vertaling te leverenGa naar voetnoot(*). Wij bejammeren echter dat de heer Schaepman overeenkomstig den titel van zijn brochure zijn taak niet breeder heeft opgevat; het op- | |
[pagina 241]
| |
schrift deed minstens een weerlegging van Laveleye's geschrift verwachten en tevens het tegenbewijs; maar in ‘Een woord vooraf’ verklaart de Schrijver geen weerlegging van de brochure des heeren De Laveleye te geven, maar eenvoudig een bijdrage tot de kennis der polemiek, die tegen de (Katholieke) Kerk wordt gevoerd.’ Jammer tevens dat de rechtmatige verbolgenheid van den Schrijver over de bejegening een hem dierbare instelling aangedaan, hem hier en daar verleidde, niet om ‘te grof of te scherp’ te zijn, maar belachelijk in het persifleeren van hetgeen alleen met behoorlijke bewijzen wordt weerlegd; iemand als dr. Schaepman behoeft geen kracht bij te zetten aan zijn taal, integendeel hij verzwakt die door te spreken van ‘de dwaling, die eeuwig zich beweegt in denzelfden Kreislauf, eeuwig voortgaat van het Urschleim der sijfelende lastering.’ Dat wij voorts den geloovigen Katholiek grove eenzijdigheid ten goede moeten houden en hem niet ten kwade duiden, dat hij in het Protestantisme geen godsdienst kan zien, omdat ‘het geen God heeft en ook geen dienst’, daaraan zijn wij gewoon, maar het bevordert den indruk van Schaepman's woorden niet, wanneer men bemerkt dat hij geen begrip heeft van een eenigzins objectieve beoordeeling van historische verschijnselen. Maar dit daargelaten, moet men erkennen, dat dr. Schaepman zich dapper weert tegen den Belgischen hoogleeraar en hem weinig wapenen laat overhouden. Vooreerst de bewijsvoering ontleend aan Engeland en Ierland, die bij Laveleye zulk een groote plaats inneemt; het kost Schaepman weinig moeite dit bewijs te ontzenuwen, en wel met een autoriteit, waarvoor ook zijn tegenstander eerbied moet hebben, den historieschrijver Macaulay; drie en een halve bladzijden worden van dezen Engelschman overgeschreven om te doen zien, dat de Ieren aan het Katholicisme trouw bleven om het bloed dat door hun aderen stroomde, terwijl het blijkt dat de gelijkstelling van afkomst met de Schotten door Laveleye geheel willekeurig wordt verondersteld, in strijd met de waarheid; wanneer Laveleye zegt, dat de Schotten en de Ieren van dezelfde afkomst zijn, dat Ierland tot aan de 16de eeuw een veel beschaafder land was dan Schotland, - dan verwringt hij eenvoudig de feiten om te bewijzen wat hij bewijzen wil, wat wij wel van pamfletschrijvers gewoon zijn, maar niet van een wetenschappelijk man. In de tweede plaats heeft Schaepman weinig moeite om aan te toonen, dat Ierland zijn armoede in de eerste plaats niet te danken heeft aan het Katholieke geloof, maar aan de onderdrukking, de uitzuiging van den kant zijner overheerschers, de Engelschen. Daar ligt kracht van waarheid, niet minder dan edele verontwaardiging in de gespierde taal, waarmede Schaepman zulke kunstgrepen beantwoordt: ‘Het zal wel geen verder betoog behoeven, dat in een land waar de Katholiek stelselmatig wordt onderdrukt, de Protestant stelselmatig wordt bevoordeeld, het Protestantsche deel der bevolking zeer gemakkelijk het welvarendste kan zijn. Daarbij, de toestand in Connaught is niet zoo | |
[pagina 242]
| |
ellendig als de heer Laveleye 't wel goedvindt aan te geven. Daar ligt, het moet hier worden uitgesproken, een ongemeene laagheid in dat losscheuren van Ierland's martelwonden, om ze te bespotten!.... Terecht heeft Buckle gezegd, dat alle wetten tegen de Iersche Katholieken niet alleen tegen den godsdienst, maar ook tegen den eigendom zijn gericht, dat zij op zedelijke en stoffelijke verlaging en vernietiging uitloopen en opgaan in het ééne woord: “Thou shalt not improve”. Het grove egoisme, waarmede het Anglikaansche Engeland steeds Ierland heeft bejegend, dat Nassau William Senior deed zeggen: “de Voorzienigheid schiep de landsheeren om de vermeerdering der bevolking tegen te gaan”; datzelfde cynisme heeft zich bij den heer Laveleye in deze schets geopenbaard. “Dis-moi qui tu hantes....” men sluit zich niet straffeloos bij dierlijke verdrukkers aan.’ Een ander voorbeeld van de oppervlakkigheid, waarmede Laveleye feiten en daarmee bewijzen maakt, wat aan de scherpzinnigheid van Schaepman niet kon ontsnappen: er wordt een vergelijking gemaakt tusschen het Protestantsche buiten-Rhoden en het Katholieke binnen-Rhoden van het Zwitsersche kanton Appenzell; ‘aan de eene zijde’, zoo luidt het bij Laveleye, ‘verspreiding van kennis, arbeidzaamheid, nijverheid, gemeenschap met de buitenwereld en diensvolgens welvaart. Aan de andere zijde traagheid, sleurgang, onwetendheid, armoede’, - terwijl eenige regelen verder hieruit de algemeene waarheid wordt afgeleid: ‘overal waar in een zelfde land de twee belijdenissen in elkanders tegenwoordigheid worden aangetroffen, zijn de Protestanten arbeidzamer, vlijtiger, spaarzamer en bijgevolg welvarender dan de Katholieken.’ Nu blijkt echter dat Laveleye zich voor deze Zwitsersche bewijsvoering voornamelijk beroept op ‘den door geene sekt-vooroordeelen bevangen’ Hepworth Dixon, en deze is onnoozel genoeg om tusschen de geloofsredenen de naastbijliggende oorzaak op te geven van het verschil in welvaart en bijgevolg ook in ontwikkeling; de Protestanten namelijk bewonen het vruchtbare dal en de Katholieken het ondankbare gebergte. ‘Weet het Protestantisme een middel industrie in het gebergte te bevorderen?’ vraagt Schaepman terecht. Niet veel beter komt Laveleye weg met zijn loftuiting op Nederland, die waarschijnlijk menige rechtgeaarde Protestant reeds voor goede munt heeft aangenomen en genoten. ‘De hervorming’, zegt Laveleye, ‘heeft aan de landen, die haar omhelsden, eene kracht medegedeeld waar de geschiedenis zich nauwelijks rekenschap van weet te geven. Ziet de Nederlanden; twee millioen menschen op een grond half zand en half moeras; zij bieden Spanje het hoofd, dat Europa in zijne hand hield, en, nauwelijks van 't Castiliaansche juk bevrijd, bedekken zij de zee met hun vlag, treden zij aan de spits van de wereld des verstands, bezitten zoo vele schepen als geheel het overige vasteland te zamen, maken zich tot de ziel van alle groote Europeesche coalitiën, wederstaan Engeland en Frankrijk, tegen hen verbonden, schenken aan | |
[pagina 243]
| |
de Vereenigde Staten de type der federale vereeniging, die den onophoudelijken aanwas der groote republiek mogelijk maakt, en geven het voorbeeld van finantieele instellingen, die thans zoo krachtig de ontwikkeling van den rijkdom bevorderen, de banken van uitgifte en de maatschappijen met aandeelen.’ Men ziet, Laveleye kon hier de traditioneele phrase van ‘ontwoekerd aan de baren’ niet gebruiken, want dat ontwoekeren is geschied toen de Nederlanders nog trouwe Katholieken waren; maar overigens maakt hij het zijn tegenstander gemakkelijk genoeg. Het antwoord van Schaepman op deze, van overdrijving niet vrij te pleiten taal behoort tot de beste regelen van de brochure van onzen talentvollen Katholieken landgenoot. ‘Het is waar’, zoo zegt hij, ‘Nederland, ons Nederland heeft een roemvol tijdperk doorleefd, een tijdperk dat ons in de doffe schemering dezer dagen als een stralend lichtveld verschijnt, een tijdperk waarin een glorie ons deel is als de wereld slechts zelden geven kan. Maar danken wij die glorie aan de Hervorming? Maar is die glorie levenskrachtig? Wij willen alles geven voor het Vaderland: maar wanneer men de geschiedenis van dat Vaderland bezigt als een roede om een deel zijner zonen en dochteren te tuchtigen, dan maken wij meedoogenloos gebruik van ons recht op vrije, onbewimpelde kritiek. Wat beduidt in laatste ontleding de phraseologie van dezen schrijver? “Een grond half zand en half moeras,” zegt hij. Zijn dan onze malsche weiden soms door de Hervorming geschapen? Dankt Bentivoglio het rijke, vette land waarvan zijn historie gewaagt, aan zijne fantasie? - “Zij bieden Spanje 't hoofd dat Europa in zijn hand hield”; Spanje dat de handen vol had in Portugal, in Indië, in Italië, Spanje dat belaagd werd door Frankrijk en Engeland? - “zij bedekken de zee met hun vlag”; had die vlag maar altijd eerlijke waar en eerlijke daden gedekt! “Zij treden aan de spits van de wereld des verstands” - met Galilei, met Descartes, met Leibnitz of wel met Spinoza? - “Zij schenken aan de Vereenigde Staten de type der federale vereeniging, die den onophoudelijken aanwas der groote republiek mogelijk maakt” - indien Amerika in onze republiek van 1780 nog iets vermocht te zien wat tot type van levenskracht, ja van levensvatbaarheid kon strekken, dan heeft het meer gezien dan de scherpzinnigste Hollander dier dagen. Geen frazen, maar historie. Wij hebben groote daden verricht, maar veel kleine en slechte ook; wij hebben veel verworven door eigen kracht, maar de Fortuna heeft ons ook zelden ontbroken; wij waren zeer ontwikkeld, maar zoolang de beschaving bestaat uit vruchtbare ideën, staan wij met onze verrekijkers en onze philologie niet aan de spits der beschaving; wij hebben veel gedaan, maar wij waren ook jammerlijk, jammerlijk uitgeput. Ten goede heeft het Protestantismus met dit alles niets te doen. En indien de heer De Laveleye slechts eenigszins de kennis had gemaakt onzer geschiedschrijvers “issus de Calvin”, hij zou wel weten, dat de “type | |
[pagina 244]
| |
der federale vereeniging” geen vrucht van het ware Protestantisme mag heeten.’ Bij de waarschijnlijkheid dat een groot deel van onze Protestantsche landgenooten de brochure van dr. Schaepman niet zal lezen, omdat zij komt van Roomsche zijde, - en 't is waar, men heeft 't er hier veelal naar gemaakt om het lezen af te leeren, - komen wij bijna in verzoeking nog meer aan te halen; deze kennismaking zal echter van de gewoonte doen afwijken en de brochure doen zoeken. Alleen dit nog, 't zijn de woorden waarmee dr. Schaepman het historisch overzicht van Laveleye besluit: ‘daar ligt iets nameloos walgelijks in een bedrijf als waarvan wij hier getuigen waren. Een handvol dingen, hier en daar bij toeval gegrepen, of geheel of ten halve vervalscht, een paar bladzijden uit het groote boek der geschiedenis getrokken en in ongeregeld verband saam geflanst, dat noemt men “feiten” en daarmede wil men het feit, het reuzenfeit van de Kerk en hare achttien eeuwen te schande doen! Hier is meer dan luchthartig zelfbedrog of lichtzinnige oppervlakkigheid, meer dan sceptische kritiek of ijdele bespiegeling; hier is de jammerlijke haat van den machtelooze; niets anders. De heer de Laveleye is geen ridderlijk strijder, hij is geen dweeper en geen droomer, maar hij is trouweloos’. Men kan dien uitval van den oprechten Katholiek verklaren tegenover een verwringing van feiten, zooals door Laveleye wordt gepleegd, die blijkbaar met den Franschen slag rondspringt in de historie en rijp en groen dooreenmengt om te bewijzen wat hij bewijzen wil. Ook bij de andere punten van Laveleye's geschrijf brengt Schaepman veel in dat overweging verdient en een weerlegging mag heeten, althans voor een deel, van de beschuldigingen tegen het Katholicisme ingebracht, in zake de zedelijkheid, de politieke vrijheid, de godsdienstigheid. Maar men vergunne ons naar de brochure van Schaepman zelf te verwijzen; daar wij bij de beoordeeling van de zaken zelf een weinig dieper gaan dan hij, en wij toch evenals hij een protest tegen Laveleye's beschouwing wenschelijk achten, zoowel in het belang van de wetenschap als van de verhouding van zoogenaamde Katholieken en Protestanten, of liever van staatsburgers, nemen wij zelf het woord.
De Latijnsche of Romaansche volken zijn in verval, wanneer men ze vergelijkt met de Germaansche; dit is niet te verklaren uit het verschil van ras, want de volken van Europa zijn te veel gemengd, buitendien uit een gemeenschappelijken stam gesproten, derhalve is de éénige oorzaak het verschil van godsdienst, gene zijn Katholiek, deze Protestantsch. Zoo de hoogleeraar Laveleye; maar Protestantsche ijdelheid mag ons niet verleiden om zulke stoute uitspraken als waar over te nemen. Een weinig onderzoek, en wanneer het dan eens bleek, dat de gevolgtrekking hier even onwaar is als de stelling? Laat ons zien. Het verschijnsel van verval van volkeren behoeft op | |
[pagina 245]
| |
zich zelf niets bevreemdends te hebben. Er is geen enkele reden waarom de moderne volken niet zouden onderworpen zijn aan de eeuwige wet van komen en gaan, van worden en verdwijnen, van groeien, bloeien en sterven; geen enkele reden waarom wij een uitzondering zouden maken op de volkeren der oudheid, wier werken ons met te meer verbazing vervullen naarmate wij dieper beseffen, dat ook op den weg der beschaving de eerste beginselen het moeilijkst zijn geweest. Maar draagt nu het bestaan van de Romaansche volken reeds dien duidelijken stempel van kwijning, dat wij de periode van verval, van aanstaande ontbinding kunnen constateeren? 't Is waar, Spanje schijnt alle energie te hebben verloren, want het is even machteloos den opstand te dempen op Cuba, de parel der Antillen, als een eind te maken aan den ondermijnenden burgeroorlog; het land is te veel verdeeld, te veel beroerd om weer een vasten regeeringsvorm te krijgen; telkens heeft men revoluties, die men de sluipkoorts van de volken zou kunnen noemen. Niemand nu zal beweren dat Spanje in zijn groei is; maar men vergete aan den anderen kant niet, dat de lange duur van den burgeroorlog in verband staat en haar verklaring vindt, deels in de locale gesteldheid, - de Baskische provinciën met haar gevoel van zelfstandigheid, haar vrijheden en privilegiën, bekend onder den naam van fueros, - en met de partijgesteldheid van het land, die men ook elders in ongeveer dezelfde mate terugvindt. De afwisseling van regeering wordt blijkens de ervaring in Spanje gemakkelijker gedragen dan wel schijnt, wanneer het maar geen federale republiek is, die het regeeren zoekt in het 't onderstboven halen van wat bestaat. Het volk gevoelt zich onder Alphonso niet minder gelukkig of ongelukkig dan onder Serrano of Amadeo; de zaken gaan geregeld haar gang, behalve juist op de plaatsen, waar de burgeroorlog woedt. De partijhoofden scharrelen te Madrid en doen zaken in de politiek; maar alleen de verkiezingen voor de verschillende Kamers in de laatste jaren onder de verschillende regeeringen leveren reeds het bewijs, dat het politiek instinct aan het volk ontbreekt. Het eerste zekere teeken van verval van een volk is dat het karakter van het volk verandert, zich oplost, verloopt, dat de eigenschappen, die daaraan het meest karakteristiek eigen zijn, verdwijnen. Zoo was het alhans bij het Romeinsche volk, waarvan de geschiedenis nauwkeurig genoeg bekend is om iets te kunnen oordeelen over het tijdperk van verval van een volk. En dat volkskarakter is bij de Spanjaarden nog vrij wel hetzelfde gebleven; de gebeurtenissen van de laatste jaren, de erge partijschappen brengen wel op het denkbeeld, dat de periode van verval wordt voorbereid, maar 't is wat sterk om die nu reeds te constateeren. Volken groeien in den regel langzaam, maar vervallen nog langzamer. Denk eens welk een kracht dat volkskarakter bezat in den tijd van Napoleon I; hoe datzelfde karakter, maar op andere wijze, zich openbaarde onder Amadeo; de ongenaakbaarheid voor den vreemdeling is nog sterk. En al is nu de Spanjaard naar zijn aard niet ‘liberaal,’ | |
[pagina 246]
| |
al blijft het Katholicisme met zijn innigste wezen verbonden, dan kan men daaruit afleiden, dat Spanje niet liberaal is, maar moeilijk, dat het den ondergang te gemoet snelt. Als men de volken onpartijdig wil beoordeelen, dan moet men hen niet meten met deze of gene partijmaat, ontleend aan geheel andere toestanden. Portugal en Spanje liggen dicht bij elkander; 't is waar, de volksaard verschilt, en meer; beiden echter zijn Katholiek. Toegegeven voor een oogenblik dat Spanje in verval is, of liever de periode van verval reeds duidelijk aangewezen is en geconstateerd, dan zou, indien wij dit uitsluitend aan het Katholicisme moeten wijten, hetzelfde verschijnsel ook in Portugal moeten worden gevonden. Wij wijzen het eerst op Spanje, omdat het verval daar nog de meeste waarschijnlijkheid voor zich heeft. Maar wat te zeggen van Frankrijk? De laatste oorlog heeft het zeker de suprematie ontnomen, die het zoolang in Europa heeft uitgeoefend; maar het gaat niet aan om terstond nu Frankrijk niet meer de eerste is, - en sommigen gelooven steeds dat dit pleit nog niet voor goed beslecht is - terstond dat rijk te plaatsen in de periode van verval. De tegenwoordige toestand in Frankrijk, die van verwarring en onzekerheid, is voorbijgaande; het bloeiend tijdperk van Napoleon III ligt echter nog versch in 't geheugen; wijs nog op dit oogenblik een land in Europa aan, dat welvarend, krachtig genoeg is om vijf milliarden oorlogskosten te betalen, behalve het andere verlies in legermaterieel en de verwoestingen van den oorlog, en dit zonder dat het merkbaar hindert aan het volksbestaan. Men heeft gemeend dat Frankrijk uitgeput zou raken, maar het betaalt zijn schuld zonder buitengewone inspanning en vormt een leger, reusachtiger dan het heeft gehad. Zulke volken zijn niet in verval. Italië is zeker een zonderling land; soms is 't of de gemakkelijke wijze waarop het aan zijn nationale eenheid is gekomen, - een persiflage op het beroemde Italia fara da se - zich wreekt op de moeilijkheden, waarmee het in het vestigen van zijn eenheid worstelt. Maar toch zal men aan het nationaal bewustzijn niet alle kracht ontzeggen; hebben de clericalen tot heden zich bijna overal aan de politieke stemmingen onthouden, men kan daaruit moeilijk afleiden dat het nationale werk te zwak is om stand te houden; wanneer de ultramontanen zich met eenige hoop op de overwinning bij de stembus konden vleien, dan waren zij reeds lang in de weer geweest; dat bewijst hun gedrag, want overal zoeken zij combinaties om in gemeenteraden en in de Kamer binnen te dringen. De financiën en het rooverwezen knagen aan den stam en werpen een schaduw op het Italia Una; maar men vergete niet, dat de tegenwoordige Regeering een lastige erfenis aanvaardde en veel van het ongeordende op rekening moet worden gesteld van de vroegere Regeering, terwijl het rooversbedrijf van zulk een localen aard is, dat het wellicht nooit geheel zal verdwijnen. Vergelijkt men de geschiedenis van de laatste jaren, dan zijn er merkbare teekenen van vooruitgang; | |
[pagina 247]
| |
het deficit is niet verdwenen, maar het vermindert, de belastingen brengen steeds meer op, en men kan moeilijk het tijdperk van verval laten beginnen met het vestigen van de nationale eenheid. De vooruitgang kan slechts langzaam komen en wie in het werk van de nationale eenheid een tooverstaf heeft gezien, waarmee het eigenaardige land van allen smet zou worden bevrijd, heeft zich een zonderlinge illusie in het hoofd gehaald. Oostenrijk, de laatste Katholieke Mogendheid, na Spanje de meest Katholieke, wordt ook door Laveleye hier en daar genoemd; zij behoort wel tot het Katholicisme, maar niet tot den Latijnschen stam. Veel bewijzen worden door Laveleye niet bijgebracht uit dit land, en 't mag wel overbodig heeten in bijzonderheden het ongerijmde aan te toonen van het zoeken van direct verband tusschen het minder bloeien van Oostenrijk en het Katholicisme; de kanker, die aan Oostenrijk's bestaan knaagt, is de vijandige verhouding, waarin de verschillende nationaliteiten tegenover elkander staan. Maar men kan bij Oostenrijk niet zoozeer spreken van verval als wel van een dreigende uiteenspatting van het rijk, waardoor de verschillende deelen hun door de natuur, door den aard der volken aangewezen weg volgen.
Maar - zal men wellicht beweren - kan het verval van de Katholieke volken in den strengen zin des woords niet geconstateerd worden, men kan niet ontkennen, dat er in de Katholieke landen bedenkelijke verschijnselen worden waargenomen, die verval voorspellen; gebrek aan energie, waardoor die volken de kracht missen om het verkeerde van zich af te schudden en krachtige maatregelen te nemen tegen algemeen erkende gebreken en leemten; de partijstrijd is een partijziekte geworden, die verlammend werkt op het geheele politieke leven; de openbare meening is lauw, de meer en meer toenemende weelde, het overmatig gebruik van bedwelmende middelen geeft een overprikkeld, vadsig, traag geslacht, dat gaarne zich vleit met de grootheid van de vaderen; de politiek ontaardt in kunstgrepen, klein en nietig als de personen, die herinneren aan Chineesche wijsheid en Byzantijnsche geleerdheid; het rechtswezen is een rechtspersiflage geworden, en advocaten die zaken weigeren, welke hun overtuiging als immoreel brandmerkt, zijn groote zeldzaamheden geworden. Welnu, laten wij deze grieven in volle mate gelden en vergeten we voor een oogenblik dat men een verkeerden maatstaf van beoordeeling heeft, wanneer men juist onzen tijd toetst aan een ideaal, waaraan de verleden tijden zeker nog minder beantwoord hebben, maar - vindt men die verschijnselen uitsluitend bij de Latijnsche, Katholieke natiën en niet tevens bij de Protestantsche? Engeland en de Vereenigde Staten van Noord-Amerika nemen de voorname plaats in bij de bewijsvoering van Laveleye. John Bull nu vindt de lofspraak van den Belgischen hoogleeraar zeer aardig, en het is verklaarbaar, dat | |
[pagina 248]
| |
het hoofd van Engeland's liberalen, de heer Gladstone, een vleienden brief schrijft om het compliment te beantwoorden. Moeten wij echter de klachten vergeten, die in de laatste jaren over oud-Engeland zijn aangeheven? Is de beschuldiging teruggenomen, dat de Engelsche politie het best kan worden vergeleken met een kruidenierswinkel? Er is een tijd geweest, dat de volkeren huiverden, wanneer het trotsche Albion den voet verzette en de Britsche leeuw de manen schudde; nu glimlacht men er over en gaat gerust voort, denkend: Woorden, woorden! De grootheid van de Amerikaansche republiek is spreekwoordelijk geworden; maar wanneer men op een onpartijdige beoordeeling prijs stelt, dan houde men ook de keerzijde der medaille voor. De Vereenigde Staten vormen een groot land, maar niet in beschaving en ontwikkeling, en het Protestantisme beleeft er weinig eer van; de nationale god is de Dollar en de hooggeroemde vrijheid heeft het aanzijn gegeven aan een ongeloofelijk aantal sekten, waarin de dweepzucht zich vertoont in haar grilligste, stuitendste vormen; nergens heeft het bijgeloof zulke wangestalten in het leven geroepen; Amerika is het land der Mormonen en der klopgeesten. Jarenlang heeft men dat land opgevijzeld; alles moest er goed en groot wezen, omdat - het een vrij land was, een republiek; gelukkig is men in den laatsten tijd daarvan teruggekomen en heeft men ingezien hoeveel humbug er was onder de hooggeroemde ontwikkeling. Zeker, de schaduwzijde van de Vereenigde Staten vindt haar gereede verklaring in het ontstaan, in de vorming van dit rijk; maar wanneer men dit land wil geven als een toonbeeld voor andere landen; wanneer anti-revolutionairen zich beroemen dat zij de eigenlijke stichters zijn geweest van dit land, waar de gulden vrijheid woont; wanneer uit partijdigheid het Katholicisme wordt verweten, dat het geen land als de Vereenigde Staten heeft kunnen scheppen, dan moet in naam der waarheid het kleed worden weggerukt, dat de afzichtelijke wonden van den Yankee bedekt, en gezegd, dat de beschaving en ontwikkeling in Katholieke Staten grooter is dan in Noord-Amerika. Wij wezen reeds op de niet onjuiste critiek, die Schaepman geeft bij de overdreven loftuiting van Laveleye op Nederland; zij betreft inzonderheid het verledene; maar Laveleye zoekt ook thans nog kracht in het Protestantisme. Nu kennen wij ons land, onze toestanden het meest van nabij, en, eerlijk gezegd, gaat het dan aan alleen bij onze Katholieke buren te spreken van verval en ons zelven te denken als bloeiend? Wij hebben onzen jammerlijken politieken toestand hier meermalen uitvoerig besproken; bedenkelijker nog dan die toestand is de onverschilligheid, waarmee hij gedragen wordt; de geest van het laissez aller kan moeilijk ergens grooter zijn; de zwakheid van de openbare meening blijkt uit de lauwheid, waarmee men het Ultramontanisme laat voortkruipen, zich door de Ultramontanen laat trappen en verguizen op grond van een zoogenaamde liberaliteit, die zich op elk | |
[pagina 249]
| |
gebied machteloos toont om belangrijke hervormingen tot stand te brengen. 't ‘Land aan de baren ontwoekerd’ drijft nu op Indië en laat den Javaan Protestantsche koffie planten. Nederland is rijk, wellicht het rijkste land der wereld in verhouding; toch komen zelden groote nationale werken tot stand zonder vreemd kapitaal; tot in de Oostzee komen stoomvaarten op Amerika tot stand, terwijl men hier de gunstigste gelegenheid ongebruikt laat. Toch worden millioenen bij millioenen verdobbeld aan Amerikanen, Spanjaarden en Turken. Is dat ook de vrucht van ons Protestantisme? Jarenlang heeft men elkander wijsgemaakt dat ons lager onderwijs een modèl was, het beste van Europa, totdat men onverwacht tot inzicht is gekomen, dat het slecht is, dat het geen vruchten afwerpt. Nu staan tegenover de groote, groote schaduwzijden ook lichtbeelden; in weerwil van zijn gebreken bezit het Hollandsche karakter eigenschappen die aan een betere toekomst niet doen wanhopen; in Holland is 't: langzaam gaat zeker, ook met hervormingen, - maar laten wij niet zoo dwaas zijn ons zelven op te hemelen met ons Protestantisme; dan zijn wij geheel verloren.
Wil men derhalve van verval spreken, men drijve de eenzijdigheid niet zoover, dat men in de Protestantsche landen het oog sluit voor verschijnselen, die bij de Katholieke natiën breed worden uitgemeten. Door zulke grove onwaarheden komt men niet verder; men rakelt alleen een oude en verouderde tegenstelling op, zaait haat tusschen de burgers van hetzelfde land, hetzelfde werelddeel, zonder eenig nut. Die tegenstelling heeft zich zelf overleefd; dat blijkt zoodra men niet blijft hangen aan den uiterlijken klank, maar een weinig dieper doordringt dan de Belgische hoogleeraar. Wie is in onzen tijd Katholiek en wie is Protestant? Rekent de heer Laveleye met zijn bewonderaars, de heeren Gladstone en Bluntschli daaronder allen, die op het bevolkingsregister als zoodanig staan genoteerd? Dat kan toch niet. Spreekt men gelijk de Belgische hoogleeraar van het aannemen van een of ander kerkgeloof als een middel om zekeren gewenschten toestand te verkrijgen, dan gaat men uit van de veronderstelling, dat dit geloof zoozeer een deel uitmaakt van het leven en zijn, dat men te doen heeft met een vormende kracht voor individu en volk. Met dien, door Laveleye zelven gestelden eisch komt men echter spoedig tot het besluit, dat juist in de Katholieke landen, een groot deel, zelfs de meerderheid òf in het geheel niet Katholiek is, òf het is op een wijze, die allen invloed aan het Katholicisme ontneemt. In Italië b.v. is het Katholicisme zoo geheel vormelijk, dat het alleen dient om als een komedie het kunstgevoel van het volk te streelen; zoodra men evenwel komt onder de meer ontwikkelde standen, blijkt men het Katholicisme geheel ontgroeid te zijn; zij die er aan gelooven, in de eenigszins ernstige beteekenis van het woord, behooren tot de uitzonderingen. Kan men Frankrijk een Katholiek land noemen in dien zin dat het kerk- | |
[pagina 250]
| |
geloof op de drijvende krachten der maatschappij invloed uitoefent? Wat de meerderheid betreft, is Frankrijk het ongeloovigste land der wereld. Komt te Parijs en elders in de zetels der beschaving, men lacht met het Katholicisme, nog erger dan in den tijd van Voltaire, toen men het nog de moeite waard achtte het te bestrijden en te bespotten; nu is men onverschillig geworden voor het kerkgeloof, men is 't geheel afgestorven. En hoe kan Laveleye dan spreken van de Katholieke natiën? 't Is waar, het kerkgéloof timmert in den laatsten tijd bij den weg, de Ultramontanen maken een beweging alsof het heele volk achter hen stond, maar zij weten wel beter. Zij hebben veel van den man met de trom bij een kermistent, die meer geweld maakt naarmate het spel binnen slechter bezet is. Het kerkgeloof maakt er vorderingen in de laatste jaren, omdat men dwaas genoeg geweest is om de opvoeding van het opkomend geslacht over te laten aan den priester; dank zij de uitstekende organisatie van de Katholieke Kerk, die een samenzwering is tegen het werkelijke, levende Frankrijk, zijn er velen, die hun afkeer van het geloof niet durven uiten of met dat geloof speculeeren; maar laat ons schijn van werkelijkheid onderscheiden. Ettelijke duizenden pelgrims, in dubbel opzicht het geringste deel der natie, neemt aan de wondertochten deel; voor zijn getrouwen moet het Ultramontanisme het kader zoeken op het minder ontwikkelde platteland. Wij ontkennen niet dat de tegenwoordige organisatie van het Katholicisme haar gevaarlijke zijde heeft, dat de mogelijkheid bestaat dat bij de lauwheid, die de tegenpartij toont, de beschaving teruggedrongen wordt door de ruwe kracht, - het is evenzeer mogelijk dat juist door de uitersten, waartoe het kerkgeloof overhelt, Frankrijk weder tot een geweldige revolutie werdt gebracht, - maar dit is een vraagstuk der toekomst, en Laveleye spreekt alleen over hetgeen het Katholicisme en het Protestantisme heeft uitgewerkt en naar zijn meening nog kan uitwerken. Wat men bewere van het Katholicisme, men kan den toestand in de Katholieke landen, Spanje wellicht uitgezonderd, niet aan dit kerkgeloof toeschrijven, omdat het te weinig bestaat. De eerste de beste gemoedelijke Katholiek zal ons dit terstond toegeven. Hetzelfde nu geldt van het Protestantisme in de Protestantsche landen. De naam van Protestant is rekbaarder dan die van Katholiek, en daarom is de zaak hier eenigszins moeilijker; maar zelfs in zeer ruimen zin genomen is de klacht algemeen, dat het kerkgeloof bij de ontwikkelde standen bijna niet meer bestaat; men vindt hij het meerendeel der Protestanten dezelfde onverschilligheid als bij de Katholieken. Door de toepassing van het algemeen stemrecht is de Protestantsche Kerk hier te lande in handen gekomen van de groote massa, van het minder ontwikkelde deel der natie, en schoon die Kerk daardoor een kweekplaats wordt van een bijgeloof en een fetichisme, weinig minder stuitend dan dat van de Katholieke Kerk, ziet men schier nergens ernstige pogingen aanwenden om het verloren terrein te herwinnen en de | |
[pagina 251]
| |
Kerk als beschavingsmiddel te behouden; men sterft de Kerk af; hier en elders, met name ook in Duitschland, klaagt men over het snel afnemen van het aantal theologische studenten, en zij, die zich nog aan de godgeleerdheid wijden, behooren - behoudens enkele uitzonderingen - tot een gehalte, dat men zich niet veel winst kan beloven voor de zaak, waarvoor zij eenmaal zullen optreden. M. a.w. in Protestantsche landen niet minder dan in Katholieke bestaat in groote mate afkeer, vervreemding van het kerkgeloof, en er behoort werkelijk veel naïeveteit toe om den gemoedelijken raad te geven, dat het Protestantsche kerkgeloof het geheim bevat van de wedergeboorte der natiën, ook in den strijd tegen het Katholicisme. Nu beweert Laveleye wel dat geloof, godsdienst noodzakelijk is voor de ontwikkeling van een volk, en zonder godsdienst de strijd tegen het Ultramontanisme niet met kans op goeden uitslag kan worden gestreden, en blijkens de geschiedenis is deze opmerking volkomen juist; maar vloeit daaruit voort dat men dat geloof, dien godsdienst moet zoeken in het Protestantisme? En welk Protestantisme? Het reactionaire, dat zich in vijandschap tegen de wetenschap, tegen de ontwikkeling, aan de zijde van het Ultramontanisme heeft geschaard en in anderen vorm dezelfde praktijken heeft als Rome, of het moderne Protestantisme, dat tracht naar een verzoening van wetenschap en geloof, dat den kerkvorm als een keurslijf tracht af te werpen en zoekt naar een meer getrouwe uitdrukking van het geloof? Aan het laatste kan Laveleye moeilijk gedacht hebben, daar het nog geheel in wording, in gisting is, en in het eerste moet hij, bij eenige meerdere kennis van zaken, evenzeer een vijand zien van de beschaving als het Ultramontanisme. Het is inderdaad zonderling en een bewijs van de oppervlakkigheid, waarmee gehandeld wordt wanneer het partijbelang in het spel komt, dat van Laveleye's ondoordachte beschouwing een wapen gesmeed wordt door een zoo rechtzinnig man als de heer de Savornin Lohman. Heeft Laveleye het probleem willen stellen, dat de hoofden en harten van alle denkenden beweegt, of de godsdienst zal blijven, dan of hij vervangen zal worden door andere idealen, en voor zich uitspraak willen doen in eerstgenoemden zin, het staat hem vrij; maar door zonder meer naar het Protestantisme te verwijzen, heeft hij de quaestie geen haarbreed verder gebracht, maar alleen een bijdrage geleverd tot nog grootere verwarring. Van een man van zijn bekwaamheden had men mogen verwachten, dat hij een studie leverde over het groot aantal personen, die èn in Katholieke èn in Protestantsche landen met het kerkgeloof gebroken hebben, en de vraag stelde, of deze verschillende elementen grond geven tot de veronderstelling, dat zij door een gemeenschappelijken godsdienst vereenigd kunnen worden en van zulk een godsdienst invloed kon worden verwacht tot bestrijding van de kerkelijke reactie, die zoo noodlottig werkt in de maatschappij door het aankweeken van bijgeloof en het toepassen van het bekende domperstelsel. | |
[pagina 252]
| |
‘Het is tijd de methode der waarneming en de wetenschappelijke onpartijdigheid van den physioloog en den natuurkundige ook hier toe te passen’, zegt Laveleye. Maar hoe is het mogelijk dat iemand, die dit beginsel vooropzet, zoo averechts kan waarnemen en met een enkele pennestreek de werkelijke oorzaak van het bestaan van het Katholicisme en Protestantisme wegcijferen? De volken van Europa zijn van gemeenschappelijken stam, hebben te gemengd bloed, verklaart de Belgische hoogleeraar apodictisch, om vooral in onzen tijd sociale feiten met den invloed van het ras in verband te brengen. Moet hier de ervaring van het heden of van het verleden beslissen? Beide weerspreken den hoogleeraar om strijd; bij gemeenschappelijke afstamming - Laveleye heeft wellicht gedacht dat Germanen, Romanen en Slaven toch allen Ariers zijn, - bestaat er inderdaad groot verschil in de bloedsmenging. In Frankrijk en Italië heeft het Romeinsche element een overwegenden invloed uitgeoefend, zoowel physisch als intellectueel, terwijl in Spanje behalve de oorspronkelijke bewoners de Gothen evenzeer als de Arabieren de Spaansche type hebben doen geboren worden. De Duitschers daarentegen hebben weinig den invloed van het Romeinsche rijk ondergaan, hier en daar Slaven in zich opgenomen, maar over 't geheel het meest zich vrijgehouden van vreemde vermenging. Plaats nu ook in onzen tijd den Franschman, den Spanjaard, den Italiaan, den Duitscher naast elkander, en ge ziet een verschil in karakter, in bestaan, dat wel degelijk een aantal sociale feiten en met name ook het feit van het verschil van kerkvorm verklaart. Godsdienstvormen zijn geen willekeurige verschijnsels, zoodat men met eenig succes aan een volk den raad kan geven: word Protestant, word Katholiek. Vanwaar het verschijnsel dat het Protestantisme alleen bij de Noordelijke volken van Europa ingang heeft gevonden en ook de Zuid-Duitschers b.v. aan het Kahtolicisme gehecht zijn gebleven? Het Protestantisme is in Frankrijk, in Spanje, in Italie uitgeroeid, zegt men. Alsof uitroeiing denkbaar was, waar de meerderheid van het volk partij heeft gekozen! Of ligt de verklaring van het feit niet in de eerste plaats daarin, dat het Protestantisme de uitdrukking is van den kouden, ernstigen Noordschen geest, terwijl het Katholicisme door zijn weelderige vormen, door zijn lichtzinnigheid al te goed strookt met het opgewekte, zinnelijke karakter van den Zuiderling? Overal is de godsdienstvorm niet iets dat a priori vaststaat; steeds richt zich de godsdienstvorm naar het karakter van het volk; vandaar dat het Katholicisme evenals het Protestantisme sterk gewijzigd is naar den aard van het volk; vandaar dat noch het Katholicisme, noch het Protestantisme eenigen noemenswaardigen invloed uitoefenen op de Mohammedaansche volken, waarmee zij in aanraking komen, eenvoudig, - omdat geen van beiden met het karakter, met de behoeften dier volken strooken, het Mohammedanisme wel. | |
[pagina 253]
| |
Vergissen wij ons niet, dan is Laveleye door het succes, dat het Protestantsche Pruisen in Duitschland heeft behaald, door de snelle ontwikkeling van Duitschland's macht, op het denkbeeld gekomen, dat deze onweerstaanbare macht een oorzaak moest hebben, en zocht hij zonder nader onderzoek of al te lichtvaardig die oorzaak in het Protestantisme, - te onbillijker, omdat het Duitsche Rijk bijna 15 millioen Katholieken telt tegenover 25½ millioen Protestanten. Dat de leiding van het Duitsche Rijk aan Pruisen is ten deel gevallen, zou kunnen verklaard worden uit het meer sterke Noorden, en heeft met het Protestantsche geloof weinig uit te staan; in Italië is het evenzeer het noordelijke Sardinië, dat de uitvoerder werd der eenheid. Zoo vast als wij op grond van de natuurwet gelooven aan het verval van de Europeesche volken, zoo zeker is het dat de Westersche en Zuidelijke volken daarin die van midden- en Oost-Europa zullen voorgaan, niet omdat zij Katholiek zijn, want voor een deel zijn de Westersche volken Protestant, - maar omdar zij ouder zijn. Verder laat het verschil tusschen de Katholieke en Protestantsche natiën zich veel gereeder verklaren uit het oorspronkelijk verschil van volksstam, van bloedsmenging in verband met andere invloeden, dan uit den godsdienst, die op zijn beurt weder het product is van het stamverschil. Dit zijn zulke algemeen bekende zaken, dat het waarlijk te verwonderen is, dat Laveleye er zoo luchtig overheenstapt. Dat een man als Laveleye zoo kon mistasten, zoo verkeerd waarnemen, en daarmee den lof inoogsten van mannen als Gladstone en Bluntschli, is zeker geen bemoedigend verschijnsel; maar ook dit is een teeken des tijds. Zoek de verklaring aan den eenen kant in de toenemende macht van het Ultramontanisme en de daardoor in sommige gemoederen veroorzaakte vrees, schier radeloosheid, aan den anderen kant in den kerkelijken stroom, die door onzen tijd gaat, - een persiflage op het zoo geroemde beginsel van scheiding van Kerk en Staat; de natuur stoort zich niet aan onze liberale phrasen en zij speelt den Belgischen hoogleeraar een zonderlinge poets. Hebben wij gaarne mannen als Laveleye, Gladstone en Bluntschli tot bondgenooten in den strijd tegen het Ultramontanisme, of liever tegen het clericalisme van Katholieke of van Protestantsche kleur, wij zijn ook verplicht te waken dat door onjuiste beschouwingen de verwarring der geesten nog niet grooter wordt. Wat wij in de eerste plaats noodig hebben, is aansluiting van Katholieken en Protestanten, van alle anti-clericalen tegen de kerkelijke praktijken, tegen het kerkelijk domperstelsel, tegen kerkelijke machtsaanmatiging en overheersching. Richten wij de anti-clericale Internationale op tegenover de Zwarte en de Roode; zonder organisatie zijn wij machteloos. 19 October '75. noorman. |
|