| |
Vertalingen en herdrukken.
De Vorstendag te Frankfort, door Gregor Samarow, schrijver van ‘Om Scepters en Kronen enz.,’ 2 Deelen. - Deventer, A. ter Gunne, 1874.
Referent nam dit werk ter hand met luttele verwachting van een aangename lectuur voor onze landgenooten. Voor den geschiedkundige mocht die Vorstendag, die vergadering van Duitsche Vorsten in de oude vrije rijksstad zijn gewicht hebben, die mocht in zijne gevolgen van groot belang wezen; voor den gewonen lezer rekenden wij de stof weinig aantrekkelijk en wenschten wij reeds, dat de gunstig bekende schrijver, waarschijnlijk een Hanoversch regeeringspersoon, dien meer slechts pro memoria had vermeld, om zich tot latere meer sprekende en in 't oog vallende feiten te bepalen. Staatkundige verwikkelingen, onderhandelingen der diplomatie, intrigues waarbij vele grooten zoo klein, hoogen zoo laag, aanzienlijken zoo afzichtelijk kunnen worden, bieden in 't algemeen geen schouwspel, waarop men met welgevallen kan staren. Uit aesthetisch en moreel oogpunt het veld met beenderen, dood en dor en droog; met alle glans en pracht welke men
| |
| |
daaraan bijzetten kan, als de gewitte graven, van buiten rein en sierlijk, van binnen vol stank en verrotting. Wij zagen er tegen op om ons in dat doolhof van listig beleid en verwarring te laten voeren.
Doch wij zouden daarin worden rondgeleid door Samarow, die in zijn ‘Om scepters en kronen’ in ‘Europeesche Mijnen en Tegenmijnen’ reeds had getoond dat hij de man was, die niet enkel kennis van zaken had en die de velerlei draden van het ingewikkelde weefsel aan hun juiste plaats wist in te weven, zoodat zij ordelijke figuren vormden, maar die ook het dorre levend wist te maken, het doode te bezielen. En in dezen heeft hij zich ook in zijn ‘Vorstendag e.z.v.’ meester getoond. Zijn de beraadslagingen van de vorsten te Frankfort minder amusant, wat hij dezen in den mond legt is interessant genoeg. Hij moge geen Pruisisch prins wezen, hij is genoeg ingewijd in de zaken en kent de handelende personen genoeg, om ieder in zijn rol te laten optreden, en eigenlijk scheeve voorstellingen heeft men van hem niet te wachten. Onpartijdig is hij zooveel men dit van hem kan vorderen, en al toont hij een warm hart te bewaren voor zijnen voormaligen blinden Koning die hier veelal in zeer gunstig licht verschijnt, hij accepteert de latere toestanden en waardeert wat Keizer Wilhelm en Bismarck voor de eenheid en den luister van Duitschland durfden en deden. Zelfs ten aanzien van Napoleon III is hij zoo billijk en verschoonend, dat het velen te zacht zal voorkomen, en dit misschien ook wel is. Krachtig doet Samarow evenwel diens Keizers geslotenheid en dubbelhartigheid uitkomen, vooral tegenover Bismarck's ongegêneerde politiek en de openheid van den Pruisischen monarch. Die meerdere openheid steekt ook zeer af bij de mênées van de Oostenrijksche staatkunde, al strekt daarbij ter verschooning dat Frans Jozef, waar hij poogt het verloren terrein te herwinnen, slechts meende te bejagen wat hem billijk en naar legitiem erfrecht toekwam. Zoo lag het in zijn standpunt als in zijn karakter om elk geoorloofd middel aan te wenden, dat hem daartoe kon voeren. Het vorstencongres was een greep er naar doch die
ten misgreep werd en zoo een fout, waarvan Oostenrijk, en meest de Vorsten die in dezen een lijn met hetzelve trokken, de wrange vruchten inoogstten, waardoor sommigen hunner hunne kronen verliezen, anderen aan macht en invloed vrij wat inboeten zouden.
Onder Samarow's aanwijzingen en mededeelingen zien wij dat politieke schaakspel spelen, wij worden getuigen van het opzetten der stukken en van de eerste zetten, waarbij Bismarck als de welervaren speler zulke stellingen inneemt als hem later de gelegenheid zullen geven om de plannen van al zijne tegenspelers te verijdelen, hunne combinatie's ten voordeele van zijn Koning en land te doen keeren. Ten slotte toont hij den slimmen Sphinx aan de Seine op meesterlijke wijze, dat hij ook diens raadsel geraden heeft, en doet hem van de hoogte waartoe hij zich ten koste van list en verraad had verheven en waarop hij met sluw beleid zich handhaafde, nederstorten.
Een en ander wordt hier zoo levendig, zoo graphisch voorgesteld als de stugheid der stof toeliet. Personen en toestanden zien wij geschetst met eene trouw die ten bewijze strekt dat de auteur, mocht hij al geen rol in het drama te vervullen hebben, toch op eene der voorste rijen zijne plaats vond, en nu en dan achter de coulisses kwam.
Evenwel is deze zijde van het werk nog niet de meest innemende. De auteur heeft ook eene hoogere waarheid gehuldigd dan de kale feitelijke. Waar zulks mogelijk is laat hij op veel wat minder verstandig beoogd, minder wijs aangelegd is, waar menschelijke kortzichtigheid en zwakheid zich in het kiezen van doel en middelen bedriegt, een verschoonend licht vallen. De geest der humaniteit doorademt, doordringt en bezielt het werk. Men zie daarop de houding en handelwijze van Alexander II na, en legge er den graaf Krasinky nevens. Waar het meer zachte, teedere, de edelste aandoeningen ter sprake komen, voert de
| |
| |
schrijver een donzig en tevens niet minder krachtig penseel. Dit komt vooral uit in zijne vrije fictieën. Men zou mogen zeggen, dat hij liefelijke oäsen schiep in de barre woestenij der politiek, waar hij ons voert in het intime familieleven, al hebben de daar bloeiende rozen ook hare doornen. Los, lief en levendig zijn die tafereeltjes in het gezin van Partner, in wiens kring en kuis wij medeleven. De oude heer voert daar het Hausregiment als een echt autocraat, gelijk dit trouwens vooral in Duitschland was en is aan te treffen. Zijn gade, de dochter, nicht, de beide laatsten een paar lieve figuurtjes, lijden daaronder, gelijk ook zijn eenige zoon, totdat de laatste zich ter wille van zijne liefde voor een Joodsch meisje emancipeert en het ouderlijk huis verlaat. Een en ander wordt ons hier zóó voorgesteld, dat men hen ziet leven en lijden. Vooral Bertha, die in eene hoogstmoeielijke positie verkeert, is een beeld der zelfverloochening tot het uiterste, en toch geene zedelijke onmogelijkheid. Haar ontmoeting met Lea is meesterlijk en inderdaad aangrijpend; de voorstelling van haar vader, den man met een Nathanaëlshart, boven onzen lof, en het is geheel in zijn karakter, wanneer Samarow hem van het Vorstencongres laat zeggen [D. II bl. 221]: ‘'t Is geweest een groote, verkeerde speculatie.’
Oostenrijk's minder eerlijke, Napoleon's dubbelhartige, loerende politiek worden in het werk naar verdienste en toch met verschooning ten toon gesteld, beider baatzuchtige bedoelingen, ook met de Poolsche zaken, naar recht gewaardeerd. Deze vinden wij in Alexander's gesprek met Gortschakoff, en later in dat van den Keizer met den bekenden aartsbisschop Felinski behandeld op eene wijze waarmede wij ons zeer goed kunnen vereenigen, al zien wij niet in hoe de Kerk, en dit in haar ziel en geest, de zielen besturen en de gemoederen beheerschen kan, zonder dat zij in het gebied der Staatsmacht grijpt, gelijk Samarow D. II bl. 87 laat zeggen. Het woord van Felinski op de volgende bladzijde bewijst trouwens reeds, dat in dezen het ‘Niemand kan twee heeren dienen’ e.z.v. wel zeer van toepassing is. Het kan nog menigen zwaren strijd kosten, alvorens recht en waarheid ook in dezen triumfeeren. Eene volslagene overwinning durven wij in deze wereld nauwelijks hopen.
Wat vele lezers waarschijnlijk zal hinderen is dit, dat bij ieder hoofdstuk en soms midden in de hoofdstukken de draad van het verhaal wordt afgebroken. Doch hoe was dit, bij die ruimte van het veld en zooveel kruisende paden te vermijden? Daarom noemden wij den inhoud een reeks van tafereelen. Wij zien daarin dan ook allerlei, land en lieden, vorstelijke kabinetten, raadzalen en huiskamers, kantoren en rariteitenwinkels, natuurtooneelen en legerkampen waarin een keizerlijk prinsje tot het kogelsrapen wordt gedresseerd; het is een wereld.
Wij mogen het werk gerustelijk aanbevelen als eene even interessante als nuttige lectuur. Hier en daar had de vertaling beter kunnen zijn. Altfränkisch D. I, bl. 251, is niet oud-frankisch maar ‘ouderwetsch.’
| |
Een Sirene. Naar het Engelsch van T. Adolphus Trollope. Twee deelen. Amsterdam. Gebr. Kraay.
't Is feest in Ravenna. Het carnaval loopt ten einde. 't Werd dit jaar met bijzonderen luister gevierd. Een beroemde zangeres, Bianca Degli Innocenti, la Diva bijgenaamd, is uit Milaan ontboden, waar zij aller hoofden en harten in
| |
| |
beweging heeft gebracht. Ook te Ravenna handhaaft zij den naam van Sirene. De ‘jeunesse dorée’ is weldra geheel door haar betooverd en huldigt haar op allerlei wijs. Zij heeft zich echter voorgenomen de wettige echtgenoot te worden van den Marchese Lamberto di Castelmare, den rijksten edelman van de gansche stad. Hij is een man van omstreeks 50 jaren en tot heden onvatbaar voor alle hartstochtelijke aandoeningen; hij onderscheidt zich door zijn gelijkmatig humeur en geregeld leven en staat bij al zijne medeburgers als een uitmuntend man, een waardig beschermer van kunsten en wetenschappen bekend. De invloed echter, dien de Sirene op hem uitoefent, blijkt hem weldra te machtig; wij zien hem strijden en bezwijken; zijn hartstocht zegeviert over eerzucht en familietrots, - hij biedt de schoone vrouw hart en hand aan. Den dag nadat we aldus getuigen zijn geweest van de zegepraal der zangeres, wordt zij op een uiterst geheimzinnige wijs vermoord gevonden in de Pineta, een bosch op eenigen afstand van Ravenna.
Hoe en door wien is die moord gepleegd?
Door den Marchesino Ludovico Castelmare, die haar op dien tocht vergezelde en kort te voren had vernomen, dat zijn oom nog op zijn ouden dag besloten had in het huwelijk te treden, waardoor zijne vooruitzichten als erfgenaam van al de familiegoederen ten eenenmale den bodem werden ingeslagen? Door Paolina Foscarelli, de geliefde van den jongen Marchese, die in Bianca hare medeminnares meende te zien en toevalligerwijs op den ochtend, dat de moord was gepleegd, in de Pineta was geweest? Door Signor Conte Leandro Lombardoni, de opgeblazen dichter, die meermalen in zijn teere punt, zijn dichterlijke ijdelheid, door la Diva is gekwetst en dien men ook op dien bewusten morgen derwaarts had zien gaan? Door een ouden, dwependen monnik, dien men weinig tijds nadat de misdaad moet gepleegd zijn, angstig en ontsteld uit het bosch heeft zien terugkomen? Wie, wie is de moordenaar? En dan - zij lag daar zoo kalm en rustig; geen bloedvlek was er op haar wit kleed zichtbaar, geen worsteling had er plaats gehad; hare kleinodiën waren onaangeroerd; geen doodsangst stond er op haar gelaat te lezen. Hoe en waarom was de moord geschied?
Gaven we hier een antwoord op deze vragen, de lezer zou gevoegelijk het geheele tweede deel ongeopend kunnen laten en dit - zou jammer zijn. Niet alleen toch hebben wij hier te doen met een rechtsquaestie, die daardoor reeds van alle anderen verschilt, dat zij onderhoudend is geschreven en bevattelijk is uiteengezet, maar bovendien leeren wij hier een menigte Italiaansche toestanden, zeden en gewoonten kennen, die vooral in dezen tijd, nu de barrières zijn geweken, die zich, als het ware, tusschen Italië en alle andere beschaafde landen verhieven, onze belangstelling in dubbele mate gaande maken. Wel is waar zal de nuchtere Hollander, die zich overdag in zijn theologische of rioolquaestiën, de nieuwe belastingen of de fondsenmarkt heeft verdiept, 's avonds dit boek ter hand nemende, zich wel eenige inspanning moeten getroosten, eer hij zich in deze denkbeeldige wereld te huis gevoelt, waar hij met professor Buonaventura Tomosarchie of den procureur Giovacchino Fortini, de contesse Violante Marliani en hoe al die hoogdravende namen verder mogen heeten, op gemeenzamen, zelfs zeer vertrouwelijken voet omgaat. Maar de toedracht der zaken, hoe romantisch ook ingekleed, is nochtans niet onwaarschijnlijk, en vooral voor degenen, die het Italiaansche volk in zijn deugden en gebreken van naderbij hebben leeren kennen, zal deze roman een aangename lectuur opleveren. Het fraaie papier en de duidelijke druk dragen het hunne hiertoe bij, terwijl de vertaler inderdaad wel ruiterlijk met zijn naam voor den dag had mogen komen; zijn vertaling is, in één woord, uitmuntend. Eéne vraag zij ons vergund: waarom al de mio's en mia's, de serenata's en simpatica's en meer dergelijke woorden en uitdrukkingen ook niet in onze taal overgebracht? Meende de Engelsche schrijver
| |
| |
deze noodig te hebben om een eigenaardig waas over zijn boek te verspreiden, wij Hollanders worden in een vertaald werk liefst niet herinnerd, van welke taal de handelende personen zich bediend hebben.
m.
| |
Kinderen des tijds. Een roman door C.M. Sauer. 2 deelen. Naar 't Hoogduitsch. Deventer, A. ter Gunne.
De schrijver van dezen roman is ons ten eenenmale vreemd; wij kennen noch zijn leeftijd, noch zijn betrekking in de maatschappij; maar dit zijn geesteskind maakt denzelfden indruk op ons als het eerste voorstel van een theol. student, die zooveel mogelijk zijn best heeft gedaan in een kort bestek al zijn kennis te luchten, hier nog wat aan te brengen, dáár nog wat tusschen te voegen, en hierdoor - het hooge woord moet er uit, - wat vermoeiend, wat zwaar op de hand wordt. ‘Kinderen des tijds’ luidt de veelomvattende titel van zijn werk en het onderwerp is dus uit den aard der zaak voor eene veelzijdige beschouwing vatbaar; het menschenleven is zoo ontzaglijk rijk in zijne uitingen en de kinderen dezes tijds staan niet stil; zij werken en zwoegen, en rusten niet eer iedere week, iedere maand, ieder jaar nieuwe gezichtspunten geopend, nieuwe bronnen ontsloten, nieuwe gevolgtrekkingen aan het licht gebracht heeft. Uit die rijke, veelomvattende menschenwereld een greep te kunnen doen en de personen naar zijn eigen smaak te idealiseeren, - dit is het voorrecht van den romanschrijver; de heer Sauer stelt zich echter met één greep niet tevreden; hij doet er verschillende. De tooneelwereld, de werkmansvereenigingen, het fabriekwezen, de werkkring der vrouw, de geld-aristocratie, het materialisme - ziehier slechts eenige van de vele belangrijke quaestiën, die de schrijver in deze twee dunne boekdeelen te berde heeft gebracht. Is het wonder, dat hij, door dien overvloed van stof overstelpt, de eene en de andere oppervlakkig behandelt; dat er, naar ons oordeel, aan de verschillende karakters niet de noodige studie is besteed; dat de in zijn verhaal voorkomende personen òf onnatuurlijk en gechargeerd, òf ons niet genoeg en détail beschreven zijn, waardoor wij hunne handelingen als een gevolg van hun gemoedsbestaan kunnen verklaren?
Nochtans zal dit boek gewis zijn lezers vinden. Een ijverig lid van het tooneelverbond, die ieder kind uit het volk in een Rachel of een Ristori wenscht te herscheppen, zal zich wellicht voelen aangetrokken door de heldin van het verhaal, die eerst als balletdanseres (balletrot wordt ze hier genoemd), later als tooneelspeelster, het middelpunt is van de belangrijkste tooneelen. Zij is iemand zonder principes, heeft eenige zeer orageuse jaren achter den rug en is nu toevallig in het bezit gekomen van een geheim, waarvan zij zooveel mogelijk partij wenscht te trekken.
Een meisje van acht jaren is namelijk door twee jongelieden, een rijk edelman en een dichter, in den omtrek van Weenen gevonden en bij zekeren Dr. Peregrijn, een onderwijzer, in huis besteed. Lize Nadelhuber - op het tooneel Olympia genoemd, - heeft weten uit te vorschen, van waar dit kind afkomstig is en wil thans met deze wetenschap haar voordeel doen. Ten einde dus met Seraphine in kennis te komen, gaat zij les nemen bij Dr. Peregrijn, die natuurlijk niet anders denkt, dan dat zij een allerliefste, weetgierige kweekeling is, die zich aan de bron zijner kennis wil laven. Zijn lange wijsgeerige redeneering tegen haar op bl. 171 en 172 steunt dan ook zeker op deze onderstelling. Haar dorst naar kennis is echter ontwaakt en het middel wordt nu bij haar doel; verbazend, onbegrijpelijk, boekachtig vlug ontwikkelt zij zich; zij denkt en spreekt
| |
| |
en handelt als een geboren diplomaat; zij weet overal en ten allen tijde de juiste middelen te kiezen om het beoogde doel te bereiken; zij liegt en bedriegt, zonder verblikken of blozen, waar het in haar kraam te pas komt; zij weet de ondeugd te ontmaskeren en de deugd te beloonen; zij neemt als het ware de rol van Voorzienigheid in hare gansche omgeving op zich. Onderwijl blijft zij dansen en spelen en zingen, houdt nog een poos hare amourettes aan en eindigt met de vrouw te worden van een rijken graaf, met wien zij allergenoegelijkst zomers aan een badplaats, 's winters te Berlijn haar ouden dag afwacht. ‘'t Zijn echter (!) voornamelijk de vertegenwoordigers der zoogenaamde materialistische richting, die zij hier bij zich ontvangt,’ voegt de schrijver er bij, als om den lezer te waarschuwen voor de wrange vruchten, die een dergelijke jeugd na zich sleept!
Een ander karakter, dat van Ferdinand Dombell, den pleegvader van Seraphine, de kleine vondeling, trekt ons oneindig meer aan. Nadat we hem echter in het begin van het eerste deel hebben ontmoet en lief gekregen, wordt hij op reis gezonden en vinden we hem eensklaps in het tweede deel terug op een werkmansvereeniging. Vervolgens zien we hem, onder opzicht van Olympia-Lize, eenige stappen doen, om Seraphine aan haar rechtmatigen vader, - zijn eigen stiefvader, - terug te bezorgen en eindelijk verlaten we hem als de eigenaar van een bloeiende fabriek en de gelukkige echtgenoot van zijn vondeling. Wel is waar kan ieder romanlezer, zonder zelfs al te veel van zijn verbeeldingskracht te vergen, den loop der zaken min of meer nagaan; maar toch hadden we dezen hoofdpersoon liever wat meer in zijn ontwikkeling gevolgd en gadegeslagen, dan b.v. Elise en Seraphine 25 bladzijden lang in dat Allerheilige der Tooneelwereld, waar het een oningewijde (helaas?) aan de noodige belangstelling ontbreekt.
Evenwel, we zijn kinderen van onzen tijd; wij dienen van alles en dus ook hiervan iets te weten; dit boek kome dan in veler handen. De leesgezelschappen en leesbibliotheken geven hunne lezers wel romans van nog minder allooi. Den vertaler - een vertaalster kan 't niet wezen; zij zou een vrouw niet ‘voor den duivel!’ laten zeggen, noch ‘loop rondom!’ enz. - den vertaler dus geven wij in bedenking, de bokken in 't gesprek van Mr. G. van Lennep eens te bestudeeren. Hoewel sommige gesprekken los en vloeiend zijn vertaald, moet menige uitdrukking nochtans onder de bovengenoemde diersoort gerangschikt worden.
m.
|
|