De Tijdspiegel. Jaargang 32
(1875)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Auteursrechtvrij
[pagina 141]
| |
Geschiedenis van den dag.De Oostersche quaestie.Behalve de rustelooze Ultramontanen, die druk bezig zijn Frankrijk te maken tot hun uitverkoren land, zorgden ook de Slaven in Turkije, dat de zomer geen geheelen stilstand bracht in de politiek, - het Heemskerkianisme in Nederland daargelaten als staande voor 't oogenblik buiten eenige internationale verwikkeling. De kranten waren in den laatsten tijd voor een goed deel gevuld met allerlei verhalen over den opstand in Herzegowina, groote gevechten met de Turksche troepen, dreigende uitbreiding van de Slavische beweging over geheel Turkije, waardoor het bestaan van dit rijk in gevaar zou kunnen worden gebracht. Bij al dat rumoer was de hoop alleen gevestigd op de buitengemeene zorg van de groote Mogendheden, inzonderheid van de drie keizerrijken, Rusland, Duitschland en Oostenrijk, om den brand zoo spoedig mogelijk te laten blusschen. In 't eind is gebleken dat de zaak weer erg overdreven werd; de meeste berichten over de uitbreiding van den opstand, over de gevechten tusschen de opstandelingen en de Turksche troepen kwamen van Slavische zijde en waren al even leugenachtig als die van de Carlisten, die de ‘heilige Kerk’ in Spanje beschermen. Wij zijn het dichtst bij de waarheid, wanneer wij ons de zaak dus voorstellen: hetzij uit ontevredenheid over de hooge belastingen of de wijze waarop deze werden geïnd, hetzij door opstokerij van eenige heethoofden in Bosnië en Servië, verzetten zich de Turksche onderdanen in Herzegowina tegen het gezag; de Turksche ambtenaren werden verdreven en gewapende benden georganiseerd, die tegenover de zwakke Turksche afdeelingen eenig succes behaalden; van de Slavische ‘broeders’ uit de omliggende streken, ook uit Oostenrijk kwam eenige doch geringe ondersteuning, maar de opstandelingen moesten spoedig het onderspit delven, zoodra het Turksche gouvernement zijn gewone traagheid had overwonnen en een korps geregelde troepen in het veld bracht. De kracht van den opstand was geheel gefnuikt, nog vóór de consuls der groote Mogendheden, te Mostar vergaderd met toestemming van de Porte om de grieven van de muiters te onderzoeken, goed aan het werk waren. 't Is nu zelfs de vraag of die Christelijke commissie straks niet onverrichterzake zal uiteengaan, daar ook de opstandelingen weinig met haar te doen willen hebben, overtuigd als deze zijn, dat er van dien kant geen ondersteuning is te wachten voor de groote nationale plannen. Wellicht dat de diplomatie nog een middel uitdenkt om voor den vorm als beschermster van de Christelijke belangen in | |
[pagina 142]
| |
Turkije op te treden en straks te pralen met den roem, door al de officieuse bladen in koor herhaald, opnieuw den vrede in het Oosten en daarmee ook in geheel Europa te hebben gered. Straks komt de gewone parlementaire drukte, en dan verdwijnen de Turkjes van het krantentooneel. Intusschen is de zaak wel der bespreking waard, omdat zij herinnert aan een op den duur onhoudbaren toestand en wijst op belangrijke veranderingen, die in het Zuid-Oosten van ons werelddeel slechts een quaestie van tijd zijn. Men moet onderscheid maken tusschen de politieke en de ethnografische quaestie, schoon beide met elkander samenhangen, en het is de laatste vooral, die, soms onzichtbaar, de eerste beheerscht en in 't eind zal beslissen. De politiek is de quaestie van de macht. Volken evenals individuen trachten bij instinct naar uitbreiding van macht; daaruit vloeit voort dat de een den ander tracht te beperken; men spreekt van het evenwicht, dat evenwel nooit wordt bereikt en slechts leeft als illusie; de omstandigheden maken den een in een gegeven tijd sterk, den ander zwak; nu voert het eene dan het andere volk een zekere mate van heerschappij, omdat het tijdelijk in het bezit is van de meeste macht. Zoo heeft Frankrijk jaren lang de suprematie in Europa uitgeoefend, omdat het materieel de sterkste was; de Fransche legers zijn omstreeks een halve eeuw voor schier onoverwinnelijk gehouden. Thans is die rol van Frankrijk overgegaan op Duitschland, dat nu in Europa de meeste macht bezit, zoodat het zich waarschijnlijk zelfs met Rusland met goed gevolg zou kunnen meten. Rusland is van zijn kant meer op het Oosten van Europa aangewezen, zooals Duitschland op het Westen. De ontzettende uitgestrektheid van het rijk, - men heeft beweerd dat het te groot was en door zijn eigen zwaarte moest ineenstorten, - houdt het niet terug om steeds het straks genoemde instinct te volgen en te annexeeren wat het op zijn weg vindt; het reikt reeds de hand aan China en aan Indië. Naast het streven naar macht, het instinct van uitbreiding, bestaat dikwijls een andere reden voor den annexatielust van een volk; de eigenaardige ligging kan aan het instinct een onweerstaanbare kracht geven. Zoo trekt het water aan; rivieren en zeeën zijn sterk gezocht, omdat zij het verkeer gemakkelijk maken, en haar bezit voor den handel voordeelig is. Vandaar in de Russische geschiedenis de uitbreiding in de richting van het Zuiden, het streven naar het bezit van de Zwarte zee. In het Noorden een groot gedeelte van het jaar door het ijs ingesloten, wordt Rusland, het reusachtige rijk, in zijn natuurlijke beweging belemmerd, wanneer het niet in het bezit is van den sleutel van de Zwarte zee; wie den Bosporus, Konstantinopel heeft, beheerscht tevens de Zwarte zee; daarmee alleen is Rusland handelvrij, kan zijn macht zich ook ter zee in Europa doen gelden. Zoo natuurlijk als nu het streven van Rusland is naar het bezit der Zwarte | |
[pagina 143]
| |
zee, zoo verklaarbaar is de politiek van de Westersche Mogendheden, ook in '54, om het vrije bezit van die zee aan Rusland te betwisten. In '54 moest Rusland toegeven en zich de kluisters laten welgevallen, die de vrede van Parijs in '56 het oplegde; het recht van den sterkste zegevierde, maar slechts zoolang dit recht aan den eisch bleef beantwoorden; in '72 vernietigde Rusland met een pennestreek wat in den Krimoorlog ten koste van zooveel schats en zooveel bloeds was tot stand gebracht, omdat het tengevolge van de verwikkelingen in het Westen op zijn beurt de sterkste was geworden. Het doel van de Westersche Mogendheden was de uitbreiding van Rusland's macht tegen te gaan en die macht zooveel mogelijk op een afstand te houden. Vond Rusland in het Zuiden een rijk, dat eenigszins tegen hem was opgewassen, de Westersche Mogendheden hadden hieraan de taak kunnen overlaten om het tegen te houden, maar dit is, zooals men weet, niet het geval; al heeft men de zwakheid van het Turksche rijk overdreven en met den ‘zieken man’ wat al te veel gespot, tegenover Rusland heeft Turkije niet veel te beteekenen; Turkije vertegenwoordigt een macht, die haar tijd heeft gehad en haar bloei, die aan 't dalen is. En vooral in Europa is Turkije zwak, omdat de Mohammedanen, ook met de betrekkelijk weinige bekeerlingen, die zij gemaakt hebben in Europa, steeds de minderheid vormen onder een bevolking van een ander ras en een anderen godsdienst. Het Mohammedanisme overschreed door den voet in Europa te zetten, de natuurlijke grens, die het was gesteld; voor de bevolking van Zuidelijk Azië en van Afrika voorzag 't in een behoefte, maar door de Slaven werd het teruggestooten en heeft er nooit opgang kunnen maken. De Skipetaren of Albaneezen, de enkele meer aanzienlijke familiën in Bosnië vormen als een uitzondering om den regel te bevestigen. En juist deze Slavische meerderheid van de bevolking van Turkije gevoelt sympathie voor Rusland, op grond van bloedverwantschap en gemeenschappelijken godsdienst. De omstandigheden konden dus Rusland wel niet meer in de hand werken ten opzichte van zijn streven naar uitbreiding in het Zuiden, en het ligt geheel in den drang der omstandigheden dat de Zwarte zee, dat Konstantinopel in het bezit komt van Rusland. Juist daarom echter was de politiek van de Westersche Mogendheden ten opzichte van de tegenwerking van Rusland te moeilijker; zij ging steeds tegen den natuurlijken weg in, en zooals gewoonlijk in zulke gevallen geschiedt, zij beging daarbij tal van dwaasheden en tegenstrijdigheden. Deze politiek ging uit van het beginsel, dat de ‘zieke man’ op de been moest worden gehouden en gemaakt tot een krachtig persoon; in dat geval alleen kon hij weerstand bieden aan den voortdurenden aandrang van Rusland. In de practijk echter deed men alles om de macht van den Sultan te verzwakken en eindigde steeds - wat ook de politiek zich moet getroosten - de zaken haar natuurlijken loop te laten. In den aard der dingen ligt het dat | |
[pagina 144]
| |
de Slavische volksstammen, die in vroeger tijd onder de Turksche heerschappij zijn geraakt, zich daaraan onttrekken, zoodra zij daartoe de macht bezitten. Ware de Turksche Regeering een bestuur dat aan billijke eischen voldeed, vonden de Slaven voor het overwinnen van hun natuurlijke antipathie om bestuurd te worden door een volk, dat hun vreemd is in leven en zijn, - vergoeding in materieele welvaart, zij zouden gedweeër zijn; maar, zooals men weet, het Turksche bestuur is slecht: in plaats van vooruitgang ziet men verarming. Elk verzet nu van de Slavische volksstammen, elke opstand moet door de Westersche Mogendheden met leede oogen gezien worden, omdat daaruit de verzwakking voortvloeit van Turkije. Dat deden zij dan ook, maar om straks over te gaan tot hetgeen zij niet keeren konden: de erkenning van het recht der opstandelingen en de vorming van een heel of half onafhankelijken nieuwen Slavischen Staat of Staatje in het Turksche Rijk. Het Grieksche koninkrijk, het Rumenische en Servische Vorstendom, 't zijn troetelkinderen van de Westersche diplomatie; de opstand in Herzegowina is een begin van het ontstaan van een nieuw Vorstendom of de vergrooting van een reeds bestaand en daarmee een nieuwe verzwakking van Turkije. En al de nieuwe Staten, de een meer, de ander minder, worden als met onweerstaanbare kracht aangetrokken tot Rusland, omdat zij in dit rijk een natuurlijk aansluitingspunt en een dikwerf onbillijke bescherming vinden. De opstand in Herzegowina en de daarmee gepaard gaande agitatie onder al de Slaven in Turkije heeft thans plaats onder geheel andere omstandigheden. Vroeger stonden de Westersche Mogendheden tegenover Rusland, en wat het laatste won, had het naast den natuurlijken drang der omstandigheden, vooral te danken aan de sluwheid van zijn diplomaten. Na den Fransch-Duitschen oorlog is echter de macht van het Westen gebroken; Frankrijk heeft in de eerste jaren genoeg met zich zelf te doen, terwijl Engeland niet in bezit is van een leger, dat zich met de staande legers van het vasteland kan meten; daarbij is de geest van oud-Engeland geweken en heeft plaats gemaakt voor den uitsluitend gewinzoekenden koopmanszin. De macht van Europa heeft zich van het Westen meer naar het Oosten verplaatst, als wilde zij tegen den gang der beschaving in een stap terug doen. De loop der gebeurtenissen in West-Europa wordt geleid door Duitschland, dat zich met Rusland verbonden heeft en dit daarna met Oostenrijk verzoend. Het drie-keizersverbond, dat den vrede in zijn banier schreef, bestaat nu drie jaar en het heeft zich nog niet gelogenstraft; de vrede is bewaard, maar wij voegen er terstond bij: hij is nog niet op een ernstige proef gesteld; de opstand in Herzegowina alleen kan als zoodanig gelden; immers, nu kwam Rusland in de gelegenheid van zijn aanzienlijke plaats in het verbond gebruik te maken om zijn plannen in het Oosten een schrede nader te brengen; van Duitschland kon het | |
[pagina 145]
| |
eischen, dat het nu de vrije hand liet in het Oosten zooals het tegenover Duitschland deed ten opzichte van het Westen, terwijl Oostenrijk zonder zijn bondgenooten niet veel vermag. Rusland heeft echter van zijn positie voor het oogenblik geen gebruik - of misbruik willen maken, waarbij we zonder twijfel ook aan andere redenen hebben te denken dan aan het persoonlijk karakter van den Keizer; het heeft, schoon steeds de rol vervullend van den wolf tegenover het schaap, terstond geadviseerd voor het behoud van den bestaanden toestand in Turkije, of zooals men 't noemt met den diplomatieken term, van het status quo, en zoowel zijn bondgenooten als de andere Mogendheden daartoe overgehaald. Rusland, Duitschland en Oostenrijk zijn het eens dat er op 't oogenblik geen oorlog moet worden gemaakt, de Slavische beweging in Turkije derhalve tegengegaan en de Christelijke opstandelingen in Herzegowina met wat goede woorden bepraat om weer bedaard aan 't werk te gaan. Met ernst is dan ook zoowel aan de regeeringen der Vorstendommen, als aan de opstandelingen zelf te kennen gegeven, dat zij geen hulp hebben te wachten van buiten en elke poging tot verzet tegen Turkije zal worden tegengegaan. Dat de daad hier bij het woord zou worden gevoegd, bleek uit de toestemming van Oostenrijk aan Turkije om zijn troepen te ontschepen en te vervoeren over Oostenrijk's grondgebied en uit de aanstalten van Oostenrijk om de grenzen Servië en Rumenië te bezetten, wanneer men hier mocht weigeren de gegeven waarschuwingen in den wind te slaan. En daarmede blijft de vrede verzekerd, want de macht van de Vorstendommen is te gering om zonder ondersteuning van buiten met eenige kans van slagen Turkije te kunnen beoorlogen; het Turksche leger moge veel gebreken hebben, alleen door overmacht kan het Servië in bedwang houden. Als waarschijnlijk kunnen wij dus aannemen dat de zoogenaamde opstand in het ergste geval nog eenige weken zal voortduren; de benden der opstandelingen, door de heethoofden en fortuinzoekers uit de omliggende Slavische landen versterkt, zullen zich als rooverbenden nog eenigen tijd staande houden en langzamerhand verloopen; zoo wordt de brand gebluscht en de zoogenaamde Oostersche quaestie voor wellicht geruimen tijd in de doos gedaan. Toch, al dreigt de oplossing van die quaestie niet zoo spoedig, de weetgierigheid tracht zich een voorstelling van die oplossing te maken; ongelukkig echter wordt die quaestie verwarder, naarmate men haar meer van nabij beziet; het is inderdaad een chaos, waaruit men niet wijs weet te worden; zeer verschillende oplossingen kan men voorstellen als even mogelijk, even waarschijnlijk. Wat Turkije zelf aangaat, men is wel wat te veel gewoon geworden om het voor te stellen als den ‘zieken man,’ wiens overlijden niet ver meer af kan zijn. Datzelfde wanbestuur van de Turksche Regeering kan nog eeuwen duren. Oppervlakkig schijnt niets natuurlijker dan dat de Mohammeda- | |
[pagina 146]
| |
nen, die te Konstantinopel den voet zetten op vreemden grond, weer naar Azië terugkeerden; maar 3½ millioen Mohammedanen verplaatst men niet zoo gemakkelijk. Wat de kracht uitmaakt van het Turksche Rijk, is dat de Sultan tevens het hoofd is der ‘geloovigen’, en het is moeilijk te zeggen tot welk een krachtsinspanning het Mohammedanisme nog in staat zou zijn, wanneer algemeen de heilige oorlog werd gepredikt; het fanatisme onder de Mohammedanen is op dit oogenblik groot, en dit geloof wortelt zoo diep in den aard der Aziaten en is met hun bestaan zoo nauw saamgevlochten, dat verandering ondenkbaar is. Gewelddadige ontbinding van het Turksche Rijk, b.v. door Rusland, zou zulk een schok geven aan geheel Azië, dat de gevolgen niet te berekenen zijn; een tijdperk van onbeschrijfelijke verwarring zou daaraan zich vastknoopen, zoo groot als men in de geschiedenis slechts enkele malen beleeft, wanneer de volkeren worden dooreen geworpen als door een fellen storm. Gesteld dat Rusland en ook de met hem verbonden Mogendheden opzien tegen dezen schok, die ook op Europa moet terugwerken, en zij het Turksche Rijk laten bestaan, ook omdat het als betrekkelijk zwakke kracht nog de beste bewaarder is van de sleutels van de Zwarte zee, dan moet een middel worden gevonden om de Slavische volksstammen tevreden te stellen, die in hun sterk ontwaakt streven naar nationale zelfstandigheid, waarschijnlijk niet lang meer met Turkije vereenigd kunnen blijven. Heden zijn het de Slaven in Herzegowina, morgen die in Bosnië en straks die in Bulgarije, welke de wapenen opvatten voor hun zelfstandigheid; op den duur kan dit streven niet worden tegengehouden. Zal men nu de Porte overreden, dat het in haar eigenbelang is, die zelfstandigheid tot zekere hoogte te erkennen, nieuwe eenheidstaten vestigen of de bestaande vergrooten? Het zou al te naief zijn te meenen dat de zaak daarmee was opgelost; heden aan de Porte schatplichtig, zullen die Vorstendommen morgen, wanneer zij de macht daartoe gevoelen, de laatste gehoorzaamheid aan Turkije opzeggen en zich geheel zelfstandig maken; nu reeds openbaren zij telkens dit streven. Maar gesteld dat de erkenning van de geheele zelfstandigheid van deze Vorstendommen, op dezelfde wijze als die van Griekenland, voor den Sultan geen onoverkomelijke zaak was, - de opperheer der Mohammedanen is, zooals men weet, zeer gevoelig op het punt van geld, - ook dan nog zou men daarmee weinig gevorderd zijn. De vorming van vele kleine Staten ligt niet in den geest des tijds; kleine Staten zijn te zwak om voor zich zelf te zorgen en in hun zwakheid reëel afhankelijk van een grootere macht. Buitendien zouden de Slaven dan evenmin tevreden zijn als thans; wat zij droomen, is een groot rijk, dat alle Zuid-slaven omvat en dat de broederhand reikt aan het stamverwante Rusland. Voor het oogenblik echter is dit Zuid-slavisch rijk niets dan een holle phrase, een zeepbel, die uiteenspat zoodra men haar aanraakt. Er zijn wel | |
[pagina 147]
| |
in Europa veel Slaven, maar daarom heeft men nog geen Slavisch rijk; de Zuid-slaven zijn, vooral in Turkije, zoo verschillend van aard, dat zij alleen tegenover de Turken één zijn, maar verder evenveel punten van afstooting hebben als van aantrekking. Wanneer men aan het verdeelen gaat van Turkije, dan doemen ook de Grieken op, die niet minder dan de Slaven van een groot nationaal rijk droomen. De tegenwoordige Grieken zijn, zooals men weet, afstammelingen van de oude Grieken, maar sterk vermengd met Slaven, die bij de groote volksverhuizing zuidwaarts trokken; evenals de Joden hebben de Grieken echter een zeer sterke, individualiteit, zoodat zij hun karakter ook onder andere volken bewaren; de Grieken hebben zelfs de Slaven, die zich in het Zuiden vestigden, hun nationaal karakter ontnomen en er Grieken van gemaakt, wat evenwel niet geschieden kon zonder dat zij zelf voor een deel den invloed van de Slaven ondergingen; over het geheel echter is het Grieksche karakter bewaard, maar men kan niet zeggen, dat de Slaven daarmee vooruit zijn gegaan; de kortstondige en geographisch zeer beperkte beschaving op het gebied van kunst en wijsbegeerte in den ouden tijd heeft op de Grieken geen duurzamen invloed kunnen uitoefenen; op staatkundig gebied hebben zij altijd een droevig figuur gemaakt; de vijandschap der verschillende volksstammen onderling, de voortdurende oneenigheid, die elke staatkundige ontwikkeling belemmerde, gevoegd bij een nationale zelfingenomenheid, die elke verbetering uitsloot - ook daarin komen de Grieken met de Joden overeen - vindt men terug in de voortdurende twisten van de partijen in de tegenwoordige Grieksche Kamer en in de rondzwervende rooverbenden die den voortdurenden kanker van dit rijk uitmaken. Waarlijk, de geestdrift van het Westen van Europa voor de verdrukte Grieken, de schepping van het Grieksche Koninkrijk is wel een dichterlijk denkbeeld geweest, een voorbijgaande epidemie, maar geen werk dat getuigde van staatswijsheid; de Westersche diplomatie heeft alles aan Griekenland gedaan, maar niets dan verdriet gehad van dit troetelkind; één Koning heeft men reeds verbruikt, van den tweede hoort men nu en dan, dat hij bezig is zijn koffers te pakken om ook maar heen te gaan. Straks komt de republiek, en daarmee het sein tot kijven, twisten en vechten in nog grootere mate. Toch gelooven de Grieken nog altijd dat zij geroepen zijn een belangrijke rol te spelen bij de verdeeling van het Turksche rijk. Dat denkbeeld bestaat niet alleen in het Grieksche Koninkrijk, maar wordt ook verbreid door de in Turkije verspreid levende Grieken, die daar even talrijk zijn als in het Koninkrijk zelf. Bij de Bulgaren heeft het tegenovergestelde plaats gehad van de Grieken; drukten deze op de Slaven, die zich met hen vermengden, na verloop van tijd hun karakter af, de Bulgaren ondergingen den invloed van de Slaven, onder welke zij zich op het laatst der 5de eeuw neerzetten, zoodanig dat van hun oorspronkelijk bestaan slechts in de taal de sporen nog voorhanden zijn; toch geeft zulk een vermen- | |
[pagina 148]
| |
ging steeds een gewijzigd karakter. De Bulgaren behooren tot het Mongoolsche ras, dat evenals het Duitsche gemakkelijk zijn individualiteit verliest bij de vermenging met andere volken. Ook de Bulgaren nu, evenals de andere Slavische volksstammen behooren tot de Grieksch-Russische Kerk, streven naar zelfstandigheid, waaraan zich eveneens in een verwijderd verschiet het denkbeeld van een groot Zuid-slavisch Rijk vastknoopt. Minder gemengd en derhalve minder verschillend van karakter zijn de Slaven, die het Rumenische en Servische Vorstendom uitmaken; hier en daar heeft de Romaansche invloed zich doen gelden, maar niet overwegend; de Albaniërs, Arnauten of Skipetaren hebben bij uitzondering den invloed ondergaan van het Mohammedanisme, terwijl ook in Bosnië een aantal van de meer aanzienlijke familiën de Halve Maan zijn gevolgd om hun macht onder de Turksche heerschappij te behouden; zelfs in het thans in opstand zijnde Herzegowina ontbreekt het Mohammedaansche element niet, al zijn de cijfers die er voor worden opgegeven, wellicht niet zeer juist; wij vinden namelijk: 68.000 Mohammedanen tegenover 180.000 Grieken en 42.000 Katholieken. Nemen wij nu voor een oogenblik aan dat zonder blijvende tegenkanting òf van Turkije òf van de groote Mogendheden zooveel vorstendommetjes werden gevormd als thans òf bestaan òf in wording zijn; dat wij naast Rumenië een Bulgarijsch staatje kregen, dat Servië en Montenegro met een deel van Bosnië werden vergroot, dan zou deze oplossing slechts een tijdelijke zijn; werd de gemeenschappelijke antipathie tegen de Turken niet langer gevoed tengevolge van de erkenning der volkomene afhankelijkheid, dan zouden de verschillende Slavische staatjes straks het zwaard tegen elkander keeren, gedreven door den naijver, wie aan het hoofd zou staan van de Zuid-slavische beweging, van de vorming van het groote zuid-slavische rijk. De verdeeldheid, de partijziekte is nu reeds zoo groot, dat men evenals bij Griekenland en Rumenië in 't buitenland een vorst moet leenen, die toch in weerwil van zijn beste pogingen om de welvaart van het volk te bevorderen, beschouwd wordt als een vreemdeling. Trouwens dit is niet het eenige bewijs voor de al te kunstmatige vorming van de Slavische staatjes in Turkije; het verschil in bevolking hehoeft geen reden te zijn om de vorming van één rijk, van één grooten Staat onmogelijk te maken; Spanje b.v. had een nog meer gemengde bevolking en is toch tot één land, één rijk, één nationaliteit geworden; het bewustzijn van gemeenschappelijke nationaliteit zou ook de Slaven in Turkije tot een volk kunnen maken, indien men niet door ontijdig ingrijpen kunstmatige en daardoor niet blijvende scheppingen had teweeggebracht. De diplomatie heeft daar evenveel schuld aan als de Slaven zelf. Over het geheel is de ontwikkeling van het volk zeergering; de rijke en aanzienlijke familiën echter zenden haar zonen naar Frankrijk om daar in de wereldstad hun opvoeding te ontvangen; Parijs toch gold niet alleen | |
[pagina 149]
| |
hier maar ook aan den lagen Donau voor den zetel der beschaving. Het gevolg hiervan was, dat de personen, die zich aan de spits van het politieke leven bevinden onder de Zuid-slaven, zich kenmerken door een uiterlijke, geheel vormelijke beschaving. Men meent aan de Fransche phrasen van vrijheid, liberaliteit, genoeg te hebben; de regeeringsvorm van de nieuwe vorstendommen moest een kopie zijn van de liberaalste constitutioneele monarchie, terwijl men niet begreep, dat die regeeringsvorm slechts gunstig kan werken bij zeer ontwikkelde volken, maar hij, toegepast bij volken, die hun eerste schrede doen op den weg van de vorming tot politieke eenheid, slechts verwarring kan stichten en de ontwikkeling belemmeren; slechts met straffe hand kunnen de volkeren tot eenheid worden gebracht, terwijl staatjes als Servië, Rumenië, Griekenland met hun erg liberale constitutioneele monarchie hun kracht uitputten in binnenlandsche twisten; regeeren wordt daar weinig anders dan intrige en kabaal. De ontwikkeling van een volk laat zich niet verhaasten, althans niet op die wijze; bezitten de Slavische volksstammen denzelfden aanleg voor ontwikkeling als de Germaansche, is de gang van ontwikkeling in het Oosten en door de Turksche heerschappij en in Rusland door de Mongoolsche overheersching vertraagd, de Slavische volken beginnen in den laatsten tijd den rang te hernemen, die hun onder de beschaafde volkeren toekomt, of liever eenmaal zal toekomen. De ontwikkeling van Rusland heeft in de laatste vijfentwintig jaren haast al te rassche schreden gedaan; de beschaving van dit land houdt zekeren tred met die van de Zuid-slaven. Zonder twijfel zullen er nog tal van jaren, wellicht eeuwen voorbijgaan, vóórdat de Slaven algemeen het standpunt van ontwikkeling bereikt hebben, dat men thans in West-Europa aantreft; menige storm, menige omwenteling zal wellicht nog komen en de statenvorming misschien geheel anders plaats hebben dan wij ons die thans denken kunnen en denken moeten; maar komen zal die tijd; dan zal er aan de boorden van de Theems, de Seine en de Spree zonder twijfel anders gedacht worden dan thans. De beschaving keert als terug op haar schreden: 't is of zij zich van de groote Amerikaansche republiek onwillig afwendt, en zich weder Oostwaarts keert; achter de Germanen staan de Slaven, en wanneer de Duitschers uitrusten van hun strijd tegen het Romanisme, verschijnen wellicht de Slaven als de toonaangevers en gebieders, zooals dit vóór de Duitschers de Franschen waren. In dat tijdperk der geschiedenis, dat nog ver van ons verwijderd is, zal wellicht ook het denkbeeld van een groot Zuid-slavisch rijk verwezenlijkt worden en de tegenwoordige pogingen van de Serven, Rumenen, Bulgaren om tot zelfstandigheid te geraken zullen dan beschouwd worden als de eerste potloodstrepen van het kind, dat opgegroeid tot man, letters vormt tot woorden om daarin zijn stoutste gedachten weer te geven. Of ook dan nog de voet van den Turk op Europa's grond zal worden geduld, is voor 't minst twijfelachtig. | |
[pagina 150]
| |
Maar keeren wij terug tot het heden; wij beschouwden de Slavische volksstammen in Turkije in hun streven naar onafhankelijkheid alleen in betrekking tot dit rijk en de ondersteuning, die zij voor het oogenblik van de groote Mogendheden al of niet hebben te wachten. De zaak wordt evenwel nog moeilijker, wanneer wij buiten Turkije komen, en dat moet men wel, omdat de betrekkingen der Zuid-slaven zich niet tot dit land beperken. Het denkbeeld van een Zuid-slavisch rijk zet niet alleen het bestaan van Turkije maar ook van het Oostenrijksche Keizerrijk op het spel. Hierdoor wordt de oplossing van de zoogenaamde Oostersche quaestie tot zulk een ingewikkeld vraagstuk gemaakt, dat de knoop niet ontward schijnt te kunnen worden, maar te moeten doorgehakt bij een of andere groote catastrophe, zooals van tijd tot tijd in de geschiedenis optreedt. Oostenrijk is - na '67 met uitzondering van Hongarije - steeds een Duitsche Staat geweest; Duitsch was de taal der Regeering, Duitsch het karakter van het bestuur. Toch vormden de Duitschers de minderheid in getalsterkte; in Cis-Leithanië - zooals men Oostenrijk ter onderscheiding van Hongarije noemt, - ruim 36%, terwijl in sommige provincies de verhouding van de Duitschers nog ongunstiger is; in de belangrijke provincie Boheme b.v. behoort 64% van den grond aan de Czechen, slechts 36% aan de Duitschers; wat de bevolking betreft vindt men er ruim 61% Czechen, bijna 37% Duitschers. Slaven en Duitschers nu leven naast elkander, zonder tot één volk saam te smelten; dat verklaart zich behalve uit de geaardheid der beide volken, uit hun geschiedenis; de Slaven hadden na de groote volksverhuizing een grootere plaats in midden-Europa; zij werden echter door de Germanen òf teruggedrongen òf overheerscht; langs de kust van de Oostzee zijn de Slaven door de Germanen òf vernietigd óf hun nationaliteit geheel onderdrukt. In Oostenrijk waren de Slaven daarvoor te talrijk; toch moesten deze zich schikken in een soort van onderdrukking, die haat deed ontstaan en de vermenging overal tegenhield; nog op dit oogenblik is de organisatie van den Oostenrijkschen Staat door een onbillijke kieswet er op ingericht, dat de Duitschers de meerderheid vormen in de volksvertegenwoordiging. Zoolang in Oostenrijk het absolute regeeringsstelsel in zwang was, kon deze toestand, zonder veel bezwaar voortduren; de Duitschers gebruikten den naijver, die er tusschen de verschillende Slavische volksstammen bestond om hun eigen heerschappij staande te houden. Toen evenwel eindelijk ook in Oostenrijk een vrijere regeeringsvorm moest worden ingevoerd, ontwaakte in de Slaven de zucht naar onafhankelijkheid met dubbele kracht; de autonomie, die aan de Hongaren was verleend en waarvoor de eenheid des rijks werd verbrokkeld, werkte op de Slaven terug; de Czechen konden billijkerwijze nu de herstelling van het Boheemsche Koninkrijk eischen, waarin aan de Slaven de invloed werd verzekerd, die hun naar het landbezit en de bevolking toekomt. | |
[pagina 151]
| |
Die strijd duurt nog altijd voort en er zijn allerlei kunstmiddelen beproefd moeten worden om de Oostenrijksche staatsmachine aan den gang te houden; trokken de Slaven één lijn, hielden b.v. in Galicië Ruthenen en Polen elkander niet in evenwicht, - het ware met de heerschappij der Duitschers reeds lang gedaan. Naarmate de ontwikkeling van de Slavische volksstammen toeneemt en ook in het Zuiden de Slavische beweging in kracht vermeerdert, moet de Duitsche heerschappij moeilijker worden. Hetzelfde is het geval in Hongarije, met dit onderscheid dat de Hongaren niet als de Duitschers in Cis-Leithanië bogen kunnen de intellectuele meerderheid des lands te vormen. De Duitschers bezitten organiseerende kracht genoeg om een Staat te vormen en te besturen; de Hongaren - oorspronkelijk behoorend tot het Mongoolsche ras - moeten in den nieuweren tijd daarvan de bewijzen nog leveren; onder een uiterlijk vernis van beschaving staan de Hongaren op een lagen trap van staatkundige ontwikkeling, en alleen de sympathie voor dit volk, toen het in '48 met heldenmoed streed voor zijn bevrijding, heeft het onnadenkend in de rij der moderne natiën geplaatst. De weinige jaren, dat de Hongaren aan het hoofd stonden van den Staat, heeft hun onvermogen aan het licht gebracht, zoodat bij menigeen, die met aandacht en zonder partijdigheid den loop der gebeurtenissen daar gadeslaat, de vraag moet oprijzen, hoe lang de verwarring zal duren. De Hongaren hebben weinig oog voor de gebreken van hun staatsbestuur, maar zijn daarentegen doordrongen van de noodzakelijkheid dat Hongarije een groote Hongaarsche Staat moet zijn; wie daarvan geen begrip heeft, wordt op zij gezet. Hongaren vindt men voornamelijk onder de adellijke grondbezitters, terwijl de middelstand ontbreekt; in Hongarije zelf zijn zij volgens de gunstigste berekening bijna 50% sterk, dus bijna de helft; in Zevenbergen echter slechts 31%, tegenover 57% Rumenen en 10% Duitschers. De laatste tellen in Hongarije voor 14%; van de Slaven zijn het sterkst vertegenwoordigd na de Rumenen, de Slovaken 16%, Serven 2½%, Ruthenen 4%. Bij de laatste verkiezing voor het Lagerhuis zijn de niet-Hongaarsche nationaliteiten zoo weinig vertegenwoordigd, dat men terstond de gevolgtrekking maakt, dat de kieswet even eenzijdig op de hand der Hongaren is als in Cis-Leithanië op die der Duitschers, of zeer sterke pressie moet zijn uitgeoefend door de Hongaarsche Magnaten. 't Spreekt van zelf dat de Slaven in Hongarije evenzeer naar zelfstandigheid streven als hun ‘broeders’ in Cis-Leithanië en Turkije, en dat inzonderheid bij de tegenwoordig gevolgde regeeringswijze dat streven moet toenemen. Het doel van de Hongaren in Hongarije en van de Duitschers in Cis-Leithanië schijnt voor het oogenblik te zijn elkander de hand te reiken om de suprematie over de Slaven in stand te houden. Naarmate de ontwikkeling van de Slavische volksstammen in en buiten Oostenrijk toeneemt, wordt dit stelsel onhoudbaarder; niemand kan | |
[pagina 152]
| |
zeggen, hoe lang het nog duren kan; de geringe ontwikkeling van de Slaven, de tegenwoordige politieke toestand van Europa, die het bestaan van Oostenrijk noodzakelijk maakt, pleit voor de meening dat wij vooreerst geen botsing te wachten hebben; maar geheel uitblijven kan zij niet. Zoowel de Duitsch-Oostenrijkers als de Hongaren zien met angst de beweging onder de Slaven in Turkije toenemen, wel wetend dat zulks op de andere Slavische volkstammen terugwerkt en de voortduring hunner heerschappij bemoeielijktGa naar voetnoot(*). Men heeft wel eens gezegd, dat Oostenrijk in het zuiden zou worden schadeloos gesteld voor hetgeen 't door zijn verdrijving uit Duitschland verloor. Het komt ons echter voor dat daardoor de positie van Oostenrijk nog moeielijker zou worden en het rijk nog meer verzwakt. Immers, in dat geval zou het Slavische element nog meer toenemen en de heerschappij van de Duitschers een onmogelijkheid worden. En werd Oostenrijk een Slavische staat, werd 't het centrum van de Zuid-slavische beweging, dan zouden de Duitschers met dezelfde kracht naar het noorden, naar het groote Duitsche vaderland worden getrokken als de Slaven thans naar het zuiden. Oostenrijk wordt gedurig met meer kracht voor het dilemma gesteld; òf Duitsch òf Slavisch; het houdt zich nu aan het eerste, maar ieder ziet in dat dit op den duur onmogelijk is. Inderdaad, het Drie-keizersverbond moge den vrede in zijn banier geschreven hebben en voor het oogenblik de macht bezitten om den vrede te gebieden, wie de zaken van nabij beziet, bemerkt dat die vrede slechts lapwerk is. Maar voegen wij er bij: de lappen zijn stevig gezet en het laat zich niet aanzien, dat zij spoedig versleten zullen zijn. Herzegowina, het brandpunt van den opstand, telt na aftrek van de Mohammedaansche bevolking ruim 200,000 Slaven; Servië, waar de volksvertegenwoordiging zich aanstelt alsof zij een wereldbrand te ontsteken of te blusschen had, in het geheel 1¼ millioen inwoners. Men ziet, geen macht om zich ongerust te maken, - ook voor de Turken niet, zoolang de opstand niet door Rusland of Oostenrijk wordt gestookt. 19 September '75. noorman. |
|