| |
| |
| |
Geschiedenis van den dag.
De Juni-verkiezingen.
Terecht is 't ten onzent gewoonte geworden de Kamer niet te ontbinden; immers, waar om de twee jaren de helft der volksvertegenwoordigers aftreedt en derhalve om de vier jaren de geheele Kamer is vernieuwd, kan men moeilijk eenigen grond voor Kamer-verbinding opgeven, tenzij er heel buitengewone omstandigheden plaats hebben. De manoeuvre van den Heemskerk van '66 om twee malen achtereen zijn toevlucht te nemen tot dit middel, is dezen dan ook nooit vergeven; 't is een vlek, welken deze staatsman niet licht zal vergroeien; wel beschouwd was 't toen niet anders dan een paardenmiddel om zijn zin te krijgen.
Het doel nu van den adat is zonder twijfel om bij de beweegbaarheid van het constitutioneele stelsel ook een mate van stabiliteit te verkrijgen, een geregeld werkende machine, die door de gewoonte met het leven des volks zou samengroeien. Zulk een denkbeeld kon natuurlijk ontstaan in de prille jeugd van het constitutioneele leven, in den eersten tijd na '48, toen men zich niet kon voorstellen, dat er ooit ontevredenheid zou ontstaan over de edelmogenden en de bruikbaarheid van het constitutioneele stelsel in twijfel getrokken, anders dan door de malcontenten, die op alles wat aan te merken hebben; van één ding slechts was men in '48 overtuigd: van het onheil van de monarchie, en met zeldzame naïeveteit werd al het kwaad, dat de wereld ooit had opgeleverd, aan het monarchale stelsel geweten.
En toch, indien men stabiliteit beoogde - een der eerste voorwaarden voor de werkzaamheid van een regeering - dan was het middel zeker vreemd gekozen. In vier jaren verkreeg men een geheel nieuwe volksvertegenwoordiging en even mogelijk was 't dat men om de twee jaren een verandering had in den stand der partijen, die de meerderheid verschoof en derhalve - naar de regelen van het zuivere parlementairisme - een andere regeering noodzakelijk maakte. En wat zijn twee, wat zijn vier jaren in het leven van een volk? Wij leven wel snel, maar toch niet zoo snel, dat zulk een termijn wenschelijk kan worden geacht. Er is voor de volksvertegenwoordigers zelf een zekere tijd noodig om thuis te raken in de praktijk van het staatsleven, een mate van oefening, en nauw hebben zij zich die eigen gemaakt, of zij moeten zich weer onderwerpen aan een nieuwe verkiezing en zijn daarmee in vele gevallen afhankelijk van het toeval. Of is de wetgever uitgegaan van het denkbeeld dat herkiezing regel zou zijn bij de afgevaardigden? In dat geval wordt het stellen van den korten termijn nog onverklaarbaarder, want de gedachte aan de
| |
| |
wenschelijkheid van een langer verblijf moest van zelf tot het stellen van een langer mandaat hebben geleid. Of heeft men zich zooveel heil beloofd van het telkens herhalen der verkiezingen, geen vrees gekoesterd voor de gedurige agitatie, geen gevaar gewacht van de correctie, die toch mogelijk was? En dan het prestige van de verkiezingen! Kan dit zelfs in bescheiden mate behouden blijven, wanneer alleen de gewoonte reeds er allen geest en kracht aan ontnam? Wees niet het gezond verstand op de wenschelijkheid van een langeren termijn, met de mogelijkheid van geheele ontbinding der Kamer, zoodra buitengewone omstandigheden het vereischten, zoodra er twijfel bestond ten opzichte van het gevoelen van de meerderheid der natie, of de bruikbaarheid der Kamer zelf in twijfel kon worden getrokken, b.v. wanneer de parlementaire meerderheid zich zelf onmogelijk maakt door telkens de regeering te doen vallen, die uit haar is voortgekomen, en daardoor een algemeene ontevredenheid onder het volk oprees over zijn lasthebbers?
Vooreerst echter zal daarin wel geen verandering komen, want hoe wenschelijk ook, men klemt zich niet alleen aan het beginsel maar ook aan de zeker gebrekkige uitvoering van het constitutioneele stelsel vast, soms met een overdrijving, grooter dan die waarmee indertijd het monarchale stelsel is verdedigd en gehandhaafd, - zeker minder juist, vooral wanneer men bedenkt dat de monarchie werken heeft gewrocht, waaraan bij het constitutioneele stelsel, naar de voorloopige resultaten te oordeelen, geen denken is.
Hoe dit zij, den 8sten van de volgende maand heeft de gewone periodieke verkiezing plaats; de helft der leden van de Kamer treedt af en er is reden ditmaal veel gewicht te hechten aan de verkiezingen; kan in gewone omstandigheden reeds de verkiezing van de helft der leden licht een verschuiving van de meerderheid geven, waar, zooals dit tegenwoordig het geval is, de meerderheid afhangt van een paar stemmen, is verandering zelfs waarschijnlijk. En wij behoeven nauw te herinneren aan welke zijde de meerderheid dan zal vallen. Voor het oogenblik is zij in handen der liberalen; maar het gebruik dat zij er in de laatste jaren van hebben gemaakt, is van dien aard dat zij zoowel het vertrouwen als de geestdrift bij het volk hebben uitgebluscht, terwijl men daartegenover vindt een partij, die, speculeerend op een der werkzaamste krachten des volks, het bijgeloof, in de laatste jaren wonderen heeft verricht; de aangroeiende macht der clericalen is wereldberoemd. Ook de liberalen zullen wel willen toestemmen, dat de toestand dus ernstig is en nadere overweging gewenscht.
Welke is de verhouding van de Regeering in deze? Niemand zal ons verdenken van liberale antipathie tegen het hoofd van het Kabinet, den Minister Heemskerk; wij hebben zijn tweede verschijning met ingenomenheid begroet en van zijn werkzaamheid goede verwachtingen
| |
| |
gekoesterd, vooral omdat er onder de mannen, waarmee hij zich omgaf, zijn, die vertrouwen inboezemen zoowel door hun kunde als door de rechtschapenheid van hun karakter. Voor de conservatieve eigenschappen van Heemskerk hebben wij nooit veel vrees gekoesterd, terwijl zijn werkzaamheid afdoening van zaken beloofde, - hierin wellicht de tegenhanger van zijn voorganger aan Binnenlandsche Zaken. Dit karakter droeg dan ook de geheele regeering totdusver, en in 't algemeen heeft men over het tweede Kabinet Heemskerk niet te klagen wat regeeren betreft in den gewonen zin. En toch is Heemskerk - en niet zonder reden - weder de meest gewantrouwde persoon geworden. Waarom? Omdat hij in plaats van een nationale politiek te volgen en daarvoor openlijk uit te komen, zich steeds aanstelt als een dubbelzinnig man, dien men op den achtergrond de hand ziet reiken aan de Roomsche en Protestantsche clericalen ten einde met hun hulp zich staande te houden. De houding van Heemskerk in zaken van het onderwijs is zoo geheimzinnig, dat iedereen terstond zal zeggen, dat hij precies de man is om weer een wetteke in te dienen als in '68, zij 't ook ter elfder ure. De houding van de ministerieele pers, - waaronder wij de N. Arnhemsche en het Dagblad moeten brengen, - heeft ruimschoots voedsel gegeven aan dat wantrouwen en met die waarschijnlijkheid, waartoe wij bij al ons weten beperkt zijn, kunnen wij gerust zeggen, dat de heer Heemskerk, wanneer straks bij de verkiezingen eenige liberalen werden verslagen en vervangen door clericalen, tot veel in staat is en de openbare school of liever - want de naam drukt het karakter uit, - de volksschool bij hem volstrekt niet veilig. En juist omdat Heemskerk zich nooit duidelijk heeft willen uitlaten over dat punt, is hij te gevaarlijker; een vijand, die met open vizier optreedt, kunnen wij ontvangen, maar een gemaskerd man moet uit het kamp verwijderd worden; daar hooren alleen eerlijke lieden. Welke
reden Heemskerk heeft om ten tweedenmale zijn positie te verspelen, - want dat hij daarmee reeds een goed eind op weg is, zal niemand ontkennen - is moeilijk te beoordeelen.
De bekende eerzucht om zich zoo lang mogelijk staande te houden achter de ministerieele tafel kan het moeilijk zijn, want in dat geval ware het voordeeliger voor hem geweest op den aanvankelijk ingeslagen weg voort te gaan en zich aan het hoofd te stellen van een middelpartij, waarvoor de bouwstoffen hier aanwezig zijn. Een verbond met de clericalen, 't zij open, 't zij verborgen is een hachelijk waagstuk, waarvan de gelukkige kans hoogst onzeker is. Bijziende menschen rekenen echter naar andere verhoudingen en - zien te kort om goed te zien.
Van het geestelijk oog van Heemskerk mocht men wat beters verwachten. Een man van zoo veel kennis, van zoo veel overleg, van zoo veel handigheid, - en toch ook zoo onhandig! Van Heemskerk
| |
| |
is niets goeds te wachten; hij is niet eerlijk genoeg om overeenkomstig den stand der partijen een zoo gewichtige zaak als de onderwijs-kwestie in statu quo te laten; zijn stilzwijgendheid in verband met andere verschijnselen maakt hem verdacht van te manoeuvreeren in de richting van de uiterste rechterzijde en de school op te offeren uit... ja, uit dépit ten opzichte van de liberalen, want dat Heemskerk uit overtuiging de school in handen zou willen leveren van de clericalen, is bijna een zielkundige onmogelijkheid; ook hij is verworden door dien personenstrijd, waarin het constitutioneele leven zoo licht ontaardt, vooral in een klein land. Men kan den eisch stellen aan een staatsman, dat hij verheven is boven de ingevingen van het kleine ik, maar de mensch blijft mensch en groote geesten kunnen dikwijls heel kleingeestig zijn.
Van de liberalen laat zich moeilijk iets anders zeggen dan dat zij er al weer niet op vooruit zijn gegaan; een hunner merkwaardigste karaktertrekken is, dat zij zulk een kort geheugen hebben voor hun eigen fouten. Van het program van Kappeyne heeft men sedert de opvoering in de Kamer niets meer vernomen, evenmin van een partijorganisatie, den grondslag aller parlementaire dingen. Ook de liberale kranten hebben er verder maar van gezwegen. Uit overtuiging dat men slechts met wat vuurwerk had te doen, of omdat het stokpaard te spoedig was afgereden? En dan duidde men 't ons indertijd ten kwade, dat wij als niet-conservatief, het program van een liberaal ontleedden! Fraaie liberaliteit! Wie een blik sloeg achter de schermen van het parlementair tooneel weet buitendien dat er niets veranderd is, de liberalen nog niets hebben geleerd.
Onderling bleven de persoonlijke overwegingen bovendrijven; de Atjeh-kwestie was op dien toon gezet en men wist steeds nieuwe snaren aan te slaan. Van een poging zelfs om de oude persoonlijke geschillen bij te leggen en het land niet langer op te offeren aan persoonlijke sympathieën, of antipathieën, geen spoor; integendeel, de oude veeten duurden voort op dezelfde wijze. Ook de verdere behandeling van de parlementaire zaken behield dat karakter van kleingeestigheid, dat men tusschen de regels van de rapporten der commissies leest. Ware de Minister Heemskerk niet zulk een geoefend steekspeler, men had reeds lang een nieuwe botsing gehad. Van een ernstige behandeling van 's lands zaken was niet veel te ontdekken.
De taktiek, die de meerderheid heeft gevolgd, is tweeledig; vooreerst moeten onder dit Ministerie, omdat 't een ‘conservatief’ Kabinet is, zoo weinig mogelijk belangrijke zaken tot stand gebracht worden; van daar de opzettelijke vertraging met de wet op het Hooger Onderwijs, schoon elk onpartijdige zal erkennen, dat Heemskerk juist de man is om deze wet tot stand te brengen. Minder doorzichtig was het plan den premier te verwijderen om dan te gemakkelijker het Ministerie ‘in de liberale richting voort te drijven’ - zoo noemt men
| |
| |
dat! Men weet dat tegen het gevaar van een ministercrisis in deze onmogelijke tijden door onze liberalen niet wordt opgezien; daarvoor beschouwt men de parlementaire zaken te veel als spel.
De conservatieven hadden over 't geheel het voordeel van rustig zich te kunnen gedragen, omdat zij in den naïeven zoeten waan verkeerden, dat zij een conservatief Ministerie voor zich hebben. Toch bleek ook bij hen weder dat het karakter van politieke demoralisatie algemeen is in de Kameratmosfeer en niet enkel moet worden gezocht bij de liberalen. Een scheuring dreigt, ook hier uit persoonlijke overwegingen; immers, welk ander motief kan men uitvinden voor de oppositie van graaf Van Zuylen, den ouden spitsbroeder en lotgenoot van Heemskerk? Zijn leuze: vóór of tégen Rome, heeft met een kleine aanvulling: en Calvijn - geheel onze sympathie, maar is de motiveering niet al te oppervlakkig bij zulk een zinsverandering om niet terstond te denken aan persoonlijke gekwetstheid? Men weet hoe de graaf door Heemskerk is voorbijgegaan.
Nergens blijkt dat Van Zuylen zich bewust is van den ernstigen stap, door hem gedaan; de zoogenaamd conservatieve politiek had steeds haar steunpunt in de vriendschap der clericalen, althans die van den Roomschen stempel, en voor die politiek moest de leuze van Van Zuylen: vóór of tégen Rome, de doodsteek zijn!
Van spoorwegplannen of beloften, van kiesdistrict-wijzigingen behoeven wij niet in bijzonderheden te gewagen, daar de partijen elkander in deze zaken niets toegeven; 't zijn al te maal politieke sporen, waarmee het evenmin ernstig gemeend is als met de bankierssporen. Wat de wijzigingen van sommige kiesdistricten betreft, hebben wij reeds meermalen den wensch geuit dat een grensbepaling werd vastgesteld geheel buiten het bereik van de politieke partijen.
Belangrijk is de rol, die men het onderwijs laat spelen bij de verkiezingen. Men weet dat de liberalen in de laatste jaren altijd een schibboleth gemaakt hebben van het neutraal onderwijs bij de verkiezingen; meer dan billijk was, omdat het schoolwachtwoord niet zelden moest dienen om het gemis van een wezenlijk program te bedekken. Het terrein was hier altijd gunstig voor de liberalen, omdat een deel van de conservatieven in geen geval bereid was om van de eenmaal gevestigde volksschool afstand te doen. De conservatieve leiders ontvingen daarom dikwijls gevoelige lessen bij dezen strijd en de conservatieve organen lagen het er steeds op aan om den kamp van dat terrein af te brengen. Zonderlinge speling van het lot dat juist nu de handschoen op het gebied van het onderwijs door de tegenpartij werd opgenomen. Vroeger was bij de liberalen de voortreffelijkheid van het onderwijs schering en inslag; nu - en met meer recht - de verbetering van het gebrekkige onderwijs. Daartegenover kwamen de clericalen, met de leuze: vrijheid van onderwijs, een phrase die hetzelfde gebrek heeft als die van: de vrije Kerk in den vrijen Staat, van name- | |
| |
lijk niets te zeggen en niets op te lossen. De conservatieven blijven in de achterhoede en nemen een voorzichtige, uitziende houding aan, zooals dat past aan hen, die op het sleeptouw genomen worden, en blij mogen zijn, dat zij, nu en dan met een stomp en een duw, mogen meedrijven.
Men weet dat de phrase van vrijheid van onderwijs een bepaalden vorm heeft aangenomen in het restitutie-plan van den predikant-ouderling-afgevaardigde dr. Kuyper. En wanneer men een oogenblik over dien inval en hetgeen daarover geschreven en gewreven is, nadenkt, dan weet men niet, waarover men zich het meest moet verbazen, òf over de onbeschaamdheid waarmee zulk een inval wordt aanbevolen, òf over de zotheid, waarmee de pennen van oud-ministers, publicisten, onderwijs-mannen, enz. den inval voor ernst opnemen en als zoodanig aan ontleding en bestrijding onderwerpen. Kon Uilenspiegel dat werk niet af? Moeten wij in dagen, zóó ernstig als de onze steeds tijd en kracht veil hebben om ze te verspillen aan allerlei onbekookte denkbeelden, die de eerste de beste goedvindt onder het volk te werpen, alleen omdat zij in even levendigen als vluchtigen vorm worden voorgesteld. Begrijpt men dan niet dat men juist daardoor een gewicht toekent aan zulke invallen, dat zij niet verdienen en nimmer konden verkrijgen, omdat zij in de praktijk spoedig moeten smoren? of heeft men het plan willen bestrijden, omdat men het aangenaam vond zich zelf voor het publiek te doen hooren, terwijl de inspanning tot weerlegging vereischt zoo uiterst gemakkelijk was, daar de argumenten voor 't grijpen waren?
Waardoor is die restitutie-agitatie - men kan 't evenmin een plan als een stelsel noemen - ingegeven? Door dienzelfden clericalen ijver, die in de Hervormde Kerk op de domheid en het bijgeloof speculeerend met kerkelijke klanken, die in den mond der wolven een heel andere beteekenis hebben als in dien der schapen, de heerschappij heeft veroverd en de macht heeft in handen gebracht van een stand, die nauw onder den beschaafden meer kan worden gerekend. Het doel van de restitutie is het onderwijs, de school weder in handen te brengen van de Kerk, - van die Kerk, die eertijds bezitster van de school, het onderwijs heeft laten verloopen, het gebracht in den allerellendigsten toestand, zoodat de Staat het onderwijs moest tot zich trekken; van die Kerk, die met elken dag meer de kweekplaats wordt van het grofste fetichisme, dat wij uit overbeschaving ter wille van een verkeerd begrepen verdraagzaamheid zouden moeten dulden en vooral niet aantasten omdat er kerkelijke dogma's mee zijn gemoeid! Als mijn vloer wordt verteerd door paddenstoelen, zal ik geen timmerman mogen halen om dien rotten boel hoe eer hoe beter te zuiveren en waar 't moet, met krachtige middelen? En als ik in de maatschappij kranke uitwassen zie, verrotting, dan mag noch beschaving noch verdraagzaamheid mij terughouden, om het mes er in te zetten en den kanker
| |
| |
uit te snijden. Juist die traagheid, die lauwheid in de behandeling van hetgeen er rot is in onzen toestand, getuigt van onze ziekelijkheid, van onze lamheid. Stroomde er frisch en gezond bloed door onze aderen, de restitutie-manie zou ons nauw een glimlach hebben veroorzaakt; wij zouden terstond hebben bedacht dat wij hier een gewoon verschijnsel voor ons hebben: de Kerk, die de heerschappij heeft verloren over de geesten van onzen tijd, wil haar verloren macht herwinnen, niet door den eerlijken strijd met de wetenschap, met het modern beginsel, maar door zich meester te maken van het opkomend geslacht, door den geest te verstompen, den mensch te maken tot automaat en een geloof aan te kweeken, dat van het oude en bezielende alleen den klank heeft, een geloof, dogma's en gebeden ratelend als een levensloos werktuig. Tegenover dien leugengeest, dien vampyr scharen wij ons om den Staat als het middelpunt van onze vereeniging, om de school, die een instelling van den Staat geworden is en zal blijven. Als wij de school, de volksschool, de staatsschool prijs geven, zijn wij verloren; de school is de grondslag van den Staat en daarmee van de maatschappij, omdat zij de basis is van de ontwikkeling, die door de Kerk wordt gevreesd en geweerd; de school is de voorwaarde van het bestaan van den Staat, omdat zij het eerste vereenigingspunt is voor het volk, de kiem legt voor het gevoel van nationaliteit, van volksbewustzijn, zonder hetwelk geen Staat kan bestaan, en dat de Kerk vernietigt door het gevoel van scheiding te ontwikkelen.
Een der wapenen, die tegen de volksschool worden gebezigd en waarmee men de goê gemeente schrik aanjaagt, is dat zij zonder godsdienst is. ‘Nooit en nergens vertoond, een school zonder godsdienst’, roept de ouderling-afgevaardigde uit. Maar er is volstrekt geen reden om dat geteem zoo voorzichtig te behandelen als de Minister Heemskerk, of er op te zwijgen, zooals de afgevaardigden deden, ook de liberale. Ook zonder weddingschappen aan te gaan, kon het plicht zijn ten aanhoore der natie dien clericalen drijver op zijn plaats te zetten. Onwaar is 't dat de school zonder godsdienst is; het onderwijs draagt den stempel van die godsdienstige beginselen, die in de beschaafde wereld algemeen zijn en algemeen beleden worden. Maar al ware dit niet het geval - en velen zijn er die deze algemeene godsdienstigheid liever misten op de school, om haar geheel tot een maatschappelijke instelling te maken - ook dan nog is de klacht - of de lastering - onbillijk. Hoe! de wetgever heeft bepaald, dat alles van den godsdienst wat tot de kerkgenootschappen in het bijzonder behoort, aan hen alleen eigen is, door de godsdienstleeraars kan worden geleerd en desverkiezende daarvoor de schoolgebouwen kunnen worden afgestaan. Wij erkennen dat in vergelijking van vroeger de Kerk daarmee in een geheel andere verhouding kwam tot de school, en wanneer de kerkelijke ontwikkeling der jeugd op de- | |
| |
zelfde hoogte wilde blijven als vroeger, er door haar bijzondere maatregelen moesten worden genomen voor het onderwijs. En wat heeft die Kerk gedaan om in de leemte te voorzien? heeft zij iets veranderd? Neen, alles, ook haar gebrekkige methode is dezelfde gebleven; er is veel geschreeuwd over het ongeloof, over de godsdienstlooze school, maar van de macht over de domme volksmenigte is geen gebruik gemaakt om het kerkelijk onderwijs te verbeteren. Daarom eischen wij dat de kerkheeren een lager toon zullen
aanslaan, indien zij het verwijt willen ontgaan, dat het hun te doen is, niet om de zaak, die zij zeggen voor te staan, maar om een stokpaard ten einde zich zelf op een gemakkelijke manier op te werken en in de oogen van oppervlakkigen door te gaan voor iets voornaams.
‘Godsdienstlooze school’ - ja, goddank, godsdienstloos, indien wij onder godsdienst moeten verstaan wat door de clericalen wordt voorgesteld als het eigenlijke wezen: het leven en denken tegen de rede, het zich opdringen van onzinnige dogma's, het veroordeelen van den evenmensch, die andere denkbeelden koestert op het gebied van den godsdienst. Maar 't is altijd zoo geweest: zet den ketterjager de deur uit, en zijn eerste werk zal zijn u bij uw buren verdacht te maken en te belasteren als een godsdienstloos man, een man van verdachte zeden. Dat heeft nu lang genoeg geduurd; de toon en de aanmatiging van de clericalen wordt al te onbeschaamd; 't wordt tijd dat wij voet bij stuk zetten en die dwaasheden wat kloeker en ronder tegengaan. Ontmasker die lieden en zij zullen terugwijken, maar ga in godsnaam hun onzin niet voor ernst nemen; licht hechten zij zelf niet dat gewicht aan hun invallen, dat gij er aan wilt toekennen.
Er dreigt ons van het clericalisme - Roomsch of Protestantsch, dat is ons om 't even - niet meer gevaar dan wij zelf willen. Wanneer wij ons door den hoogen toon der kerkdrijvers vrees laten aanjagen, wanneer wij hun eischen en invallen behandelen als iets ernstigs, wanneer wij ook maar denken aan een of andere transactie, kunnen wij verzekerd zijn, dat hun macht steeds zal toenemen. Hun kracht bestaat voor een goed deel in onze zwakheid van overtuiging, in ons gevoel van onzekerheid ten opzichte van het doel, dat wij beoogen moeten. De korte geschiedenis van den restitutie-inval heeft het ons weder geleerd. Hadden wij waarlijk een Heemskerk noodig om ons gerust te stellen, dat hiervan niets kon komen? Dan is het wel ver met ons gekomen en wordt het tijd, de oogen eens flink open te doen om te zien waartoe wij bij een kibbelend liberalisme met een zielloos conservatisme tegenover een werkzaam clericalisme mettertijd nog kunnen geraken. Zeker, er zijn toestanden, - de geschiedenis leert het, - waarbij alles mogelijk wordt. Men neme eens een kijkje in het tegenwoordige België.
Als wij den toestand nagaan, dan is de gedragslijn, die aan de
| |
| |
kiezers voorgeschreven is, duidelijk. De ervaring van de laatste jaren wat het parlementaire leven aangaat, noodigt uit om geen mannen te nemen, die in de persoonlijke veeten en kwesties zijn betrokken, omdat het gebleken is dat op deze wijze ter wille van persoonlijken wrok de zaken scheef worden beoordeeld en 's lands belang opgeofferd aan kleingeestig gekibbel. Zoodra de kiezers een voorbeeld gesteld hebben en blijken niet onverschillig te zijn, hoe zij worden vertegenwoordigd, zoodra het blijkt dat zij volgens hun recht werkelijk controle uitoefenen op de afgevaardigden, kan en zal er op het Binnenhof veel anders worden, dat nu onze Kamer ontsiert en ons tot een bespotting maakt van andere landen. Moet ook hier weder niet het overleg, het gezond verstand, maar de sleur zegevieren en mannen b.v. als de Roo van Alderwerelt en Kappeyne van de Coppello herkozen worden zonder dat de kiezers blikken of blozen, ja, dan blijft er niet veel over dan aan het gezond verstand der kiezers te gaan twijfelen.
Vraagt niet in de eerste plaats naar liberaal of conservatief, want het wordt met den dag moeilijker eenig onderscheid te vinden tusschen deze benamingen. Vraagt evenmin naar ministeriëel of anti-ministeriëel, want in de wisseling van ministeries is geen heil, en waar zou een ander Ministerie worden gevonden, indien Heemskerk aftrad? Kiest mannen, waarvan gij veronderstellen kunt, dat zij in de Kamer mede zullen werken tot het vormen van een nieuwe, een nationale partij, die het voortdurende geharwar moede, zaken stelt boven personen, de ontwikkeling en de welvaart des volks wil bevorderen en in den geest des tijds den Staat aan zijn roeping doen beantwoorden. Kiest daarom anti-clericalen, want het wachtwoord wordt dagelijks meer: Vóór of tégen Rome - en Calvijn. Het gaat niet langer de clericale kwestie dood te zwijgen; zij dringt zich overal in, geen zaak kan worden beslist, vóor men daarin zich partij heeft gesteld; alleen om internationale redenen reeds kan een keuze niet langer worden uitgesteld. Kiest mannen die den moed hebben van deze dingen te spreken in de Kamer, die den moed hebben een enquête te vragen naar de goederen in de doode hand, naar het toenemen van de kloosters, die kweekplaatsen van fanatisme. Laat het volk ten minste weten wat er in Nederland geschiedt en waarheen de stroom ons drijft, indien wij flauw en karakterloos genoeg zijn om mee te gaan in de sleur. Een volk heeft de Regeering, die het verdient; de kiezers moeten 't dus weten, maar wanneer het klakkeloos zoo voortgaat, moet de tijd komen, dat het constitutioneele stelsel wordt veroordeeld, omdat wij er onbruikbaar voor zijn.
Kiest bovenal mannen die pal staan op het punt van het onderwijs; de neutrale school, de volksschool moet tot elken prijs worden gehandhaafd en elk privilegie aan de bijzondere school, aan de sectenschool worden geweerd als sluipmoord op die school gepleegd, want op die school dragen wij roem, tegenover de clericalen als godsdienst- | |
| |
looze school. Haar uitbreiden, verbeteren moet het eerste punt zijn van het politiek program.
Nadat het bovenstaande reeds ter drukkerij was gezonden, werd bekend dat de Vereeniging ter bevordering van volksonderwijs, ongeveer gelijktijdig met De Standaard zelf de bestrijding, de propaganda van de restitutie had opgegeven. Nu Heemskerk had gesproken, was de zaak noch bestrijding, noch ondersteuning meer waard! Derhalve het terrein even oppervlakkig verlaten als bestreden! Jammer alleen, naar 't schijnt, voor de verkiezingsagitatie, om programloosheid te bedekken! De liberalen - wij gebruiken het woord natuurlijk in historische beteekenis - geraken buitendien nog meer in de war, omdat de onhoudbaarheid van de tegenstelling van liberaal en conservatief ook in de praktijk begint duidelijk te worden en daarmee een reeks van de gewone verkiezingsphrasen buiten dienst wordt gesteld. Te Gouda o.a. vereenigden zich liberalen en conservatieven. Waarom niet, indien men werkelijk geen reëel onderscheid weet op te geven? Waarom niet, indien beiden zich oplossen in anticlericaal? In een andere stad werd op een liberale kiesvereeniging de candidaat van de conservatieven ernstig aanbevolen. Sommigen meenden wel, dat het stellen van zulk een candidatuur nu gelijk stond met zelfmoord, maar die heeren begrepen zeker niet dat er soorten zijn vaa zelfmoord. Het voornaamste motief voor het stellen van die conservatieve candidatuur was gelegen in de anticlericale gevoelens van den candidaat. Wij noemen dit een teeken van vooruitgang, maar voegen er bij: laat het anticlericalisme geen verkiezingsvlag zijn, die straks weer wordt opgeborgen, laat de naam beantwoorden aan een plan, een program, wat bij de liberalen niet het geval is; het anticlericalisme heeft meer in dan als stopwoord te worden gebruikt in krantartikels en voor anti-Heemskerksche polemiek in Strijper kerkhof- en andere kwesties van betrekkelijk minder belang.
16 Mei '75.
noorman.
|
|