De Tijdspiegel. Jaargang 32
(1875)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Auteursrechtvrij
[pagina 607]
| |
Mengelwerk.De moderne vorm der spokerij en tooverij.Het SpiritualismeGa naar voetnoot(*) of Spiritisme - de naam kan ons weinig schelen, daar 't ons enkel om de zaak te doen is - de kunst om zich in betrekking te stellen met wezens uit het schimmenrijk der dichters..... Eilieve, letten we toch goed op onze woorden! - Wat is een schim, - of, wilt ge eene meer moderne terminologie: wat is een geest? De geleerden zijn 't er niet over eens. - Bij de ouden waren het gestalten van voormaals levenden, die de stof, waaruit zij bestonden, op aarde hebben achtergelaten en enkel hun vorm naar de onderwereld hebben meegenomen: tenues sine corpore vitae, - Cava sub imagine formae, - Aeneas zou er met zijn zwaard hebben kunnen doorheen slaan, zonder dat het hem iets baatteGa naar voetnoot(†). Ulysses wil in de onderwereld zijne moeder omhelzen; driemaal poogde hij haar aan te grijpen, maar driemaal ontsnapte zij aan zijne handen, gelijk aan eene ‘schaduw’ of aan een ‘droombeeldGa naar voetnoot(§).’ Die schimmen zijn dan ook machteloos, kunnen ons, wezens van vleesch en been, niet aan 't lijf komen. En toch, - zij spreken, zij kunnen drinken, als 't pas geeftGa naar voetnoot(**), - en de schimmen van Dante lijden smarten, die men moeilijk kan voelen zonder spieren en zenuwen. Doch, zacht wat; ik geloof, dat we, zoo voortredeneerende, druk bezig zijn met ons grovelijk aan de Muzen te bezondigen. Als de dichter de rozen elkander geurige sprookjes laat toefluisteren en de vrome | |
[pagina 608]
| |
en verstandige gazellen er naar staan te luisteren, klinkt zulk eene paraphrase van 't gedicht in de taal van 't koele verstand ongerijmd. Als de dichter het onbezielde laat leven, het hersenlooze laat denken, het mondelooze laat spreken, dan voert hij ons met zich in eene wereld van louter tegenspraak en onmogelijkheden. Maar hij, de kunstenaar, mag dat doen. Dat is het goed recht der phantasie. De kunst moet idealiseeren. Wie hare gewrochten niet weet te meten met den maatstaf der aesthetica, maar haar voor de rechtbank der realiteit daagt, is, - om 't rechte woord te gebruiken, - een ploert. En wie zich op deze wijs aan godenkinderen als een Homerus, Vergilius, Dante vergrijpt, is een godslasteraar - of, is 't woord u wat al te kras - zet dan maar: een driedubbele ploert! Ja, de phantasie heeft zoo hare rechten. Zij is een wonderlijk, schalksch, nukkig, brutaal, leugenachtig ding. Waar alles in de wereld werkt en zijn plicht doet, ligt zij te droomen en brengt allerlei voor den dag, dat ons geen grein verstandiger of practischer maakt. Wat erger is, ze verleidt ons en houdt ons van 't werk af, en maakt ons ontevreden met de werkelijkheid, waarvan we immers moeten eten. - En toch.... we zouden 't lieve wicht voor geen geld van de wereld willen missen. Want zie, ze weet te troosten, zooals niemand het kan. Als we tot over de ooren in de modder van 't werkelijke leven liggen te spartelen, haalt zij ons weer eens uit den poel op, geeft ons een frisch bad, droogt ons af, parfumeert ons, zoodat we een tijd lang wanen heel wat bijzonders, misschien wel een soort van halfgoden te zijn. Dat doet een mensch goed! - En als de harde wetten van wereldorde en maatschappij ons al nagenoeg vereenzelvigd hebben met het denkbeeld, dat we bij slot van rekening toch niets anders zijn dan stomme machines en domme krachten, dan schudt zij ons eens flink wakker, zoodat wij de ter aarde gevestigde oogen weder ten hemel slaan en daar in eene wereld van licht en aether gestalten meenen te zien, die ons vriendelijk toewenken, alsof ze wilden zeggen: denkt eraan, dat hier bij ons eigenlijk uw vaderland is. Tot weerziens! Lieve meid, wier naam Phantasie is, we kunnen u niet missen. En de mensch, die uwe taal niet verstaat en niet met u wil omgaan, is eigenlijk geen mensch. Den mannen van letters en den mannen van cijfers, den mannen van machines en den mannen van allerlei kwalijk riekende stoffen, - 't is hun goed, als zij vaak met u spelen en dartelen. Want uw speelgoed zijn symbolen, soms ook wel karikaturen van het goddelijke; - maar toch altijd van het goddelijke. Jantje is dol verzot op sprookjes. Maar hij is tegenwoordig zoo bang in het donker. Ik geloof waarachtig, dat hij bij knechts en meiden allerlei spookgeschiedenissen opdoet. Voorzeker, 't is lastig bang te zijn in donker. En 't is ook hoogst lakenswaard om aan spoken en al dat tuig te gelooven. Gij hebt groot gelijk. En ik zou | |
[pagina 609]
| |
ook mijn best doen om Jantje gaandeweg wat helderder begrippen bij te brengen over het absolute. Maar ik beweer toch van mijn kant, dat iemand, die in zijn eenvoud aan spokerij en allerlei bijgeloof hecht, wel op een zeer laag standpunt van verstandsontwikkeling staat, maar dat hij toch toont niet onvatbaar te zijn voor de conversatie met de Phantasie, misschien wel, dat hij niet ongeschikt is om later bij mevrouw Idealisme geïntroduceerd te worden. Ik vind die oude Grieken beminnelijke lui, omdat ze dien trek van den mensch naar het onzichtbare en ‘natuurwetenschappelijk’ onmogelijke zoo uitstekend wisten te exploiteeren in godsdienst, taal, kunst, - omdat ze zoo intiem familiaar waren met de lieve juffer Phantasie. In de middeleeuwen zijn er tijden, waarin men aan 's menschen goddelijken genius zou gaan wanhopen, als niet lieve en soms griezelige gestalten uit de Germaansche mythologie ons van tijd tot tijd toeriepen: kijkt, daar zijn we. Houdt goeden moed. Onze moeder, de Phantasie, leeft nog! En de Katholieke Kerk, die thans zoo echt izegrimmig kijkt, ze was niet altijd zoo'n lederachtige matrone, stijf alsof ze een paal heeft ingeslikt en batsch als dronk ze elken dag eene kan azijn. In hare jeugd stoeide ze gaarne met de Phantasie. Ze was wel tot het Christendom bekeerd, ze was wel zuiver in de dogmatiek, - o ja; maar 't was, meende zij, niet noodig daarom de oude vriendin en opvoedster te verloochenen. De vroolijke geestenwereld der Grieksche goden en halfgoden kreeg maar een ietwat melancholischer en dwepender tint in heiligenlegenden, beschermheiligen, vagevuur, hel en hemel. We kunnen juist niet zeggen, dat het Protestantisme der Phantasie, ten minste op dit gebied, eene nieuwe jeugd schonk. De zoete heiligen werden in den ban gedaan, om wat meer plaats in te ruimen aangrimmigen Duivel en comp., die, niettegenstaande 't al bijna twee eeuwen is geleden sinds Balthazar Bekker zijne ‘Betoverde Weereld’Ga naar voetnoot(*) schreef, in menig oord nog met goed gevolg blijven rondspoken. Och ja, al wordt de menschheid nog zoo oud en nog zoo wijs 't moet al een bijster droog verstandsmensch zijn, die op zijn tijd de Phantasie niet met zich laat sollen, al beantwoorden die scheppingen op lange na niet aan de eischen der aesthetica. Maar die bemoeiing met de Phantasie kan walgelijk worden, als de mensch zoo heel oudmannetjesachtig geen onderscheid meer weet te maken tusschen ernst en scherts. Als hij het symbool neemt in plaats van de wezenlijkheid. | |
[pagina 610]
| |
Dat een kind en een boer aan spookgeschiedenissen gelooven, vind ik heel natuurlijk. Maar dat een meer ontwikkeld mensch ze gebruikt om er zijne dogmatische begrippen in te kleeden, zie, dat wordt walgelijk, dat heeft iets van kindschzijn. Als Swedenborg ons vertelt, dat de engelen goeden eetlust hebben, dat er in den hemel kerken zijn, waarin gepreekt wordt, dat ze daar tuintjes hebben aangelegd in den Franschen stijl met rechte paden en geschoren heggen, - dan zeggen wij: een armzalige Dante! Het pruikenstof der achttiende eeuw en de Noordsche atmosfeer zijn der Phantasie niet gunstig geweest. - Maar als dezelfde Swedenborg ons met ernstig gelaat verzekert, dat we hier niet te doen hebben met het weelderige spel der verbeelding, maar dat het werkelijk in hemel en hel er zoo uitziet als hij zegt; als elk gezicht verzeld gaat van een artikel uit de dogmatiek, waartoe het als illustratie moet dienen, dan zeggen wij: die overigens geleerde man is zeldzaam vroeg - op zijn 52ste jaar - kindsch geworden. Onze - lezer, ik ben een goede veertiger - onze ouders hebben gedweept met Jung Stillings mystiek. Ik denk, ze hebben inderdaad geloofd aan de geestverschijningen, die hij ter goeder trouw meedeelt, - ter goeder trouw, want de brave man erkent, dat hij zelf nooit het voorrecht heeft gehad geesten te aanschouwen. Scheppingen eener dichterlijke phantasie mogen die visioenen niet heeten. Of vindt gij 't zoo heel poëtisch, dat een ‘professor’ verschrikt wordt door de verschijning van een geest, die ‘eene witte tabakspijp in den mond heeft’? - De professor vraagt eerst aan 't spook, of hij misschien den baardscheerder nog moest betalen? - Die stomme professor! - Dat hij de witte tabakspijp ook niet zag! - De curatoren van 't gymnasium worden erbij gehaald, en men ontdekt, dat de man eenige stuivers aan tabak schuldig was, die natuurlijk voldaan worden. - Zie zoo, nu zal de onrustige geest wel in zijne kist blijven! - Dat is een nog gemakkelijker en vooral goedkooper middel om aan eene arme ziel rust te verschaffen dan 't lezen van missen! - Maar, hoe kan een mensch ook zoo dom zijn? 't Was eigenlijk niet te doen geweest om de tabak. Want, kijk, den volgenden nacht werd de ‘professor’ alweer geplaagd, en eindelijk vertoonde 't spook eene prent met een gat in 't midden, waardoor hij herhaaldelijk de hand stak. - Nu zal u de lust wel vergaan zijn om nog eens te zeggen: die domme professor! Want, waarlijk, ik tart den scherpzinnigsten onder u om te raden, door welke gewichtige bekommernis de arme spoker uit zijn graf werd gejaagd. De man had eenige prenten voor eene tooverlantaarn ter bezichtiging ontvangen, die hij verzuimd had vóór zijne laatste ziekte aan den prentenverkooper terug te zenden! Een flauw verhaal, roept gij uit! - Doch ik op mijne beurt verklaar u: 't is niet flauw! - Me dunkt, als gij bedenkt, dat een wetenschappelijk man - Stilling was een met roem bekend oogarts - in | |
[pagina 611]
| |
vollen ernst aan zulken onzin geloofde niet alleen, maar er zijne ‘Theorie’ - zegge Theorie - der Geestenkunde op bouwde, dan besterft het woord ‘flauw’ u op de lippen, en gij zegt: het is akelig! Te vergeefs tobde zijn tijdgenoot Hennings zich af, om aan de geestverschijningen eene natuurlijke verklaring te geven. Die oplossingen zijn voor 't meerendeel gekunsteld, onwaar, dwaas zelfs, en dus slecht berekend om de geloovigen tot het gezonde verstand te bekeeren. Ze konden ook moeilijk anders zijn, als we bedenken, dat Hennings zich op een verkeerd standpunt plaatst. Hij neemt de verhalen, zooals ze daar liggen, meestal gaaf aan, en beijvert zich dan om punt voor punt het bovennatuurlijke ervan weg te redeneeren. Wie met liefhebbers van geestverschijningen en verwante specialiteiten te doen heeft, moet geheel anders te werk gaan: hij moet beginnen met minstens drie vierde van 't feit te loochenen. - Gij werpt mij voor, dat de waarnemers toch alleszins achtbare en geloofwaardige lieden zijn geweest. - Toegestemd: zij waren het in wellicht alle andere zaken, behalve in deze. - 't Is wonderlijk, hoe bijna ieder mensch een leugenaar wordt, als hij iets belangrijks, wat hij zelf beleefde, meedeelt. Hier wordt zijne phantasie bezield door de zucht om zich interessant te maken. Daar vergroot en versiert hij met het doel om op zijne toehoorders een, zoo hij meent, heilzamen indruk te maken. Elders liegt hij onbewust, of liever speelt zijne phantasie hem zelven een leelijke poets. Gesteld, gij gelooft aan voorspellende droomen. Gij waart heden nacht in den droom in een sterfhuis verplaatst. Gij ontwaakt met de overtuiging, dat er eerstdaags een sterfgeval onder uwe familie of vrienden zal plaats hebben. Nu hebben droomen evenals geestverschijningen dit eigenaardige, dat men meent zich de kleinste bijzonderheden ervan te herinneren, maar dat, als 't erop aankomt om er zich zelven of anderen rekenschap van te geven, alles blijkt zoo flauw en vaag te zijn, dat het onmogelijk is er een geregeld verslag van te geven, tenzij men er zelf een verband bij verzint en de omstandigheden eenigszins wijzigt: de nevelachtige schets moet noodzakelijk wat bijgewerkt worden om haar voor anderen vertoonbaar te maken. Verder zult gij zelf wel de ondervinding hebben opgedaan - als 't u ten minste de moeite waard is over een droom na te denken - dat hetgeen u bij 't ontwaken, zooals gij ten minste meendet, helder voor den geest stond, bij 't bewuste dagleven verwonderlijk snel tot een onbeduidend en geheel onbepaald beeld inkrimpt. Alle bijzonderheden verdwijnen, - als zij er namelijk ooit geweest zijn. Het denkbeeld van een sterfhuis houdt gij intusschen nog eenige dagen vast. Nu heeft er geen sterfgeval plaats: gij vergeet uw droom geheel of spreekt er niet van. Of er heeft er wèl een plaats. Gij wordt op de begrafenis genoodigd. Gij ziet het lijk in de kist, gij ziet de kamer, de aanwezigen. 't Maakt alles een diepen indruk op u. Daar schiet de droom u te binnen! Ach ja, het is mij immers voor- | |
[pagina 612]
| |
speld; ik heb het alles juist zoo gezien; 't komt tot in de geringste bijzonderheden uit. - Wat is intusschen 't geval? De phantasie, die oolijke bedriegster, kleurt de tot een bijna onkenbaar beeld gewordene schilderij van den droom weer op met de beelden, die zij thans, in het sterfhuis, aanschouwt. Zij werkt bij, altijd in de heilige meening verkeerende, dat zij er niet eene nieuwe stoffage opbrengt, maar eenvoudig de verflauwde voorwerpen weer wat opkleurt. Zij meent zich het verledene te herinneren, terwijl zij enkel het tegenwoordige in het verledene overbrengt. Evenzoo gaat het met geestverschijningen. Ook die behooren tehuis in het halve droomleven. Intusschen laat zich zoo het feit gereedelijk verklaren, dat overigens geloofwaardige personen, als ze op dit ‘interessante’ gebied verzeild raken (sit venia verbo) in 't bluffen en liegen niet onderdoen voor den besten jager. Wie derhalve zich de moeite wil geven om op 't gebied der plastische mystiek de feiten te onderzoeken, moet beginnen met minstens drie vierde te schrappen. En dan twijfel ik niet, of hij zal met het overige vierde wel van zelf klaar komen. De ziekelijke of liever oudwijfsche Phantasie in den pruikentijd bezat bij slot van rekening toch nog de deugd der bescheidenheid. Zij stelde zich tevreden met verschijningen van geesten, die bij gelegenheid zich ook wel lieten hooren, voelen en ruiken, maar in den regel toch iets geheimzinnigs aan zich hadden, waaruit men niet goed kon wijs worden. Ieder was ook geen geboren Swedenborg of Stilling. Niet ieder bezat het verstand om het raadselachtige symbool in een ontwijfelbaar dogma te vertolken. 't Was, in één woord, eene lastige conversatie met de lui aan gene zijde van 't graf. Er moest een gemakkelijker middel gevonden worden. - Wie heeft ook lust om altijd rebus' te ontraadselen? Daar kwamen Mesmer's leerlingen de beschaafde maatschappij verrassen met de ontdekking der helderziende somnambulen, met hun ‘al-zin’, met het magnetisch fluidum en wat dies meer zij, - in 't kort, dat zoogenaamde somnambulen in een toestand kunnen gebracht worden, waarin de beperkingen van tijd en ruimte voor hen grootendeels of geheel wegvallen. 't Was gemakkelijk: vroeger had men moeten wachten, dat de spoken ons opzochten, nu kon de ziel van den helderziende het lijf verlaten en zelve de onbekende wereld gaan opzoeken of wel den afgestorvene, dien zij verlangden te ontmoeten, bij zich ontbieden. Het ligt niet op onzen weg hier het Mesmerismus, of liever zijne toepassingen op geneeskundig gebied, te beoordeelen, veel minder het te bespotten. Wij hebben eldersGa naar voetnoot(*) de mogelijkheid aangetoond, dat het ook den dieren eigene geneesinstinct door het rapport ten beste van een ander individu kan gevoelen en raden. Wij gelooven, dat, als | |
[pagina 613]
| |
een dier kon spreken, een hond of kat een vrij wat betere somnambule zou zijn, dan een mensch. Mieren, bijen, koraaldieren zijn nog sterkere somnambulen: hun individueel leven lost zich van zelf op in dat van de maatschappij, waartoe zij behooren; zij hebben één gemeenschappelijk gevoelen, willen, denken, terwijl deze zielsgemeenschap, dit prijsgeven der individualiteit bij met hersenen voorziene wezens slechts tijdelijk, kunstmatig en dan nog op zeer onvolkomene wijs kan bewerkstelligd worden. De zucht naar het wonderbare wilde dit nog altijd raadselachtige verschijnsel van het zenuwleven tot voertuig naar de geheimzinnige gewesten aan de overzijde van 't graf gebruiken. De somnambulen - die willooze wezens, wier gevoelen, willen en denken is samengesmolten met dat van de personen, met wie zij in rapport zijn gebracht, zouden meer weten dan een mensch met normaal hersenleven! - Brieven lezen met den nervus sympathicus.... Jawel, uitspreken wat de met den inhoud van den brief bekende persoon, met wien zij in rapport staan, weet en bij zich zelven denkt! - Allerlei verborgene dingen vertellen.... jawel, maar zaken, die volstrekt geen geheim zijn voor den persoon, met wien zij in rapport zijn gebracht! De openbaringen echter omtrent dingen, die niemand weten kon, bleven niet uit. - Nu, 't geen niemand weten kan, valt ook moeilijk te controleeren. - Maar wel was het na te gaan, dat de beschrijvingen van hel en hemel, die de somnambulen ten beste gaven, rechtstreeks ontleend waren aan de met Oud- en Nieuw-Testamentische begrippen, meermalen ook met baker- en kindermeiden-ideeën vervulde phantasie van den magnetiseur of van een ander persoon, met wien de Pythia in rapport stond. - Door de voor eenige jaren in Parijs geruchtmakende experimenten van CahagnetGa naar voetnoot(*) moest uitgemaakt worden, dat de somnambule dingen zegt, die noch in de gedachten van den magnetiseur noch in die van een ander der met haar in rapport staanden liggen. We ontvangen daar, onder meer aardigheden, beschrijvingen van het idyllische leven der bewoners van de Noordpool en een reisje op de maan. Dat noch de magnetiseur noch een der aanwezigen het vaderschap van zulken onzin begeerde en het liever den geesten van Herschell en van Swedenborg op den hals schoof, laat zich begrijpen. De ekstatische (lees: hysterische) somnambulen hebben haar gouden eeuw gehad, sedert uit Amerika de manie der klopgeesten tot ons is komen overwaaien. Wij kunnen namelijk in deze geschiedenis der conversatie met de geestenwereld een climax van steeds degelijker positivismus waarnemen. Uit de spookgeschiedenissen en visioenen van Swedenborgs en | |
[pagina 614]
| |
Stillings tijd spreekt nog het Idealismus der bakersprookjes en der vrome zielen, die hun ouden dag versuften met over de Openbaring van Johannes en den profeet Daniël te mediteeren. Een ellendig stukje Idealismus, maar toch altijd Idealismus. Immers de hoogere ervaringen hadden geheel een subjectief karakter en de openbaringen waren vervat in eene symboliek, die door den ziener moest vertolkt worden. Zoo iemand kon er vaak van maken wat hij wilde, en een mensch ziet toch liever met eigene oogen dan door den bril van een hierophant, al is 't ook een Swedenborg. De somnambulen waren wel is waar veel handelbaarder; maar die drommelsche magnetiseur moest er altijd bij zijn, en, jongens, jongens, wie staat u ervoor in, dat hij niet minstens een even groot aandeel heeft aan de in zeer primitief menschelijken stijl vervatte orakels der Pythia als de geest van den een of anderen beroemden afgestorvene, met wien zij beweert te converseeren. En die magnetiseurs waren eigenlijk griezelige kerels. Zij keken u aan alsof zij zeggen wilden: voor mij, vriendje, draagt gij geen masker; ik heb ook niet noodig Lavater te bestudeeren; want voor mij is uw lichaam als 't ware van glas. - Anderen wisten zich zoo aan te stellen, dat gij waarachtig meendet het fluidum uit hun geheele lijf te zien stroomen, het aan hun kleederen te ruiken, het als een nevel in de kamer waar te nemen, zoodat ge er onpasselijk van werd. En, bij Jupiter, de baron Reichenbach, de man van het Od, heeft het zichtbaar en voelbaar en ik geloof ook ruikbaar gemaakt. - En de verhalen, waarvan de broederschap der met magnetische kracht begaafden konden opsnijden... men voelde er zich niet recht op zijn gemak bij. De een had een arm wezen, dat hij aan zijn wil onderworpen hield, uren lang achtereen laten gapen of haar toevallen laten krijgen. Bij God, men behoeft geen magnetiseur te zijn om eene hysterische vrouw met gedesorganiseerd zenuwstelsel allerlei malle kuren te laten verrichten. - Ha, goed dat er een einde aan de mirakelen kwam, toen de biologen kermisvertooningen met omgekochte of aan zenuwzwakte lijdende jongens gaven en Regazoni voor zijne later ontmaskerde bedriegerij door eene koninklijke hand met eene ridderorde werd begiftigd. Doch we dwalen af. We waren immers bezig met te betoogen, dat in het edele vak der geestenzienerij steeds vooruitgang in positivistischen zin valt waar te nemen en dat het derhalve gelijken tred houdt met de theologiseerende philosofie - in Nederland ten minste. De klopgeesterij, - daar hebt ge eindelijk iets, dat spijkers met koppen slaat, dat zwart op wit geeft! Als de geest van een afgestorvene mij letter voor letter vóórspelt, dat hij meneer of mevrouw die en die is, dan zal ik toch wel aan zijne identiteit moeten gelooven, en dan zal ik toch wel verzekerd kunnen zijn, dat hetgeen hij mij verder op die wijs meedeelt, zijne hoogst eigene gedachte is. En is die openbaring dan toch nog raadselachtig, dan behoef ik niet aan | |
[pagina 615]
| |
den leiband van een vertolker te loopen, maar kan ik zelf den zin zoeken. De tafelklopperij, - daar hebt ge, om 't zoo eens te zeggen, het schrift der geesten, dat ieder menschenkind vermag te lezen. Voor onze eeuw van uitvindingen is 't eene kleinigheid het middel tot bespoedigde mededeeling te bedenken. Want het is tijdroovend om voor elke letter van een woord telkens met een stift het geheele alfabet langs te moeten wijzen en bij elk der 26 letterteekens geduldig op de afgesprokene tikken te wachten. En van den anderen kant is het hoogst bedenkelijk, om, als een medium of ander sensitief persoon verklaart, dat zijn arm zoo raar wordt, dat de eigen wil er uit is, dat hij eene onweerstaanbare aandrift tot schrijven voelt, zoo maar gaafweg aan te nemen, dat niet het medium, maar dat een geest schrijft, of wel, dat het potlood ‘gevitaliseerd’ is. 't Is waar, het medium moge zich voordoen als tolk eener hoogere wereld, als priester der eeuwigheid, maar - reeds verscheidene van die heeren zijn betrapt op het feit, dat zij er 't ambacht van goochelaar bij gelegenheid bij waarnemen en dat op deze wijs wel wat al te veel van ons goed vertrouwen schijnt gevergd te worden. Hoe 't zij, men zou dan tot het systeem der somnambulen terugkeeren. Maar wacht even! Opent zich hier en daar niet een blij vooruitzicht op spoediger middelen van communicatie? Het medium Fowler in New-York krijgt door middel van kloppen bevel om in zijne slaapkamer een vel papier op de tafel te leggen, en den volgenden morgen stond er een volzin op, die door 43 geesten onderteekend was. - Kunt ge twijfelen? Hier was toch waarlijk geen bedrog mogelijk! Nog sterker! De heer GüldenstubbeGa naar voetnoot(*) heeft de gemakkelijkste van alle manieren ontdekt. Hij legt stukken papier bij de graven of bij de standbeelden van personen, en als hij ze later weer weghaalt, is er met potlood iets op geschreven. Tallooze geestschriften heeft hij op deze wijs verkregen in de antiekenzaal van het Louvre, in de kathedraal van St. Denis, in verscheidene kerken en op kerkhoven van Parijs, in de parken van Versailles en St. Cloud, in het Britsch Museum, in de Westminsterabdei, en waar niet al? Hij bezit autographen van de koningen van Frankrijk, van allerlei letterkundigen en geleerden, zelfs van Plato, Cicero, Virgilius, Euripides, den apostel Johannes, enz. enz. 't Is niet veel bijzonders, wat die beroemde lui schrijven: Marie Antoinette bv. schreef op één papier 't woord ‘heilig’, op een ander eene ‘onduidelijke figuur’, op een derde eene krul, waarin men haar paraphe meende te herkennen. 't Is jammer, dat de dooden zoo kort aangebonden blijken te zijn, anders konden de klassieke schrijvers ons op die manier gelukkig maken met menige verloren gegane vrucht hunner pennen. Ook zouden ze ons de meest afdoende inlichtingen omtrent de betwiste echtheid hunner geschriften | |
[pagina 616]
| |
kunnen geven. En wat zou de geschiedenis kunnen verrijkt worden? - Weg voortaan met de historische critiek, - of liever, onpractische maatschappij, waarin we leven, dat gij de mediums niet aanstelt tot professoren in de historie! Dat de kloppende en schrijvende geesten ons nu en dan verrassen, - of wel akelig maken - met eene hand of arm aan de blikken van 't publiek ten beste te geven, weet ieder, die de Davenports gezien heeft. En, laat u waarschuwen, 't zijn echte handen ook. Het medium Laplagne vecht met een geest: ‘Zijne knokkels waren hard als de mijne, maar ijskoud’.Ga naar voetnoot(*) 't Is sterk, maar, eilieve, wordt niet op de Veluwe menigmaal in dezer voege met den Duivel geworsteld? - Dat de geesten hunne stem kunnen doen hooren, dat zij kunnen musiceeren, is ons allen lang bekend. Maar weet gij ook al, dat zij zich tegenwoordig laten photographeeren? Voor 't eerst is dit ontdekt in 1860 te Parijs en later met proeven bevestigd te Boston, Weenen en elders. Als een medium of zeer sensitief persoon zich laat photographeeren, staat er dikwijls een ongenoode gast uit de geestenwereld achter of naast hem, die van de gunstige gelegenheid schijnt te willen profiteeren om zijn conterfeitsel gratis in de wereld te zenden. Nu ja, we mogen ook niet vooronderstellen, dat de geesten geld op zak hebben, zoodat het hun niet ten kwade is te duiden, dat zij zich op die manier trachten binnen te smokkelen. De afbeeldingen zijn nog wel wat heel onduidelijk, ietwat nevel- of wolkachtig, maar, enfin, 't is ook eerst een begin. Alles leidt tot het vermoeden, dat wij weldra beter thuis zullen zijn in de huishouding der geesten, wier bekkeneelen reeds tot stof zijn vergaan of ons in de knekelhuizen aangrijnzen, dan met de levenswijs onzer tegenwoordige collega's in de binnenlanden van Afrika en Australië. De middelen van gemeenschap zijn veel gemakkelijker. En als het dan den mediën gelukt onze boeken, kleeren, meubels te ‘vitaliseeren’, ja, dan leven wij in een wereld der poëzie, zooals de verbeeldingskracht der mythologie-scheppende dichters en der droomers van lieve sprookjes zich die nog maar half heeft kunnen denken.
Of hebben we hier wellicht te doen met eene diep ontaarde negentiendeëeuwsche dochter van de lieve Phantasie? Met eene verloopene dochter, die bij ongeluk gehuwd is met baas Goochelaar, den broer van heer Buikspreker, een verren neef van Zakkenroller? Als 't eens zoo was? Jongens, jongens, die mediums hebben 't zoo gemakkelijk en de verzoeking is zoo groot. Ga maar eens na, hoeveel gunstiger de omstandigheden zijn, waar- | |
[pagina 617]
| |
onder het medium werkt, dan die, waarin de goochelaar zich geplaatst ziet. Het medium heeft een publiek, dat, ten minste voor 't meerendeel, bestaat uit geloovigen of halfgeloovigen. De volslagen ongeloovigen bezoeken in den regel de séances niet. Zij hebben geen geld en tijd over voor 't plezier om zich willens en wetens een tijdlang te laten bedriegen. Ook bezit het medium meestal wel den tact om lieden, die critisch toekijken, te verwijderen: de geesten zijn dan onwillig. En is het medium niet handig genoeg om die koele toekijkers te onderscheiden van de in gespannen verwachting omtrent de dingen, die komen zullen, verkeerenden, dan kan 't slecht met hem afloopen, zooals in 't einde van 't vorige jaar te Arnhem is gebleken. De goochelaar echter werkt voor een publiek, geheel bestaande uit ongeloovigen. Ieder weet, dat hij te doen heeft met toepassingen der bestaande natuurwetten. Ieder stelt zich tot taak te ontdekken, hoe het eigenlijk in zijn werk gaat. De goochelaar maakt ook geene aanspraak op bovennatuurlijke medewerking. Hij bedriegt lieden, die wel weten, dat zij bedrogen worden, maar er niet achter kunnen komen, hoe het geschiedt. Zoo daagt de vlugge en slimme kerel honderden uit. Wat zou hij op zijn gemak zijn, als hij gedekt werd door den heiligennimbus van het medium en als zijne toeschouwers verblind waren door den nevel van het geloof! Wij hebben wel eens van kermisgasten gehoord, dat zij hunne werkzaamheid inleidden met blufferige vermelding van de wonderen, die zij staan te verrichten, van de vorstelijke personages, voor wie zij de eer hadden op te treden, van de hooge titels en eerbewijzen, waarmee zij overladen werden. 't Beschaafde deel van 't publiek lacht om die blufferij, die nu eensvooral bij 't beroep schijnt te hooren, maar overigens alleen kan dienen om de verwachting van boeren, dienstmeiden en kinderen wat hooger te spannen. Maar verbeeld u een goochelaar, die als captatio benevolentiae te baat neemt een innig gebed, eene rede in de treffende taal der mystiek, een roerend gezang! Door dergelijke middelen weet de spiritist de half-geloovigen te overreden, dat ze met een godzalig werk te doen hebben. De spotters worden geminacht, de critici met nijdige blikken aangezien. De voorsteller heeft bij voorbaat menig hart gestolen en menig verstand beneveld. En nu iets, waardoor het verschil tusschen den spiritist en den goochelaar zulke kolossale proportiën ten nadeele van den eerstgenoemden - wij bedoelen: van den heiligen man - aanneemt, dat eigenlijk van overeenkomst geen sprake meer kan zijn: de heilige man werkt in het donker, de goochelaar, de bedrieger van professie, bij helder licht van gas of waskaarsen. Verbeeld u een Bamberg, bij 't begin der voorstelling vragend, dat de lichten worden uitgedoofd! - In het donker werpt de spiritist u bloemen in den schoot, biedt hij u vruchten aan, sluipt hij op spoedig aangekleefde weeke zolen rond om | |
[pagina 618]
| |
gitaren en violen boven uw hoofd te zwaaien, verkleedt hij zich, windt hij zich los uit banden, enz.Ga naar voetnoot(*) Voor den drommel, zegt de goochelaar, 't meeste van dit alles doe ik bij helder licht. Geef mij duisternis en ik zal u verbazen, dat gij van schrik van uwen stoel valt! Enkel gebeurt het, dat de spiritist een stukje bij gewoon licht vertoont, doch slechts dan-, als hij zeker is van de geloovigheid van zijn publiek en weet, dat de gemoederen zoozeer door mystieken angst verbijsterd zijn, dat zij evenals een gebiologiseerde bereid zijn zwart wit en bedrog waarheid te noemen. Nog verder durft de spiritist zijn handtastelijk boerenbedrog drijven: hij plaatst zijne toeschouwers naar het hem goeddunkt. ‘Toen het licht was uitgedoofd,’ verhaalt Dr. J. EdmundsGa naar voetnoot(†) van eene door hem bijgewoonde séance, ‘bemerkte ik, dat wij met overleg op elkander gepakt zaten. De kamer was klein genoeg voor het gezelschap. De tafel, waaraan wij zaten, was rond en groot en naar een hoek van de kamer geschoven. In dezen hoek had men mij opzettelijk zoo ingepakt, dat ik wel in de verzoeking moest komen om mijne laarzen uit te trekken en de personen, die zich in het vrije gedeelte van de kamer bewogen, heimelijk na te sluipen. Aan mijne linkerhand zat de gastheer, rechts mijne vrouw, de echtgenoote van den gastheer en diens vriend, terwijl de vier of vijf spiritisten allen aan den vrijen kant der tafel zaten. De zaak kwam hierop neer, dat ik, die gekomen was om de verschijnselen te onderzoeken, mij in den meest hulpeloozen toestand bevond; terwijl, daar aan elken kant van onze partij een der spiritisten ons nauwkeurig bewaakte, het overige gedeelte van hunne partij zich zonder 't minste gevaar voor ontdekking vrij in de kamer kon bewegen, als hun schoeisel daarop berekend was. Daar ik begreep, dat, wanneer ik protesteerde, wij geene manifestatiën zouden krijgen en men mij zou aanwijzen als iemand van eenen “vijandigen invloed” of als “nadeelig voor de séance”, bleef ik de rol van volkomen lijdelijk toeschouwer spelen.’ Wie eene séance van de Davenports heeft bijgewoond, herinnert zich, dat zij het publiek in een halven cirkel plaatsen en uitdrukkelijk gelasten, dat men een keten met de handen vormt. Een of twee van hunne vrouwspersonen zitten aan de uiteinden van de rijen om toe te zien, dat dit bevel wordt nagekomen. Ik voel mij gedrongen hierbij mijne medeschepselen van vleesch en been den raad te geven om zich niet in de voorste rij te plaatsen. Want toen Fay zijn verkleedkunstje in het pikdonker vertoonde, kreeg ik, ofschoon hij op zijn stoel gebonden zat en over een vrij groot terrein te beschikken had, zulk een flinken schop tegen het scheenbeen, dat ik moet bekennen, dat zijne | |
[pagina 619]
| |
gedienstige geesten, evenals het spook van Laplagne, ‘knokkels (of wel hakken) hebben, hard als de mijne’. Ook zou ik dengene, die zich bij de gebroeders in de kast plaatst, niet aanraden de hand van hunne knieën te nemen om een lucifer te ontsteken. Hij zou er slecht afkomen; want het zijn brutale kerels, die tot handhaving van hunne broodwinning tot alles in staat zijn. Sommige mediën in Londen zijn nog brutaler: 't zijn de beminnelijke dames Nicholl, Marshall (eene compagnon der Davenports) Berry en andere. Voordat het donker wordt gemaakt verzoeken de geesten, dat de aanwezigen hunne kleederen met spelden aan elkander bevestigen, opdat niemand zijne plaats verlate. Dan, in het donker, regent het bloemen, piepen vogels, voelt en hoort men 't geruisch van vleugels, hoort men de geesten door eene rol papier als door eene spreektrompet spreken, - 't is ook lastig voor 't medium zonder zulk een eenvoudig instrument zijne stem genoegzaam te veranderen, en niet ieder heeft het talent van buikspreken - enz. Waarlijk, dat zijn in het donker verbazende toeren! - Hoor echter het wonderlijkste van alles: de engel-eenvoudige miss Houghton laat zich op een Pinksterzondag door de geesten verzoeken ‘den wijn te brengen’. Zelve gaat zij uit de naburige kamer flesch en glas halen, en, omdat hiertoe 't licht moest worden ontstoken, zag men, dat bij hare terugkomst uit het andere vertrek het hoofd der heilige met een krans van frissche rozen versierd was. - Te drommel, hoe kon die krans op haar hoofd komen, als geesten hem niet gebracht en er op geplaatst hadden? - Het licht wordt weder uitgedoofd, en, zoo waar, nu hoort men duidelijk, dat wijn uit de flesch wordt geschonken. En als 't weder licht werd, was het glas met wijn gevuld en door onzichtbare handen eenige brokken brood er nevens gelegd. - Wie zal de heilige miss Houghton verdenken van wijde zakken te hebben, waarin ze een ander gevuld fleschje en stukken brood bij zich droeg? - Ware zij een gewoon mensch, ja, dan kon men zoo iets vermoeden. Maar miss Houghton is zeer, zeer godsdienstig; want nu voelde zij zich geroepen om het heilig avondmaal te vieren en het brood onder de aanwezigen rond te deelen. - Voorwaar, onze kermisgoochelaars zijn noch zulke brutaal onhandige bedriegers noch zoo hemeltergend profaan als die onbeschaamde, huichelachtige, Engelsche gelukzoekster.Ga naar voetnoot(*) Niet alle mediën vertoonen zulke dom-naieve kunstjes. Home is veel kundiger goochelaar dan deze vrome dame. Ik weet niet, hoe hij 't maakt om in eene kamer door de lucht te zweven. Doch dit is zeker, dat, als een gewoon mensch het waagt den man, die de zwaartekracht heeft overwonnen, te nabij te komen, de engel oogenblikkelijk weder ter aarde daalt.Ga naar voetnoot(†) - Bamberg hield er indertijd ook eene zwevende dame op na en zou gewis evenmin hebben toegelaten, | |
[pagina 620]
| |
dat men 't wonder van te nabij ging bezien. - Hoe Home 't zoo ver brengt, dat niet alleen hij zelf, maar ook anderen de door hem overgereikte kolen vuur in de handen kunnen nemen, begrijp ik, leek in 't edele goochelvak, evenmin. Maar dit herinner ik mij nog levendig, hoe wij als jongens eens eene voorstelling van een paar goochelaars bijwoonden, die onder anderen ook vuurvreters waren. De arme drommels hadden een kleine recette gehad, terwijl hun dorst groot was. Toen wij, jongens, een poosje nableven, boden zij aan ons tegen de contributie van een dubbeltje per hoofd en per stuk eenige kunsten te leeren: we hadden maar te bevelen, welke toeren we verlangden. Eindelijk viel onze keus ook op het vuurvreten. De man was gereed ons de kunst te leeren, toen de kameraad tusschenbeiden kwam, zeggende: doe dat niet; het is te vuil voor de jongeheeren! - Home zou wellicht gezegd hebben: geef hun 't vuur niet in de handen; de jongeheeren zijn nog niet geloovig genoeg!
Maar, zal men vragen, gaat het nu aan om al deze experimenten voor goocheltoeren uit te krijten? - Millioenen gelooven er aan! Ja, wat zal ik u zeggen? Millioenen gelooven, dat de Maagd Maria in een appel- of kersenboom is verschenen. Millioenen gelooven, dat Maria Lateau elken Vrijdag uit de Christus-wonden bloedt, en zelfs verlichte Protestanten dachten aan de scheppende imaginatie van een hysterisch meisje, totdat eerst onlangs een Zürichs professor de chemische preparaten heeft aangewezen, waardoor het wonder bewerkt wordt.Ga naar voetnoot(*) Millioenen gelooven, dat een man met hersenen als gij en ik tegelijk met de verheffing tot het hoogste kerkambt de gaaf der onfeilbaarheid verkrijgt. 't Zou een onmogelijk werk zijn de dwaasheden en leugens op te sommen, waaraan sedert het bestaan der menschheid millioenen zoo zeer met hart en ziel geloofd hebben, dat zij met een gerust geweten andere millioenen hebben doodgeslagen en doodgemarteld, omdat die er niet aan geloofden. - En Gode alleen is het bekend, aan hoevele leugens en ongerijmdheden ik en gij en millioenen met ons op dit oogenblik nog gelooven. De mensch schijnt bestemd te zijn om aan dwaasheden en leugens te gelooven, - of liever, het menschzijn, d.i. het als verstandelijk wezen in tijd en ruimte beperkt zijn, brengt dit lastige gebrek mede. Maar in geene richting van wetenschap of kunst laat de mensch zich dollere dwaasheden wijs maken en hangt hij ze hardnekkiger aan dan op 't gebied van den godsdienst. 't Bewijs is overbodig. | |
[pagina 621]
| |
Maar hoe komt het? Lieve Phantasie, ik heb u immers niet beleedigd, toen ik straks zeide, dat gij een wonderlijk, schalksch, nukkig, brutaal, leugenachtig ding zijt en dat gij er eigenlijk niets toe bijbrengt om der menschheid den buik te vullen? Gij neemt het mij immers niet kwalijk; want ik heb er toen ook al aanstonds bijgevoegd, dat we u voor al het geld der wereld niet zouden willen missen. Eigenlijk komt die heele redeneering hierop neer, dat gij, niettegenstaande uwe ietwat vrije allures, bij slot van rekening toch hoogst godsdienstig zijt. Ten minste: gij kunt godsdienstig zijn. En als gij gezond zijt, dan zijt gij ook godsdienstig. Gezond zijt gij, als de door u geïnspireerde gewrochten der kunst den aanschouwer boven al wat laag, gemeen en dierlijk is, verheffen: als het zinnelijke zoo geïdealiseerd is, dat het met onweerstaanbare kracht de gedachte aan het eeuwige, oneindige, boven alle lage hartstochten en zelfzucht verhevene opwekt. Overal, waar de mensch zich aan de dierlijkheid onttrok, om in wel geordende staten te leven en zich door arbeid welvaart te verschaffen, waart gij tegenwoordig om te verhoeden, dat de geest zich niet eenzijdig op het stoffelijke richtte, maar dat de in 's menschen gemoed sluimerende idee van een boven tijd en ruimte verheven wezen der dingen ontwaakte en zich veredelde. Zoo wisten de Grieken te verhalen van de wonderbare macht van een zanger als Orpheus. Zoo aanschouwen wij als het ware, hoe een Homerus uit de meest kinderlijke begrippen over de natuur de stof put om het ideale wezen der goden in liefelijke beelden der phantasie te hullen. Beeldhouwers, bouwmeesters werken mede om door hunne gewrochten den mensch uit de stof op te beuren en door zinnelijke vormen 's menschen geest boven de zinnelijkheid te verheffen. De treurspeldichters en Plato rekenen reeds op een publiek, dat den geheimzinnigen afgrond der ons aangeborene mystiek tracht te peilen. Wat bij de bevoorrechte Grieksche natie op zoo éénig harmonische wijs is geschied, heeft overal elders in zekere mate plaats gehad. Overal is het de Phantasie, die de dichters en kunstenaars bezielt om de geesten aan den kring der stof te onttrekken en hen het afschijnsel van het eeuwige en oneindige, - van het goddelijke te laten zien. En ook in onze beschaafde en christelijke maatschapppij wekt zij een hooger gevoel op bij menigeen, voor wien de wijsgeerige beschouwingen der metaphysica een gesloten boek zijn en die een godsdienstig vertoog met zekeren weerzin van zich schuift. Wie telt hen allen, die door een Haydn, Mozart, Beethoven, Mendelssohn ‘op de vleug'len des gezangs’ naar de wereld des lichts worden opgevoerd? Ja, dat mag zoo zijn, mompelt gij; maar de man, van wien ge daar een paar woorden aanhaaldet, de ongelukkige Heine, stond toch waarlijk niet in den dienst eener godgewijde Phantasie! | |
[pagina 622]
| |
Zwijg, zeg ik u. Heine stond in de macht van een boozen genius, en toch had de echte en reine, de innig godsdienstige Phantasie hem bij zijne geboorte toegelonkt, om hem nimmer geheel los te laten. Denk aan zijn: ‘Du bist wie eine Blume’ en aan zoo menig ander lied en vraag u zelven met de hand op 't hart, of het u niet meer sticht dan menig knorrig vroom gezang van Bilderdijk? Als de Phantasie u door de pen van haren zoon Dickens laat lachen, dat u de tranen over de wangen loopen, is het u dan niet wel eens voorgekomen, alsof die koddige gestalten u liefderijker en zachter stemden dan menige preek over teksten uit Corinthe XIII? Gij hebt begrepen, niet waar, wat ik bedoel, als ik de echte, reine Phantasie bij uitstek godsdienstig noem? Leid hieruit echter, bid ik u, niet de gevolgtrekking af, dat alle Phantasie, die zich met het goddelijke, godgeleerde en godsdienstige bezig houdt, daarom den naam van godsdienstige verdient. Verre van daar. Evenals er eene phantasie is, die het zinnelijke tracht te veredelen en tot het goddelijke op te heffen, bestaat er, helaas, ook eene phantasie, die het goddelijke omlaag trekt en het door het slijk sleurt, totdat het tot onkenbaar wordens bemorst en bezoedeld is. Dat is de phantasie, die alle godsdiensten met gedrochtelijke en walgelijke scheppingen vervulde. Zij schiep Baal en Moloch. Zij meubelt de tempels der Buddhisten met hare afschuwelijke beelden. Zij schildert eene hel. Zij laat den Duivel rondwandelen. Zij vervulde den geest van waarlijk welmeenende en vrome mannen als Swedenborg en Stilling met voorstellingen, die het goddelijke en eeuwige tot eene karikatuur maken. Zij laat somnambulen woorden uitslaan, die maken, dat de man van gezond verstand met het heilige den spot drijft. Zij bewerkt de geloovigen van het spiritismus, dat zij de prooi worden van goochelende mediums. De grond van al deze ziekelijke afwijkingen is goed: de mensch streeft met onweerstaanbare aandrift naar het eeuwige, oneindige, goddelijke. Wel hem, als hij het doet langs den weg, dien ons door tijd en ruimte begrensd wezen hem aanwijst; als hij van beneden naar boven stijgt, in het zinnelijke de idee van het bovenzinnelijke tracht te ontraadselen. - Maar wee hem, als hij waant, dat de omgekeerde weg hem spoediger tot het doel zal leiden: als hij voor het goddelijke vormen schept, het symbool voor de wezenlijkheid neemt, de wolk omhelst in plaats van Juno. Dan wordt de Phantasie de moeder van al de ziekelijke scheppingen der mystiek, die als een grauwe draad door de geschiedenis der menschheid loopen.
En als nu ten allen tijde de ziekelijke phantasie, die een zinnelijken | |
[pagina 623]
| |
droom over het onzinnelijke stijf en sterk verkiest erkend te hebben als den wezenlijken vorm van het boven vorm verhevene, millioenen aanhangers heeft gehad, is het dan zoozeer te verwonderen, dat ook het tegenwoordige spiritisme, als verzinnelijking van het onbekende en onerkenbare, zich spoorslags over de aarde heeft verbreid, te eer wijl het tevens een - onderhoudend gezelschapsspel aanbiedt? - Wie heeft de Swedenborgianen geteld? - In 't begin dezer eeuw waren er alleen in Manchester 9000. - Wie berekende ooit het getal der geloovigen aan de clairvoyanten? - Neem hierbij in aanmerking, dat deze oud-spiritistische richtingen zich bijna geheel in het nieuwe spiritisme hebben opgelost, en gij zult beseffen, hoe onbeduidend het argument der spiritisten is, dat zij de aanhangers bij millioenen tellen. Slechts gering is het aantal dergenen, die de stelling kunnen vasthouden, dat het eeuwige en oneindige noodzakelijk buiten tijd en ruimte bestaat. De leerstellingen der kerkgenootschappen, die dit, hoewel nooit volkomen zuiver, verkondigen, bevredigen hen niet. De geest onzer eeuw is bovendien afkeerig van priester- en dogmendwang, in welken vorm 't ook zij. Hoe verleidelijk is het dus het middel in handen te krijgen om zelf onmiddellijk omtrent het geheimzinnige bovenaardsche ingelicht te worden?
Het is vóór alles noodig de tegenwoordige spiritisten in twee soorten te scheiden. De groote hoop van deze geloovigen - die eigenlijk bij uitsluiting den naam van ‘geloovigen’ verdient - schrijft de verschijnselen toe aan de werking van geesten, meestal voormalige aardbewoners, die het lichaam hebben verlaten. Zij worden in dit geloof gesterkt door de mediums, die door deze verklaring der verschijnselen hun belang het meest gebaat zien. Er bestaat echter eene minderheid van spiritisten - ik zou bijna zeggen: de aristocratie der gemeente, - die de verschijnselen niet door de werking van onbelichaamde en bovenaardsche wezens laat plaats grijpen. Zij beweren, dat het menschelijk organismus, behalve de krachten, die de physiologen er aan toekennen, nog eene tot nu toe raadselachtige en niet genoegzaam onderzochte kracht bezit. Sommigen, - zooals Crookes, gewagen van eene psychische kracht (zielekracht). Hiermede is echter zoo goed als niets gezegd. Wat is de ziel (psyche)? Is zij eene combinatie der stoffen van het organismus? Welnu, dan kan de door haar voortgebrachte kracht eveneens tot de bekende natuurkrachten worden herleid. Is de ziel een onstoffelijk, een geestelijk wezen, dan valt het moeilijk in te zien, hoe geestelijke krachten onmiddellijk mechanische werkingen zouden voortbrengen. - | |
[pagina 624]
| |
Nees von Esenbeck gewaagt van eene zenuwatmosfeer en komt daarmee terug op het oude fluidum der magnetiseurs. Iets dergelijks is het Od van den baron von Reichenbach: eene voor zoogenaamd sensitieve personen zichtbaar waarneembare en dus fijn stoffelijke uitvloeiing uit de lichamen, die ze als een dampkring omhult en, omdat zij werkelijk nog een deel van 's menschen wezen is, wellicht invloed op andere voorwerpen zou kunnen uitoefenen. Het perisprit van sommige Engelsche lieden van 't vak kan moeilijk anders vertaald worden dan als: eene den mensch omhullende geestelijke atmosfeer. Oud is reeds de weg om de werkingen te verklaren door electro- of galvanomagnetismus. Doch sedert de physiologen meer en meer terugkomen van de hypothese, dat de zenuwen de draden zouden zijn, waarlangs zich een galvanische of electrische stroom beweegt, die in de zenuwcentra wordt voortgebracht, komt ook deze oplossing op den achtergrond. - Duister is het, wat de mannen van 't vak verstaan onder ‘vitaliseeren’. Als een meubel zich in de séance beweegt, als een potlood schrijft, dan zijn deze voorwerpen ‘gevitaliseerd’. Ik zou vertalen: ‘dan is hun leven meegedeeld’. Denkelijk gaat het u evenals mij, en maakt deze vertaling van 't woord u geen grein wijzer. Ik geloof, dat alle wetenschappelijk gevormde mannen, die de verschijnselen van 't spiritisme niet aan opzettelijk bedrog en aan onwillekeurige zelfmisleiding toeschrijven, het hierover volkomen eens zijn, dat tafeldans, kloppen, schrijven, zichtbare verschijningen en wat er meer in de séance voorvalt wordt voortgebracht door de personen zelven, die er aan deelnemen. Het hoe, de kracht waardoor is en blijft bij hen een onopgelost probleem. Slechts onwetenschappelijke lieden, dwepers en mediums, die de zaak als broodwinning exploiteeren, spreken van geesten of schimmen, die de hand in 't spel zouden hebben. Dit is ook volkomen natuurlijk. Op hoe lager standpunt van ontwikkeling de mensch staat, hoe minder hij de oorzaken van werkingen kent, des te meer neemt hij bovenaardsche wezens aan om de rol van een deus ex machina te vervullen. Zoo meent de wilde, dat in het kokende water een daemon zit, die het borrelen en draaien veroorzaakt. - Dwepers hebben altijd en overal de lucht bevolkt met goede en booze geesten. - En wat de mediums betreft, het beroep zou weldra te niet gaan, als zij bekenden: ik ben het, die deels door eene kracht van mijn zenuwleven, waarvan ik mij zelven geene verklaring weet te geven, deels door eenvoudige goochelkunstjes al de bewegingen en geluiden voortbreng. Dan toch zou de zaak worden verplaatst op het terrein van physische proefnemingen en goocheltoeren; de prikkel van 't geheimzinnige zou ontbreken en de hoop op openbaringen van de overzijde des grafs vervliegen. Domheid en dweperij, aangevuurd door de ziekelijke phantasie en gesteund door geldzuchtige mediums, ziehier de vreeselijke overmacht, waartegen de onbevooroordeelde beschouwer en onderzoeker van het | |
[pagina 625]
| |
spiritismus heeft te kampen. Bedenk, dat hij daarenboven met minachtend schouderophalen bejegend wordt door geleerden en ongeleerden, die alle feiten aan leugen of bedrog toeschrijven. Voorzeker, dan is de positie van ernstige denkers als PertyGa naar voetnoot(*) niet benijdenswaardig. De orthodoxe spiritisten als vijanden in den rug, de onverschilligen als spotters op eenigen afstand en eene onbewezene hypothese vóór zich, - er behoort geestkracht toe om zich op deze wijs jaren lang met onverdroten ijver aan het onderzoek van de ‘nachtzijde van 's menschen wezen’ te wijden. Gelukkig, dat voor de minderheid der heldere hoofden een groote hulp is opgedaagd tegenover de groote bende der schreeuwers. Te Londen bestaat een genootschap, de Dialectical Society. In deze bijeenkomsten worden quaestiën besproken, waarvan een behoorlijk ‘geschoold’ en voortdurend in de tucht zijner voormalige professoren blijvend Nederlander de haren te berge rijzen, bv. ‘Is zelfmoord in zekere omstandigheden te billijken?’ of ‘Over de prostitutie’, ‘Over 't al of niet bestaan eener godheid’ enz. Volkomen vrijheid om zijne gedachten te uiten zonder aanzien des persoons wordt in deze vergaderingen aan een ieder gewaarborgd. Men mag daar (hoor, Nederland!) stellingen, die tegen het door zekere autoriteiten aangenomene indruischen, niet doodschreeuwen noch doodstemmen noch doodzwijgen. Meen daarom niet, brave Nederlander, dat zulk eene vereeniging, waar men somtijds dingen hoort verdedigen, die professor A of B ten onzent, in plaats van met woorden, met een minachtend schouderop halen zouden beantwoorden, een ‘ploertentroep’ is. Hiervoor waarborgen ons vele groote namen: de wereldberoemde John Lubbock verwaardigt zich voorzitter te zijn en onder de vice-presidenten komen voor Huxley, G.H. Lewis en anderen. Dit niet voor zoogenaamde paradoxen terugdeinzende genootschap heeft het niet beneden zijne waardigheid geacht het spiritismus aan een wetenschappelijk onderzoek te onderwerpen. Het hoofdbestuur heeft tot dit doel benoemd een comité van 30 leden, dat zich wederom verdeeld heeft in zes sub-comité's, die ieder op zich zelf zouden trachten de zaak door middel van proefnemingen te onderzoeken. Ongeveer anderhalf jaar lang werden in deze sectiën proeven genomen, van 26 Januari 1869 tot 20 Juli 1870, toen het rapportGa naar voetnoot(†) | |
[pagina 626]
| |
bij 't hoofdbestuur werd ingediend, dat - weigerde het verslag in 't licht te geven. Daar het hier te doen is om het vonnis der wetenschap is het van 't hoogste belang, dat wij de reden dezer weigering, of liever van dit zich terugtrekken wat nauwkeuriger nagaan. Te meer is dit van belang, omdat, naar ik zie, ook ten onzent de voorstanders van 't spiritismus zich op dit boek beroepen. Zeer ten onrechte. Want wie niet wil schermen met op zich zelf staande uitspraken van onderafdeelingen of van individuen, die er in gevonden worden, maar het geheel in zijn gezond verband beschouwt, bespeurt weldra, dat het boek hoogst compromitteerend is voor de rechtzinnige aanhangers der wonderleer. Reeds de reden, waarom het hoofdbestuur weigerde zich na inzage van 't rapport met de zaak in te laten, stelt de spiritisten in een uiterst verdacht licht. Ofschoon de deelnemers aan de experimenten, die nu op eigen verantwoording de uitgaaf bezorgden, zich wel wachten de reden onbewimpeld op te geven, en het laten voorkomen, dat het dialectische Genootschap ‘over de onverwachte resultaten ontsteld was’, behoort er juist geene buitengewone scherpzinnigheid toe om de oorzaak der hoffelijke weigering van 't hoofdbestuur te bevroeden. Het gehalte der gecommiteerden is zeer twijfelachtig. Onder de namen der benoemden (p. 8 vg.) treffen wij die van vier doctoren in de medicijnen aan Doch twee van hen bedanken aanstonds en een derde, dr. J. Edmunds, verklaart de zaak van 't begin tot het einde voor de grofste bedriegerij en looft eene aanzienlijke premie uit aan ieder, die de aanteekeningen in zijn zak of in zijn zakboekje zal kunnen lezen (p. 80). En wat nu de overige leden betreft: hoe komt het, dat van de zes sub-comité's, die ieder op eigen hand experimenteerden, twee in 't geheel geene verschijnselen hebben kunnen te weeg brengen? - Vergeef mij, lezer, ik vergis mij! Want in comité no. 6, dat vruchteloos getracht had tafels te bewegen, bracht eenmaal eene dame twee kinderen van acht en tien jaren mede, die zij voor mediums uitgaf. Deze namen plaats aan een klein schaaktafeltje, dat zij in eene schommelende beweging brachten! (p. 55). - De geloovigen zullen, dunkt mij, in dit geval een weinig ongeloof wel willen vergeven. Hoe kwam het nu, dat van de zes afdeelingen twee niets hebben kunnen uitrichten? - Zijn de afdeelingen bij 't lot getrokken, of hebben veeleer de geestverwanten zich door zeer natuurlijke sympathie bij elkaar aangesloten? 't Laatste schijnt het geval te zijn geweest; de samenstelling der gezelschappen was ten minste volkomen vrij: men bezocht elkander over en weer en noodigde ook niet-leden tot bijwoning uit. Ja maar, zal men zeggen: al die deelnemers aan de vier afdeelin- | |
[pagina 627]
| |
gen, die verschijnselen kregen, waren toch geene spiritisten! - Inderdaad wordt dit punt herhaaldelijk door de verslaggevers gereleveerd. Doch de ongeloovige dr. Edmunds leert ons (p. 80), dat in deze bewering een klein advokatenkunstje, misschien wel een Jezuietenstreekje schuilt. Onder de benaming ‘spiritisten’ verstaan de uitgevers enkel: ‘spiritisten van professie’; - begunstigers, geloovigen, halfgeloovigen, mystieken, die liever wonderen zien dan naar natuurlijke oorzaken vorschen, - die allen komen op rekening der kategorie ‘ongeloovigen’. En dit moet dan ook wel in acht worden genomen bij de meermalen herhaalde réclame, dat terwijl vóór den aanvang van 't onderzoek de meerderheid volslagen ongeloovig was, ten laatste nagenoeg allen bekeerd werden. Wij hebben dus gegronde reden om aan te nemen, dat bij de willekeurige en onregelmatige samenstelling der sectiën, vriendschapsbetrekkingen en geestverwantschap eene groote rol hebben gespeeld. En 't schijnt ons geene gewaagde hypothese hierin hoofdzakelijk den grond te vinden van de volkomen vruchtelooze proefnemingen der twee subcomité's, in welke spiritisten en geloovigen de volslagene minderheid zullen hebben uitgemaakt. Dit vermoeden omtrent de samenstelling en de geheel tegenstrijdige geestesrichting van de vier en de twee sectiën wordt door een ander feit zeer versterkt. Bij de vier comité's, die met goed gevolg hebben gewerkt, werden gasten en vooral dames genoodigd (zie bv. p. 35, 37, 42). Soms hadden de vreemde gasten de overhand (p. 37). Ja, comité no. 2 gaat zoover om te verklaren, ‘dat het zonder de tegenwoordigheid van twee dames nooit manifestatiën heeft verkregen (p. 32 vgl. p. 49)’. Zoo, zoo, wie waren ‘die twee dames’? Waarlijk, lezers, als er sprake is van Engelsche en Amerikaansche dames, die zich met spiritisme afgeven, bestaat er alle reden om nog meer op zijne hoede te zijn dan bij de heeren, die dit loffelijke beroep hebben gekozen. We noemden straks reeds in éénen adem een stuk of wat van die lieve heiligen. Die omvangrijke rokken en sleepjaponnen geven eene uitmuntende gelegenheid aan de voeten om zich vrij te bewegen. Toch voelde Dr. Edmunds eens, bij ongeluk, dat juffrouw Marshell - eene waardige compagnon der Davenports - met haar voet tegen den poot van de tafel de gewone klopgeluiden voortbracht (p. 75). Bij eene andere gelegenheid klonken krachtige slagen in eene piano. Het kleed van dezelfde dame stond echter in zeer nauw verband met de rol van den voorpoot der piano, en aan zulk een instrument kan een zacht schoppen al heel forsche klanken voortbrengen (p. 77). Ja, wat meer is, de loyale ontmaskeraar der spiritistische kunstjes, dezelfde Dr. Edmunds, vertrouwt in dit opzicht zijne eigene vrouw niet best. De voor het spiritismus ijverende uitgever der Duitsche vertaling bericht ons - vrij naief - ‘dat Dr. Edmunds de | |
[pagina 628]
| |
40 zittingen van Comité no. 1 niet heeft willen bijwonen, ofschoon toch zijne eigene vrouw als medium daarbij werkzaam was’. Argelooze uitgever, begrijpt gij dan niet, waarom Edmunds wegbleef? Of denkt gij, dat de man, die overal de mediums betrapt, geheel onverschillig is voor huiselijke rust? 't Is inderdaad vermakelijk om te zien, hoe de heeren der - laten we ze nu eens zoo noemen - geloovige sectiën zich door de ter bijwoning uitgenoodigde spiritisten hebben laten bij den neus nemen. 't Gold de vraag, of eene tafel kan blijven dansen, als op eenmaal al de handen worden weggenomen? - Physisch onmogelijk zegt gij! - Maar 't gebeurde toch en wel bij helder gaslicht. Tafels bewogen zich, als de kring zich een paar voet en verder verwijderde zonder de handen er naar uit te strekken; ‘doch verscheidene leden van het Comité spraken vrijwillig af om beurten wacht te houden onder de tafel (p. 127). En wederom (p. 143) bij een gelijk evenement: ‘een gast, die verklaarde deze verschijnselen nog niet te kennen, zat geruimen tijd gedurende het voortbrengen van deze geluiden onder de tafel. - Wat baat het na afloop van zulk een wonder ‘de tafel op den grond te leggen, met de pooten omhoog, en haar zooveel mogelijk stuk voor stuk uit elkander te nemen (p. 148)’? O, heilige eenvoud, alsof de beweegoorzaak in en niet onder de tafel had gezeten! - 't Zal wel waar zijn, wat gij ergens zegt, mijne heeren, ‘dat de tegenwoordigheid van zekere personen noodzakelijk is om de verschijnselen te verkrijgen, terwijl de tegenwoordigheid van andere gewoonlijk hinderlijk is (p. 13)’, - bv. van toekijkers zooals Dr. Edmunds, niet waar?
't Is een hoogst opmerkelijk feit, dat, niettegenstaande de welwillende gezindheid der met spiritisten samenwerkende sectiën, er eigenlijk toch geene ‘hoogere’ manifestatiën verkregen zijn. Geene onzichtbare handen hebben instrumenten bespeeld, - zelfs eene bel kon men niet aan 't luiden krijgen, (p. 146), hoewel de geesten in eene vorige séance beloofd hadden, dat het in eene volgende zitting zou gebeuren (p. 139). Er is eigenlijk niet anders vertoond dan verschuiven en kloppen van tafels. - 't Was voor de mediums ook zeer hinderlijk, dat zij de leden der comité's niet gevoegelijk van de medewerking konden uitsluiten. Al heeft men ook met geloovigen te doen, behoeft de verbroedering toch niet zoover te gaan, dat men hen in de kunstgrepen van 't vak inwijdt. Ik kan u, waarde lezer, bij deze gelegenheid een aardig staaltje meedeelen van de wijs, waarop de leugens in de wereld komen. In Comité 5 was men overeengekomen den prins der mediums, den grooten Home uit te noodigen. Eene weigering van zijn kant om de zaak aan een wetenschappelijk onderzoek te onderwerpen zou gelijk | |
[pagina 629]
| |
hebben gestaan met de bekentenis, dat hij enkel goocheltoeren vertoont. Hij zal bovendien wel iets hebben geweten van den goeden geest, die deze sectie bezielde. Hij kwam. Maar hij had buiten den waard gerekend; want de lastige Dr. Edmunds zorgde, dat hij er ook was. De eerste comparatie had plaats den 2den April 1869. Veroorloof mij, dat ik een stukje uit de notulen der séance overschrijf: ‘De zitting duurde twee uren en twintig minuten, en de verschijnselen waren alleronbeduidendst: zij bestonden slechts in eenige klopgeluiden en in lichte bewegingen van de tafel. De beweging was het gewone heen- en weerschommelen, doch onregelmatig, en de kloppende geluiden waren zeer zwak. Generaal B. kreeg lichte stuipachtige bewegingen in den rechterarm, waarvan hij verklaarde, dat ze buiten de macht van zijn wil stonden. Men overhandigde hem een potlood en zijne hand schreef eenige onregelmatige trekken, die geen der aanwezigen in staat was te ontcijferen. Bij het einde der séance en na 't vertrek van Home en van de geesten, toonde Dr. Edmunds aan, dat de eettafel, hoewel groot en massief, toch gemakkelijk door eene geringe inspanning der spieren in beweging kon gebracht worden. Den 9den April werd het onderzoek hervat, bij welke gelegenheid Home weder vergezeld werd door Lord Adare en Jonker LindsayGa naar voetnoot(*). AlleGa naar voetnoot(†) leden van het comité waren tegenwoordig, uitgezonderd Dr. Edmunds. Een half uur na den aanvang der zitting vernam men eenige zwakke klopgeluiden, die schenen te komen van de plaats, waar Home zat. Den heeren Bradlaugh en Dyte kwam het voor, dat zij uit de pooten der tafel ontstonden, en op verzoek van Home ging eerstgenoemde heer op den grond zitten, om voor elk mogelijk bedrog gevrijwaard te zijn. De tafel voerde thans evenals bij de vorige gelegenheid eenige zwakke bewegingen uit en de klopgeluiden duurden voort. De heer Bradlaugh beweerde, dat zij uit de pooten van de tafel kwamen, de heeren Bergheim, HomeGa naar voetnoot(§) en Jencken verklaarden echter dat zij op het blad van de tafel werden voortgebracht. In het verloop van den avond scheen Home zich eenigszins ongesteld te gevoelen. Hij stond op, riep “ach!” en bedekte zich het gelaat met de handenGa naar voetnoot(**). Eenige minuten later beweerde Jonker Lindsay, dat hij niet in staat was den linkerarm te bewegen en dat de spieren volkomen stijf werden. Hij werd onderzocht door den heer Dyte, maar deze kon volstrekt geene abnormale verschijnselen ontdekken. De klopgeluiden gingen bij tusschenpoozen voort. Maar ofschoon de séance tot kwartier over tien verlengd werd, nam men verder geene verschijnselen van eenig belang waar. | |
[pagina 630]
| |
Vrijdag den 16den had Home op nieuw eene bijeenkomst met het comité. Hij werd vergezeld door jonker Lindsay en lord Adare. De “cirkel” werd om half negen gevormd, en de klopgeluiden en bewegingen der tafel herhaalden zich. Het kloppen was zeer zwak en geleek op het tikken met den nagel op de tafel. Ten opzichte van de bewegingen liet Dr. Edmunds zien, dat de tafel zich met opmerkelijke gemakkelijkheid op hare rollen bewoog en van zijne zitplaats met zeer geringe krachtsinspanning kon verschoven worden. De vierde en laatste zitting van het comité leverde de zwakste verschijningen van alle op, en ten gevolge van de latere ziekte van Home werden de proefnemingen niet hervat. Bij deze zitting gaf Home alle gelegenheden tot onderzoek en scheen hij zelf ijverig mede te werken tot bevordering van het doel, dat het comité zich voorstelde. Het is bijna overbodig hierbij te voegen, dat bij geen van deze bijeenkomsten iets plaats had, dat men aan bovennatuurlijke oorzaken zou kunnen toeschrijven. De leden hadden zeker verwacht getuigen te zullen zijn van eenige gevallen van het beweerde buitengewone licht worden van Home, maar reeds bij den aanvang van 't onderzoek verklaarde hij, dat de door zijn invloed voortgebrachte verschijnselen zich op eene onzekere wijs openbaarden en dat hij de macht niet bezat om ze naar willekeur te laten geschieden. De séances werden in eene helder verlichte kamer gehouden’. Waarom wij de notulen dezer vier vergaderingen in haar geheel mededeelen? 't Is wèl de moeite waard. Want nu volgt een verslag van dezelfde gebeurtenis uit eene andere bron, dat u eensvooral op nadrukkelijke wijs zal leeren, hoe de wonderverhalen omtrent het spiritismus in de wereld komen en hoe op dat terrein ‘de geschiedenis geschreven wordt’. ‘Den 31sten Maart 1869Ga naar voetnoot(*) stelde Home voor aan een comité der Dialectical Society eene séance te houden. Men dreef de maatregelen van voorzorg zoo ver, dat men Home van kleederen liet veranderen en hem die van een ander liet aantrekken. Men was niet voornemens eene séance te houden, maar toen Home met Jencken gekomen was, klonken den geheelen avond sterke slagen en men hoorde zware stappen in den gang. Toen vormde men den kring om eene vierkante tafel. Slagen klonken. Na weinige minuten trilde de tafel en verhief zij zich van den grond, eerst één voet hoog, na verdere slagen twee voeten, ver- | |
[pagina 631]
| |
volgens evenals een schip schommelend 5-6 voeten en hooger; waarop zij zacht neerkwam met een geluid als van eene locomotief. Toen brachten de geesten aan ieder bloemen, en Home geraakte in een ekstatischen toestand. Ons vermanend om ons bedaard te houden ging hij tegen het raam staan en sloeg de gordijnen om zijne schouders. Zijn hoofd en hals teekenden zich scherp af tegen het raam, dat door het gas op de straat verlicht was. Na eenigen tijd verscheen tusschen Home en de toeschouwers eene gedaante, op een dun stokje steunend, wier omtrekken steeds duidelijker werden. Zij was als omsluierd, half doorschijnend en bleef 2-3 minuten zichtbaar. Daarop werd de rechterwand van de kamer verlicht door een blauw schijnsel. Het licht scheen uit te gaan van kleine lichtende vlekken in 't midden van den muur. De verlichte oppervlakte was 5-7' groot. Voor den muur verscheen vervolgens eene zwak lichtende, doorschijnende gestalte, die, vóór den verlichte muur uitkomend, op deze haar schaduwbeeld wierp. Het was de silhouet eener dame, in eene soort van doorschijnend licht gehuld. De trekken kon men niet onderscheiden, maar wel de beweging van eene dame onder de kantachtige draperie. Dit herhaalde zich 4-5 maal. Men werd tegelijk uitgenoodigd niet al te positief, niet al te opmerkzaam te zijnGa naar voetnoot(*), daar dit de voorwaarden om het te kunnen waarnemen zou storen. Na een kort vertoef werd de linkerwand verlicht, vervolgens de sofa, en tusschen deze en Home zag men weder eene gedaante. Toen werd de achterwand der kamer verlicht en groote 2-3 duim lange stralen van een phosphorusachtig licht vertoonden zich. Eene geestenhand legde daarop een koralentak op het hoofd van A en raakte zijn voorhoofd aan, vervolgens de hand van Rudall, den heer Mac-Kenzie, eindelijk den verslaggever Jencken. Op nieuw werden bloemen gebracht en op eene vraag van JenckenGa naar voetnoot(†) sloeg de pendule. Men hoorde zware stappen in den gang en de vleugeldeuren openden en sloten zich met geweld. De séance eindigde als gewoonlijk, toen de ekstatische toestand van Home ophield. Wij moeten hier nog bijvoegen, dat de sofa zich van den muur naar de aanwezigen bewoog en dat een stoel zich schuins door de kamer in de lucht verhief en dat men onduidelijke half- gearticuleerde geestenstemmen hoorde.’ Eene vergelijking van dit bericht, door den geleerden, maar wel wat te goedgeloovigen PertyGa naar voetnoot(§) overgenomen uit het spiritistische tijdschrift Human Nature, Mei 1869, p. 249 vg., met de notulen van het comité geeft rijkelijk stof tot nadenken. Welke van de beide bronnen zou de waarheid meedeelen? Mij dunkt, de notulen verdienen het meeste vertrouwen, vooral wanneer men bedenkt, dat zij overal in een het spiritismus gunstigen geest | |
[pagina 632]
| |
zijn gesteld. En bespeurt men dan daaruit, dat er niets, letterlijk niets van de gehoopte wonderen is voorgevallen, dat Home's kunst volslagen is gelogenstraft, dan moet men vragen: hoe komen de spiritisten aan de tergende onbeschaamdheid om zulke godvergeten leugens te durven verzinnen? Als het ‘ab uno disce omnes’ nog eenige waarheid bevat, moet men verder vragen: wat is er aan van de overige wonderen van Home? Zijn ze allen gelogen evenals deze? Of verricht hij van tijd tot tijd op behoorlijken afstand van toeschouwers, die hem niet te na op de handen kijken, zekere goocheltoeren, die door organen als Human Nature en Spirit. Magazine tot in 't oneindige vergroot worden; terwijl hij bij aanwezigheid van verdachte toeschouwers steeds het voorwendsel in voorraad heeft, dat hij niet over de geesten kan bevelen en niet het vermogen bezit om naar willekeur de verschijnselen voort te brengen? Ik geloof, dat wij, het laatste aannemende en niet on voorwaardelijk alles voor leugen verklarende, het zachtst mogelijke oordeel over den kunstenmaker vellen. Eene zachtheid, die hij eigenlijk niet verdient, omdat hij de duivelsche gewoonte heeft het heilige met zijne goocheltoeren te moeien door ze te laten voorkomen als uitwerkselen van het geloof, waarvan de Christus zegt, dat het den mensch in staat stelt om wonderen te verrichten.
Waarlijk, de verdedigers van het spiritismus zijn zeer onhandig - of blind - als zij zich op het rapport van het Dialectische Genootschap beroepen. Niet alleen wegens de nederlaag, die hun patroon Home daar geleden heeft - eene nederlaag, die voltooid wordt door de lompe leugens en zwetserij, waarmede zijne helpers trachten het gerucht er van te smoren - maar ook wegens de verdere zaken, die bij de overige proeven hebben plaats gegrepen. Van de ‘hoogere’ kunsten is niets vertoond: geen strooien van bloemen of vruchten, geene geestenstemmen, geene geestenhanden, geene geestenmuziek, geene aanrakingen, geen zweven, - niets van dit alles in het groote aantal zittingen van de zes comité's, waarbij de beste mediën werden te baat genomen. Het comité had eene uitnoodiging aan het publiek gericht om mondeling en schriftelijk opgaven van ervaringen op spiritistisch gebied te ontvangen. Het heeft tal van personen in 't verhoor genomen. Doch opmerkelijk is het, dat die getuigen over 't algemeen mediën en spiritisten van beroep zijn, die wonder op wonder weten mee te deelen en klaarblijkelijk onder ééne vlag varen. En wat de schriftelijk ingekomene mededeelingen betreft, zooals zich liet verwachten heeft men een overvloedigen oogst van wonderen gekregen evenals men die in alle boeken, tijdschriften en journalen over mystiek aantreft. Die gewrochten der verwarde phantasie van individuen strekken echter geenszins om de waarde van 't rapport te verhoogen, en de op- | |
[pagina 633]
| |
name ervan stelt reeds aanstonds de bedoelingen der redactie in een zeer verdacht licht. Doch niet te voorbarig! - De geesten vervaardigen ook teekeningen, en hiervan weet die leelijke Dr. Edmunds weer een aardig stukje mee te deelen (p. 71). 't Is dezelfde séance, waarvan hij ons vroeger vertelde, toen de spiritisten hem zoo netjes in een hoek hadden geplakt. ‘Wij zaten zoo lang, dat wij allen tamelijk moede werden. Wel vernam men van tijd tot tijd klopgeluiden, maar er gebeurde niets vermeldenswaardigs, zoodat eindelijk het gas werd aangestoken, om te zien of wij teekeningen van geesten konden krijgen. Eene gewone portefeuille werd geopend en men vond daarin een quarto-vel postpapier. Guppy vouwde het open, maar er verschenen geene schrijfletters of teekens op. Nadat een potlood behoorlijk naast de geslotene portefeuille gelegd was, wilde men juist het gas uitdraaien, toen ik niet kon nalaten mijn gastheer opmerkzaam te maken, dat, als er inderdaad een onderzoek zou plaats vinden, hij en ik het papier moesten teekenen, om de identiteit van het vel te waarborgen. Aanstonds stemde hij mij dit toe. Wij openden de portefeuille weder, en bij het nazien van het voorheen schijnbaar gewone vel postpapier bevonden wij, dat het drievierden van een dubbel gevouwen vel waren, en dat het derde vierendeel naarbinnen was gevouwen en aan de binnenzijde de gedaante van een zorgvuldig met potlood geteekenden engel bevatte. Dit derde vierendeel scheurden wij af, en beiden schreven wij iets op het overgeblevene vel van vier bladzijden, mijn gastheer, als ik mij niet vergis, den naam van een zijner Derby-paarden. Toen het licht was uitgedraaid, kwamen eenige klopgeluiden, en spoedig daarop hoorden wij 't vel papier ritselen, even alsof een van de partij der spiritisten, die tegenover ons zat, het deed, waarbij het éénige opmerkelijke feit was de onbewimpelde manier, waarop het geschiedde. Daar men echter de kamer volslagen donker had gemaakt en wij allen ons verbonden hadden ons niet te verroeren of in te grijpen, geschiedde het ongestraft en het inderdaad onbewimpelde der handeling zou zonder twijfel spiritisten overtuigd hebben, dat er waarlijk een geest op de tafel was, die dit vel papier kreukelde en in zijne handen bewoog. Op bevel van Guppy werd eindelijk het gas weder aangestoken. De identiteit van het papier werd onderzocht en het werd als hetzelfde herkend, doch het bevatte niets dan eenige ellendige krabbels. Dit werd door allen voor eene mislukte proef verklaard en men leerde ons, dat de geesten somtijds zeer nukkig zijn, enz.’ Doch, lieve lezer, we behoeven ons niet door den ondeugenden Dr. Edmunds te laten rondleiden. Ziehier een stuk uit de notulen van de 36ste séance van 't eerste comité (p. 145): ‘Een drinkbeker met twee ringen ernaast, benevens een potlood met een blad papier, dat te voren onderzocht en volkomen vrij van eenig schriftteeken bevonden was, werden ten aanschouwen van den | |
[pagina 634]
| |
kring op den grond onder de tafel geplaatst en neergelegd, terwijl de leden zorgvuldig 't geen gebeurde nagingen. Eenigen tijd daarna werd het papier opgenomen en men vond er een trek op, die op de letter J geleek, duidelijk met potloodGa naar voetnoot(*) geschreven. Het glas en de ringen vond men nog in denzelfden toestand.’ De hoogere communicatie met de geesten is totaal mislukt; doch het is een feit, dat in vier van de zes sectiën klopgeluiden zijn vernomen en tafels zich hebben bewogen. Beginnen wij - omdat we nu toch eenmaal bezig zijn met ons uit het hoogere tot het lagere te bewegen - beginnen wij met het kloppen. Misschien maken onze lezers, die niet met het vak vertrouwd zijn, zich een te hoog denkbeeld van die ‘klopgeluiden.’ Misschien meenen zij, dat de ‘gevitaliseerde’ tafel met hare pooten stampt evenals een mensch met den voet of als een gedresseerd paard in den circus. Ver van dien. De typtologie (dit is de kunstterm voor 't kloppen) heeft veeleer overeenkomst met het geluid, ‘dat een tamelijk sterke vogel zou maken, die, in eene houten kist gesloten, heftig aan de wanden piktGa naar voetnoot(†).’ Ook bij de proeven der comité's was het in den regel een tikken als ‘met vingernagel, potlood of licht hamertje (p. 116),’ soms een knarsen (p. 118). Wat moeten wij van zulke zwakke tikkende of knarsende geluiden denken? - Ondeugende, sceptische lezer, gij denkt onwillekeurig aan eene bekende ziekte der gewrichten, waarin bij zekere bewegingen der ledematen een dergelijk geluid wordt voortgebracht. - Somtijds is het geluid voorzeker harder, eene soort van slagen. Ja, somtijds... Vooral in het donker, als de voet of knie van 't medium wat vrijer spel kan drijven met tafelpoot of ander meubel. - 't Schijnt, dat veelal de geluiden van de plaats komen, waar 't medium zich bevindt (p. 124). Nu eens schijnt het uit den grond, dan uit de pooten der tafel te komen. Bij andere gelegenheden wel eens uit tafelblad of van elders. Men twist over het juiste punt; doch wie kan ook met zekerheid zeggen, waar zulk een zacht getik eigenlijk plaats heeft? Met ophef wordt verhaald, dat het voortduurt, ook nadat het medium zich verwijderd heeft (p. 131). Die ophef is een kwaad teeken - qui s' excuse s' accuse; - maar, lieve hemel, konden de ‘gasten,’ de helpers van 't medium, dan ook niet eens wat doen? Maar, zegt gij, wat kan ons 't geluid van de teekens schelen, als de inhoud der antwoorden van de geestentelegraaf slechts den hoogeren oorsprong verraadt! Ja, lezer, die antwoorden, met moeite uitgelokt en zorgvuldig letter voor letter gespeld, zijn hoogst interessant: Men vraagt 's nachts na twaalf uur, waar eene zekere dame zich | |
[pagina 635]
| |
bevindt? - Antwoord: in bed! (p. 30). - Een andermaal spelt men: ‘Gij maakt ieder met uw onzin gek (p. 119).’ (Dit is overigens nog al ad rem). - Dan weer (p. 121): ‘Houdt je bek!’ gevolgd door den zegenwensch: ‘Dit is een groot werk; uw leven, uwe ziel, uw alles is ermee gemoeid; vrienden, gaat ermee voort; God zegene uw werk.’ - Een andermaal (p. 123) spelt men met moeite ‘lacht;’ dan weer (p. 131) ‘verdraaide kwasten’ - ook tamelijk ad rem. - Bij eene andere gelegenheid (p. 154): ‘eenige onbeduidende volzinnen, die niet altijd beleefd waren of complimenten jegens alle aanwezigen bevatten.’ In de verslagen wordt uit deze antwoorden geconstateerd, dat eene ‘intelligentie’ in het tikken schuilt. - Jawel, eene diepzinnige intelligentie, die van fijne geestbeschaving getuigt! Maar, hoor ik mij voorwerpen, achter vele antwoorden der tafels schuilt toch iets geheimzinnigs: ze beantwoorden zaken, die het medium niet kan weten, bv. hoe oud een der aanwezigen is, hoe vele stukken geld iemand in zijne portemonnaie heeft, op welk cijfer de wijzer van iemands zakuurwerk staat. Alleen een geest is in staat om in iemands zak te zien en na te tellen, ergo.... de conclusie, die hieruit volgt. Omtrent dergelijke antwoorden wordt in de notulen op verschillende plaatsen een hoogst gewichtig punt uitgemaakt: De tafels kunnen onmogelijk een antwoord kloppen, dat niet minstens aan een der leden van den spiritistischen kring bekend is. Zoo bericht het geheele comite als algemeen resultaat van al dergelijke proefnemingen aan het hoofdbestuur (p. 12 vg.): ‘dat de op deze wijs verkregene antwoorden en mededeelingen meerendeels het karakter van gemeenplaatsen hebben; dat echter somwijlen juiste feiten worden aangegeven, die slechts aan één der aanwezige personen bekend zijn.’ Zoo ook pag. 123: ‘Noch het medium noch een der aanwezenden kende al de bovengenoemde getallen, maar elk van deze getallen was minstens altijd aan één van deze personen bekend.’ Wordt ons hier ook de sleutel tot het bij den eersten oogopslag raadselachtige verschijnsel in handen gegeven? Over de somnambulen sprekende kwamen wij tot het resultaat, dat zulk een wezen een eigenaardig ingericht zenuwstelsel moet bezitten. Het moet gemakkelijk kunnen verplaatst worden in dien toestand van half-bewustzijn, waarbij zijne individualiteit zich als het ware oplost in die van den magnetiseur en van personen, met welke de somnambule in rapport is gebracht, zoodat zij (de somnambule) denkt, gevoelt en wil, wat magnetiseur en de met haar in rapport gebrachte personen denken, gevoelen en willenGa naar voetnoot(*). Zoo zijn de antwoorden der | |
[pagina 636]
| |
somnambulen de gedachten van den magnetiseur of van met haar in rapport staande personen. De somnambule is slechts het bewustelooze werktuig van eene sterkere wilskracht, waarin zijGa naar voetnoot(*) als 't ware opgaat en tijdelijk haar zelfstandig zieleleven verliest. Nooit heeft derhalve eene somnambule iets gezegd, wat niet door den magnetiseur of door met haar in rapport gebrachte personen van sterkere wilskracht werd gedacht. Dat openbaringen van geesten in 't spel zouden zijn, is voorlang uitgemaakt als een lomp verzinsel der magnetiseurs van beroep. Wat bij den ‘tafel-cirkel’ plaats heeft is eigenlijk hetzelfde. Het medium is de somnambule. - Eén of meer magnetiseurs bevinden zich in den kring. - Men verwondere zich hierover niet: de geschiktheid tot somnambule-zijn is zeldzaam; maar 't vermogen om magnetiseur te wezen is veel algemeener dan men vermoedt. - Wij haasten ons hierbij te voegen, dat het medium een zeer gevoelige somnambule moet zijn; want strijkingen en expresse manipulaties zijn bij de tafelgeschiedenis niet gebruikelijk. 't Is trouwens een feit, dat gevoelige somnambulen zonder eenige aanraking, enkel door wilskracht in den half-bewusten toestand geraken. Op het teweegbrengen van dezen toestand is het samenzijn in den tafelkring berekend. De deelnemers geraken door angstige verwachting omtrent de dingen, die komen zullen, in zenuwachtige overspanning. De spieren van handen en armen worden kunstmatig verlamd. De sluimerende krachten der ‘nachtzijde’ van 's menschen wezen treden ongestoord in werking. Onwillekeurig magnetiseert één of meerdere van 't gezelschap; onwillekeurig wordt het medium of de mediën in den somnambulen toestand gebracht; onwillekeurig komen allen met elkander in magnetisch rapport. Wat derhalve een der onwillekeurig magnetiseerenden of een der onderling in rapport gebrachten denkt, kan door het medium, als somnambule, worden uitgesproken. Weet dus een lid in den kring, hoevele muntstukken hij in den zak heeft, dan kan het medium het zeggen; maar weet de bedoelde persoon het zelf niet, of weet een ander uit den kring het niet, dan is het onmogelijk, dat eenig medium ter wereld het aantal opgeeftGa naar voetnoot(†). En geschiedt de beantwoording door tikken of kloppen, dan neme men hierbij wel in acht het vroeger aangenomene: dat nl. niet de tafel klopt, maar dat het medium de tikkende geluiden teweeg brengt. Met deze onze verklaring zijn volkomen in overeenstemming de ervaringen van alle nog niet tot volkomen fanatismus vervallene spiritisten. Zoo zegt de overigens geloovige jurist E.W. Cox (p. 108 vg.): ‘Men veroorloove mij hierbij te voegen, dat ik, zoover mijne naspo- | |
[pagina 637]
| |
ringen bij het verloop van dit onderzoek strekten, geen bewijs heb gevonden, dat de geesten van overledenen op eenigerlei wijs deel hebben aan het voortbrengen der verschijnselen, waarvan ik getuige was. Integendeel, het bewijs diende juist om er het tegenovergestelde gevolg uit te trekken. Alle voorwaarden, waaronder de verschijnselen zich voordeden, stemden geheel overeen met de werkingen eener kracht, die van een of meer der aanwezige personen uitging, en stonden in geene betrekking met eenige verstandige hypothese omtrent invloed van wezens, die tot een anderen toestand van hun aanzijn zijn overgegaan.’ Ook de eveneens geloovige Atkenson zegt (p. 111): ‘Ik ben van meening, dat, voor zoover de feiten echt zijn, er geen grond bestaat om deze werkingen toe te schrijven aan de inmenging van geesten.’ En zoo verklaart ook sub-comité no. 3 nadrukkelijk (p. 155): ‘Er had bij deze gelegenheid niets plaats, wat aanleiding gaf om eene besliste meening omtrent den aard dezer verschijnselen op te vatten, of het mocht dit zijn, dat er geen getuigenis noch bevredigend bewijs geleverd werd, dat eene vreemde intelligentie van buiten door het medium zou gewerkt hebben.’ Vgl. II, 75. Ook de straks aangehaalde antwoorden van kloppende tafels - of liever mediums - stemmen wonderwel met onze hypothese overeen. Wat zullen menschen, die in zulk eenen verdoovenden toestand bij elkander zitten, veel bijzonders denken? De spotvogels en de zich vervelenden en ergerenden hebben de meeste wilskracht behouden: zij zijn het, die de brutale en banaal snaaksche antwoorden aan 't medium ingeven. Doch welk een ruim veld voor bedriegerij opent zich hier! - Niet in elken kring zijn krachtige magnetiseurs, niet ieder, die zich voor medium uitgeeft, is zeer sensitief somnambule. 't Is dan ook erkend, ‘dat sommige personen bij séances noodzakelijk, anderen hinderlijk zijn, doch dat dit volstrekt niet afhangt van geloof of ongeloof (p. 13).’ - Natuurlijk, 't is eene tot nog toe raadselachtige eigenschap van 't zenuwstelsel. - Verkrijgt men nu in menig geval geene resultaten, dan hebben de eenigszins eerlijke spiritisten nog altijd de nukkigheid der geesten in reserve. Doch al te vaak kan een representatiën gevend medium niet met dit voorwendsel aankomen. Welnu, dan zijn er andere middelen, waarop de ondeugende Dr. Edmunds doelt, als hij zegt: ‘Als tusschen juffrouw Marshall (het vrome medium, waarmee we vroeger kennis maakten) en den aan het alphabet zittenden persoon, die op de letters wees, een scherm werd geplaatst, raakten de geesten zoo in de war, dat het louter tijdverspillen was met de proeven voort te gaan (p. 77).’
Ons rest thans het meest algemeene verschijnsel van het spiritis- | |
[pagina 638]
| |
mus: de tafelverschuiving en het wippen met tafels, in den overdrachtelijken stijl van het vak bestempeld met den naam van ‘tafeldans.’ Wij willen aanvangen met ook op dit punt eenige verzwarende omstandigheden ten laste der spiritisten te berde te brengen. Niet alleen in het voor ons liggende rapport der Dialectical Society, maar in bijna elk bericht omtrent tafeldans wordt nadruk gelegd op de omstandigheid, dat zware eettafels in beweging geraken. 't Kon echter wel eens zijn, dat juist datgene, waardoor de spiritisten meenen het publiek een hoogen dunk in te boezemen van de bewegende kracht, bij nader onderzoek bleek veeleer het tegendeel van 't geen zij wenschen in de hand te werken. Verdiepen wij ons een oogenblik in het begrip ‘eettafel.’ - Waartoe noodig, zegt gij, wij weten allen, wat eene eettafel is. - Daar ik hieraan geen oogenblik twijfel, wil ik mij het hoofd niet breken met eene volledige definitie van dit meubel, maar u alleen op een paar eigenschappen ervan opmerkzaam maken. Eene eettafel heeft in den regel inlegbladen. Om deze naar de behoeften van 't aantal gasten er telkens te kunnen tusschenvoegen en weer uit te nemen, moeten de beide vaste deelen van zulk eene tafel uit- en ingeschoven kunnen worden. Om dit zonder te veel moeite te kunnen doen, behooren de pootdragende stukken op rollen te staan. - Hebben wij hier ook een aanknoopingspunt om de bijzondere voorliefde der heeren spiritisten voor eettafels te verklaren? - Zoo zagen wij reeds, dat bij de samenkomst van het comité met Home onze vriend Dr. Edmunds aantoonde, dat de tafel zeer gemakkelijk te bewegen was. En desgelijks kan sub-comité no. 3 de volgende aanmerking niet verzwijgen (p. 152): ‘Na afloop der zitting onderzocht men de tafel en bevond men, dat één heer van de sterkte des mediums haar gemakkelijk over den grond kon voortschuiven en haar van zijn kant zonder inspanning kon laten overhellen, terwijl verscheidene anderen met de handen op haar rustten. Slechts één der deelnemers kon haar ook wel bewegen, doch niet gemakkelijk, en haar met tamelijke krachtsinspanning naar ééne richting laten overhellen. Het onderzoek bewees, dat een zeker wrijvend, knarsend geluid, dat uit de glijdende bewegingen voortkwam en vermoeden deed, dat het veroorzaakt werd door den druk, dien de om de tafel vereenigde personen uitoefenden, inderdaad enkel moest toegeschreven worden aan den grooten last van het op te heffen gewicht, en dat de tafel een gedeelte van haar eigen gewicht lichter werd, terwijl zij de bewegingen uitvoerde.’ Van deze tafel wordt bij uitzondering vermeld, dat zij zonder rollen was, doch zij was daarentegen ook zeer klein: het blad had de lengte van 3 voet 9½ duim en de breedte van 2 voet. Geen wonder dus, dat ieder haar met gemak kon laten schuiven en wippen. Denk u een tafeltje van die geringe afmetingen! - 't Feit was eigenlijk niet de moeite waard om er zooveel water om vuil te maken. Wij konden | |
[pagina 639]
| |
echter niet over ons verkrijgen het achterwege te laten, omdat het een nieuw bewijs levert, hoe de mediën steeds den schijn aannemen van door bovennatuurlijke hulp te verrichten, wat ieder mensch met zijne natuurlijke krachten en met eenig overleg even goed kan doen. Behalve door de rollen, biedt eene eettafel nog een groot voordeel aan de heeren spiritisten. Eene eettafel staat gewoonlijk in eene eetzaal, en in zulk een vertrek zal men, vooral in 't buitenland, slechts zeldzaam een tapijt aantreffen; meestal eenen gecireerden, ten minste gladden vloer. Karpetten zijn den geesten niet welgevallig. Zoo pag. 154: ‘de kamer heeft een gladden, hier en daar met Perzische tapijten belegden vloer, die uit het midden van 't vertrek verwijderd werden om niet op hinderpalen te stuiten.’ Ook waar elders van tapijten wordt gesproken, worden klaarblijkelijk karpetten bedoeld, bv. pag. 150; waar ‘de tafel zich snel naar het tapijt beweegt, dat een tijdlang aan haar verder voortgaan wederstand biedt.’ - Het tapijt op pag. 126 vermeld, waarboven de tafel ‘zweefde,’ mag voor mijn part eene uitzondering zijn, omdat tijdens de operatie ‘waarnemers onder de tafel gezonden werden, om toe te zien, dat zij daar niet werd aangeraakt.’ Wat moeten wij denken van het tafelverschuiven, - want, om van het ‘zweven’ niet te spreken, ook het ‘wippen’ is meer dan verdacht, daar het bij kleine tafels zeer gemakkelijk door één uit den kring, die de handen wat zwaar oplegt, en bij groote en zware tafels, soms met een weinig medewerking van welwillende opmerkers onder de tafel, door de knieën kan teweeg gebracht worden, - wat moeten wij denken van het ‘verschuiven?’ Is deze mechanische krachtsoefening in alle gevallen eene lompe bedriegerij? In vele gevallen, misschien in de meeste, is zij dit zonder twijfel. Maar wij voor ons zijn overtuigd, dat men onbillijk zou handelen door overal en altijd deze verklaring aan de zaak te geven. Onderscheiden wij echter wèl. Dat geesten deze kracht zouden uitoefenen, is met alle natuurwetten in strijd; en, zooals wij vroeger zagen, wordt ook door alle eenigszins verstandige spiritisten de medewerking van geesten eensvooral verworpen. De kracht, die de tafel beweegt, moet uitgaan van de personen, die den kring vormen. De vraag is deze: Bestaat de mogelijkheid, dat zij allen, of ten minste de meerderheid hunner, onbewust met de opgelegde handen een druk veroorzaken, waardoor zij, als ware 't bij afspraak, de tafel in dezelfde richting verschuiven? Het ‘onbewuste’ speelt in onze dagen eene gewichtige rol in de psychologie. Wie het wil opmerken, is in de gelegenheid het overal waar te nemen. In onze zonder nadenken, bijna werktuigelijk verrichte dagelijksche handelingen, in de functiën van het organismus, | |
[pagina 640]
| |
in de reflexbewegingen, in het instinct, - overal werkt eene onbewuste kracht, een onbewust leven, eene onbewuste ziel. Als we, om ons tot den mensch te bepalen, de som opmaakten van alle zenuwschokken, die van buiten naar de centra van 't zenuwleven en uit deze naar de zenuwuiteinden worden overgebracht, als wij al de samentrekkingen der spieren optelden, zou het blijken, dat van het oneindige aantal van al deze functiën slechts eene uiterst geringe hoeveelheid in den kring van 't bewustzijn valt. Ieder weet, tot welk eene verbazende krachtoefening spieren in staat zijn. De sprong van eene vloo, de last, dien eene mier torscht, de slag, waardoor leeuw of tijger de ruggegraat van hunne prooi breken, het gemak, waarmee iemand met gave kiezen eene noot verbrijzelt, geven er voorbeelden van. - Nu moge het bewustzijn de edelste uiting der natuurkracht zijn, zoo men wil, het doel, waarheen de wereldorde streeft, - van den anderen kant is het een onweerlegbaar feit, dat de functiën der spieren verzwakt worden, als zij onder leiding van 't bewustzijn plaats hebben. DarwinGa naar voetnoot(*) haalt, dit punt besprekende, de woorden aan van Claude Bernard: ‘de invloed der hersenen (= het bewustzijn) strekt dus om de reflexbewegingen te belemmeren, om hare kracht en uitbreiding te beperken.’ Tot welke verbazende krachtoefening de spieren van den mensch gebouwd zijn, als slechts de bewuste berekening is buitengesloten, bewijzen de handelingen van razend krankzinnigen en van personen in ijlende koortsen. Dan, als 't bewustzijn zwijgt, schijnt de mensch datgene te zijn, waarop zijn lichaamsbouw berekend is: een groot dier, begaafd met spierkracht, die in overeenstemming staat met zijne gestalte. 't Bewustzijn berekent wel is waar, maar van den anderen kant aarzelt en wijfelt het, wantrouwt zich zelf en verzuimt het juiste oogenblik of vergist zich in die dingen, waarin 't instinct de onverbeterlijke leidsman is, nl. om de dingen op de rechte en voordeeligste wijs aan te pakken. Waar zonder bewustzijn levensfunctiën werken, valt nog iets op te merken, dat ons bij dit onderzoek te pas komt: er heeft dan eene volkomen harmonische samenwerking plaats, zoodat het schijnt alsof vele individuën gezamenlijk slechts één wil, één doel, één plan hebbenGa naar voetnoot(†). De bijen, hersenlooze, dus onbewuste dieren, werken naar mathematische berekeningen. Zet eens eenige duizenden menschelijke arbeiders, die ieder zelfstandig hun eigen plan uitvoeren, aan een werk, dat zoo juist berekend in elkander sluit als de honiggraten der bijen... Ik denk: er zou niet veel van terecht komen! - Desgelijks de mieren en zelfs veel lager georganiseerde wezens, zooals een polypenstaat der hydromedusen. - En 't is er ver van daan, dat zulke wezens als machinen zouden arbeiden: neen, zij wijzigen hun werk, volkomen naar | |
[pagina 641]
| |
eisch der omstandigheden. Waar deze anders zijn, neemt ook hun werkplan eene andere en steeds de meest gepaste richting. Hoe verstaan die bewustelooze dieren elkander? - Men moet aannemen, dat tusschen de leden van zulk eene insecten-kolonie een rapport bestaat, - hetzelfde rapport, dat kunstmatig bij den mensch in werking treedt, als de somnambule of het medium van magnetiseur en van personen, waarmee hij in rapport is gebracht, de kwalen voelt en de gedachten uitspreekt. Zoo noemt dan ook Schopenhauer de insecten ‘natuurlijke somnambulen,’ en spreekt Von Hartmann van ‘'t helderzien’ van 't instinctGa naar voetnoot(*). Passen wij het een en ander toe op de tafelverschuiving. Ziedaar een kring van personen, die met elkander in magnetisch rapport treden, als er ten minste niet te veel van die ongeschikte individuen bij zijn, wier sterke wilskracht alle dergelijke experimenten verijdelt. Zij brengen zich zelven in eenen half-bewusten toestand, door de zenuwachtige inspanning, door de verlamming van zekere spieren, door het turen op de tafel. Door het een en ander wordt het bewustzijn beneveld evenals het bewezen is, dat iemand zich zelven als 't ware kan chloroformiseeren door geruimen tijd onverpoosd te staren op een blinkend voorwerp, dat op zekeren afstand van 't oog geplaatst is. Hoe meer het bewustzijn of leven der groote hersenen buiten werking wordt gesteld, des te krachtiger beginnen die instincten in 't leven te treden, welke men het zieleleven zou kunnen noemen. Hieruit verklaarden wij boven het genezend instinct der somnambulen en hunne voorgewende clairvoyance, die men wel eens met den wijdschen naam van ‘alzin’ bestempeld heeft. Dit legden wij ook tot grondslag aan de door de mediën bewerkte tafeltikkerij en aan de schriftelijke geestendictaten. Een kring van geschikte personen komt tegen wil en dank in een zenuwachtigen toestand, waarbij aller bewustzijn in meerdere of mindere mate belemmerd wordt. Tusschen allen ontstaat een magnetisch rapport. Wat is hiervan 't gevolg? In dezen toestand van halfbewustzijn wordt 1o. de spierkracht op onbegrijpelijke wijs verhoogd. Een druk met hand of vingers vermag in dien toestand oneindig veel meer, dan wanneer deze spieren door den bewusten wil geleid werden. En 2o.: Er heeft tusschen die in rapport staande personen een onwillekeurig samenwerken plaats, waardoor allen, evenals de individuen der in koloniën levende bewustelooze dieren, gelijktijdig en in dezelfde richting als ware 't ter verwezenlijking van één doel werken. Zijn er personen bij, wier zenuwgestel zich verleent tot het somnambule-zijn, | |
[pagina 642]
| |
dan worden, zooals wij vroeger zagen, zelfs de gedachten der in rapport staanden door hen uitgesproken. Zoo laat zich denken, dat door de versterkte en harmonische samenwerking van een in magnetisch rapport staanden kring zelfs betrekkelijk zware tafels met zeker gemak in richtingen, die onbewust door allen gewild worden, in beweging komen. Zullen wij echter onze gemoedelijke overtuiging uitspreken, dan gelooven wij, dat het niet vaak gelukt een geheel gezelschap in den vereischten halfbewusten toestand te brengen en dat in verreweg de meeste gevallen de gladde vloeren der eetkamers en de rollen onder de eettafels de onontbeerlijke hulpmiddelen zijn voor een paar ‘raddraaiers,’ die een goedgeloovig gezelschap op tamelijk plompe manier misleiden.
Vatten wij nu onze meening omtrent het spiritisme in de hoofdpunten samen, dan laat zij zich terugbrengen tot de volgende factoren: 1o. In den mensch ligt als kern van het gemoedsleven het heimwee naar eene boven tijd en ruimte verhevene orde der dingen. 2o. Terwijl de ware taak der phantasie is het zinnelijke te veredelen en, om 't zoo eens te zeggen, te ‘vergoddelijken,’ heeft eene ziekelijke ontaarding der phantasie ten allen tijde gestreefd om, omgekeerd, het goddelijke te bezoedelen door het aan onze vormen en wetten van tijd en ruimte en van oorzaak en gevolg te willen onderwerpen, en dat wel niet bij wijze van vergelijking of in symbolischen of allegorischen zin, maar in vollen ernst en in den letterlijken zin. 3o. Eene tot nog toe niet onder wetenschappelijke wetten gebrachte en meer vermoede dan bewezene kracht van het menschelijke zenuwstelsel, waardoor de individualiteit tijdelijk en gedeeltelijk wordt opgeheven en een zoogenaamd rapport tusschen personen wordt bewerkstelligd, heeft ten allen tijde en bij alle volken sommige individuen bekleed met den schijn van omgang te hebben met wezens uit eene hoogere wereld. Deze kracht is waarschijnlijk aangewend bij orakels, priesterwonderen, tooverij, spokerij, geestverschijningen, helderziendheid en wat dies meer zij, - voor zoover deze zaken niet op loutere bedriegerij rustten. 4o. Dweepzucht en domheid, die alles, waarvan zij het causaalverband niet begrijpen, liefst aanstonds aan invloed van geesten toeschrijven, en zoogenaamde mediën, meerendeels sluwe bedriegers, hebben zich van de drie voorgaande factoren bediend, om het overoude en steeds algemeen verspreide geloof aan spoken en tooverij in dezen meest aan den geest des tijds beantwoordenden vorm te brengen. Het spiritismus is mitsdien het geloof aan spoken en tooverij, dat in alle tijden en overal millioenen aanhangers telde, dat zich bij voor- | |
[pagina 643]
| |
keur nu in dezen dan in genen vorm vertoonde, en dat in onzen tijd zich heeft geconcentreerd in den vorm van het orakels vragen door middel van kloppen en schrijven van mediums. Evenals de orakels en voorspellingen door loten in de oudheid, de magie der middeleeuwen, de hekserij, de geestenzieners, de somnambulen hun tijd van bloei hebben gehad en hunne aanhangers bij millioenen hebben geteld, om later door de volksopinie veroordeeld te worden en in onbruik te geraken, zoo zal ook het spiritisme zijn tijd van bloei hebben om wellicht door een nieuwen vorm van tooverij en spokerij te worden vervangen. Zoolang de mensch niet onder de heerschappij der rede staat, en dus niet geleerd heeft het eeuwige van het tijdelijke, het oneindige van het begrensde, het wezen van den schijn te scheiden, zal juist zijn hoogere aanleg hem drijven om den een of anderen vorm van 't bijgeloof aan te hangen. Deventer. a.j. vitringa. |
|