De Tijdspiegel. Jaargang 32
(1875)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– AuteursrechtvrijDe eischen der gezondheidsleer voor de scholen.Verslagen van de vereeniging tot verbetering der volksgezondheid, opgericht te Utrecht gedurende de cholera-epidemie van 1866. VII (met bijdragen over schoolhygiène). Utrecht, 1874.Toen wij in De Tijdspiegel van 1873, no. 11, de eer hadden een referaat te geven van het zesde jaarverslag der ‘Utrechtsche vereeniging tot verbetering der volksgezondheid’, hebben wij onze oprechte sympathie uitgesproken over het belangeloos streven en den lofwaardigen ijver dier vereeniging. Met ingenomenheid ontvingen wij daarom ook ter aankondiging haar zevende verslag, bevattende de medeeling van de handelingen dier vereeniging over de jaren 1872-1873, en daarenboven zeer belangrijke bijdragen ‘over schoolhygiène’ als vrucht van besprekeningen op hare algemeene openbare vergaderingen en der coöperatie van eenige zaakkundige leden. - Dit jaarverslag, dat hierdoor eene blijvende waarde bezit, willen wij daarom, in hoofdtrekken, ook nu weder uitvoerig bespreken. Het eigenlijk verslag dat aan de genoemde ‘Bijdragen’ voorafgaat, is niet meer dan een excerpt uit de notulen der verschillende vergaderingen, die door de vereeniging gehouden zijn. Allereerst blijkt hieruit dat eene belangrijke wijziging is gemaakt in het reglement, doordien besloten werd de sectiën op te heffen en in plaats daarvan 4 referendarissen te benoemen, als: 1o. voor het nasporen van volksziekten; 2o. voor de zorg voor goede woningen; 3o. voor de zorg van goed drinkwater, de aanwijzing en opruiming (zegge: het doen opruimen, refer.) van schadelijk vuil; 4o. voor verbetering der volksvoeding. Deze referendarissen belasten zich ook speciaal met het onderzoek der ingekomen klachten, die vele waren, omtrent drinkwater en putten. Waar het bestuur meende, dat het indienen van een adres aan de goede zaak bevorderlijk konde zijn, bleef het niet achterwege; zoo richtte het zich met een adres tot den Utrechtschen gemeenteraad, om verbetering te krijgen in de bestaande verordening, van 1859, op het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 516]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bouwen en sloopen; doch helaas! zonder eenig gevolg. Evenzoo richtte het een adres, in 1872, aan den heer Minister van B.Z. om aan te dringen op het indienen eener ziektenwet. Ook langs andere wegen trachtte zij aan haar doel bevorderlijk te zijn, namelijk door zich te wenden tot de Utrechtsche burgerij, in het Utrechtsch Provinciaal en Stedelijk dagblad; door in gemeenschap zich te stellen met de bestaande cholera-commissie en zamenspreking te houden met het hoofd der gemeente; alles ter wille der gegrond geachte vrees voor het opnieuw verschijnen der cholera. Dit alles was wel niet algeheel onvruchtbaar, maar toch het hoofddoel - de bevordering der oprichting van cholerabarakken, die het toen bestaande cholera-gasthuis moesten vervangen, - werd er niet door bereikt. Het bestuur trachtte ook, zooveel mogelijk, - waar het algemeene gezondheidsbelangen gold, - zich te verstaan met andere vereenigingen, zij het dan ook dat het doel van dezen van het hare verschilde. Door het bestuur der Utr. volksgaarkeuken werd, op kleine schaal, een kost- en slaaphuis opgericht voor ongehuwde werklieden, waarin de vereeniging aandeel nam. Verder werd eene commissie van 4 leden benoemd, om de vraag te onderzoeken: ‘in hoeverre gedesinfecteerde faecaliën nog tot bemesting kunnen dienen?’ Eene vraag die overigens, naar onze bescheidene meening, meer behoort tot het terrein eener landbouwmaatschappij. Op grond van de toegestane aanvraag om rechtspersoonlijkheid werd in de statuten der vereeniging eene wijziging aangebracht. Er werden zes algemeene vergaderingen gehouden, waarin onderwerpen als vaccine, paardenslachterij en schoolhygiène vooral, behandeld werden, en die door vele leden en andere belangstellenden werden bijgewoond. Bij iedere algemeene vergadering was eene vraagbus voor de leden beschikbaar gesteld, terwijl over de daarin gevonden vragen dan bij eene volgende bijeenkomst verslag werd uitgebracht: eene inrichting die zeker alleszins nuttig kan werken. De staat der kas liet toe in alle uitgaven te voorzien; zij sloot met een batig saldo van f 1457.74. Dit batig saldo was dus f 73.93 minder dan dat van het vorig boekjaar, hoofdzakelijk het gevolg van vermindering van het aantal der contribueerende leden. Ook ging een kassiershuis, bij hetwelk de gelden der vereeniging à deposito waren uitgezet, in den herfst van 1874 failliet. Het verlies dat daarbij door de vereeniging zal worden geleden kon nog niet worden bepaald. Twee verdienstelijke leden zijn aan de vereeniging door den dood ontvallen, beiden in de kracht huns levens - Dr. Dibbits en Prof. Hoek. Ziehier de hoofdtrekken van het zevende jaarverslag der Utrechtsche vereeniging voor volksgezondheid, waarachter dan volgen 1o. de copieën der verzonden adressen en der gedane publicatiën; 2o. de statuten en het gewijzigd reglement der vereeniging; 3o. eene naamlijst der leden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 517]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en 4o. het overzicht van de goedgekeurde rekening en verantwoording over 1872. Het eigenlijk verslag is hiermede geëindigd. Terecht heeft het bestuur, naar ons oordeel, gemeend, daarin zoo beknopt mogelijk te moeten zijn; en waren niet de daaraan toegevoegde ‘bijdragen over schoolhygiène’ het resultaat eener onderlinge zamenspreking op eenige algemeene openbare vergaderingen, dan zouden ook deze elders, naar onze meening, hebben behoord, of voor eene zelfstandige uitgave bestemd moeten zijn geweest. Nu echter maken zij een integreerend deel uit van ‘de handelingen’ der vereeniging. Die handelingen hebben weder het verblijdend bewijs geleverd, dat mannen van wetenschappelijk karakter en met gegronde overtuiging, pal blijven staan in den strijd voor de dierbaarste goederen hunner stadgenooten - gezondheid en leven - trots elken tegenstand; wij herhalen echter, hetgeen wij bij de beschouwing van het zesde jaarverslag ons veroorloofden op te merken: dat soortgelijke vereenigingen slechts door zamenwerking met anderen, en wel door een algemeenen maatschappelijken band dáármede verbonden, haar doel zullen bereiken, althans met de meeste kracht zullen kunnen optreden. Het stichten eener algemeene Nederlandsche maatschappij voor volksgezondheid, gelijk die in Duitschland thans werkzaam is, blijven wij wenschelijk achten. Het geneeskundig staatstoezicht - wat zorg voor openbaar gezondheidswezen betreft - zoude dan binnen zijne natuurlijke grenzen worden beperkt. Het belangrijkste gedeelte van het hier besproken jaarverslag vormen zeker de daarin opgenomen ‘bijdragen over schoolhygiène’: zoowel omdat zij het gevolg zijn, gelijk wij opmerkten, eener openbare bespreking van verschillende zaakkundigen, als ook omdat de slotsommen daarvan de bouwstoffen hebben geleverd voor de redactie van een geheel door bekwame zaakkundigen. Het onderwerp is in verschillende hoofdstukken gesplitst en ieder daarvan bewerkt door een der verschillende leden van de vereeniging, die daartoe door het bestuur waren uitgenoodigd. Die hoofdstukken zijn: 1o. De bouwkundige eischen voor een schoolgebouw, bewerkt door den heer A.M.E. van Deventer. 2o. De verdeeling der ruimte uit het oogpunt van het geven van onderwijs, door den heer L. Mulder. 3o. Het bederf der lucht in onze scholen, door den heer C.B. Spruijt. 4o. Luchtverversching en verwarming van scholen, door den heer F.W.C. Krecke. 5o. Toepassing van het sub III en IV betoogde, door den heer G. van Overbeek de Meijer. 60. De verlichting van het schoollokaal, door Dr. H. Snellen. 7o. De schoolbank, door Dr. Salverda. 8o. De reinheid in en om een schoolgebouw, door G. van Overbeek de Meijer. Uit deze opgave blijkt voldoende dat het genoemde onderwerp in breeden omvang werd besproken, en het pragmatisch resumeeren dier besprekingen aan goede handen was toevertrouwd. In het belang van sommige lezers van dit tijdschrift en ter wille | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 518]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van het algemeen nut zullen wij het belangrijkste uit de genoemde ‘Bijdragen’ aanstippen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 519]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Daardoor wordt de afstand tusschen de beide genoemde muren, indien men 4 banken achter elkander plaatst en voor elke bank 1 meter diepte rekent, 6.50 meter. Voor de breedte van elke bank stelle men 1.40 M., voor twee kinderen. 5. Er zullen vijf stellen van banken - elk voor 8 leerlingen - naast elkander moeten staan, met eene tusschenruimte van 0.6 M, terwijl tusschen de uiterste banken en de muren een pad van 1 M. breedte dient open te blijven. 6. De geheele breedte der school zij alzóó:
De oppervlakte wordt dan 6.5 × 11.40 = 74.10 M2, en wanneer men daarbij voegt 5.90 M2 voor een kast en een kachel, zou een ruim en doeltreffend schoollokaal, voor 40 kinderen, 80 M2 oppervlakte eischen. 7. Meer dan 3.5 M. hoogte, als maximum, is voor ieder schoollokaal niet wenschelijk. De ruimte-inhoud van een schoollokaal voor 40 kinderen zou dan moeten zijn 80 × 4.5 = 360 M3; eene ruimte die niet slechts paedagogisch maar ook hygiènisch tevens voldoet. 8. Petten, jassen enz., moeten buiten het schoollokaal worden geborgen aan genommerde kapstokken, waar elk kind zijn vaste plaats wordt aangewezen. 9. Bij elke zitplaats wordt een knop aangebracht om de schooltasch op te hangen. 3o. Het luchtbederf in de scholen heeft tot een zeer uitvoerig stuk aanleiding gegeven. C.B. Spruijt wijdt daaraan 38 pagina's. Wat in het algemeen wordt gezegd over bedorven lucht, de bronnen van luchtbederf en de methode om den grond goed te maken, gaan wij hier, hoe belangrijk ook, met stilzwijgen voorbij. Wij stippen slechts aan, dat schrijver in verband tot de proeven van Pettenkofer in betrekking tot de natuurlijke wegen van luchtverversching, in gemetselde gebouwen, als zijne overtuiging uitspreekt, dat de natuurlijke ventilatie, zelfs onder de gunstigste omstandigheden, de lucht, in scholen die voldoen aan de bij ons te lande gestelde eischen, niet veel langer dan een uur reukeloos en onschadelijk kan doen blijven. Hij doet daarbij opmerken hoe weinig waarborgen, voor een gezond schoollokaal, wat de zuiverheid der lucht betreft, gevonden worden in art. 4 der wet op het lager onderwijs; waaruit zoo verschillende en zóó vage bepalingen zijn voortgekomen betrekkelijk het volume lucht dat voor ieder schoolkind door de verschillende corporatiën als noodzakelijk is gesteld. Dáárom is de lucht in de meeste scholen bepaald bedorven, en leven en ademen de kinderen steeds in een ziekmakende atmosfeer. Dit is voor | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 520]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
die te Arnhem, indertijd bewezen door Dr. Van Bemmelen, en voor de avondscholen te Amsterdam, door Dr. A.W. Gunning. - Hoe is in dien toestand verbetering aan te brengen, vraagt schrijver. Op tweeërlei wijze: 1o. men zorge ten allen tijde en overal, voor eene voldoende kunstmatige ventilatie in de schoollokalen - zoodat het koolzuurgehalte der lucht alsdan ten allen tijde blijft beneden een zeker minimum, dat men op 1 per mille, of des noods 1.5 per mille kan stellen. (Schrijver gewaagt hierbij met bijzonderen lof van de beschouwing over de ventilatie in schoolgebouwen (Schoolbode 1870) van Dr. A.M. van Bemmelen.) 2o. Men bepale dat de kinderen nimmer langer dan één uur achtereen in het schoollokaal vertoeven. Men late hen dan ¼ uurs spelen op een open of overdekte speelplaats en verfrissche nu in dien tusschentijd het schoollokaal. Met het oog vooral op de groote kostbaarheid der inrichting van een goed ventilatiestelsel (naar Van Hecke) en bij de overweging dat een langer zitten op de schoolbanken, dan een uur achtereen ook nog andere schadelijke gevolgen met zich brengt, achtte schrijver het laatste zeer verkieslijk. Maar dan vraagt hij ten slotte, wat te doen zóólang de meeste scholen in 't geheel geen speelplaats hebben, opene noch overdekte? Hier is kunstmatige ventilatie het éénige. Dáár waar het maken van kostbare inrichtingen hiertoe onmogelijk is moet men zich met het minder goede behelpen. Men legt b.v. onder den vloer eene ruime aanvoerbuis voor versche lucht, die onder de kachel uitkomt, en omgeeft de kachel met een gemetselden mantel, òf men plaatse de kachel vlak voor het raam en richte een der ruiten van het raam op zoodanige wijze in, dat die naar verkiezing geheel of gedeeltelijk opengeschoven kan worden. Een kostbaarder ventilatie- en tevens verwarmingssysteem is dat van de firma Boyer en consorten te Ludwigshaven. - Dit is o.a. hier te lande toegepast op de bijzondere school voor lager onderwijs op het Domplein te Utrecht, in de burgerdag- en avondschool, voor middelbaar onderwijs, op het Bagijnebolwerk te Utrecht en op de openbare school no. 6, in de Bovenbeekstraat te Arnhem. 4o. Over luchtverversching en verwarming van scholen, geeft de heer F.W.C. Krecke een even uitvoerig en degelijk opstel ten beste, hetgeen dat van den straks genoemden schrijver aanvult en daarmee een kostelijk geheel vormt. Tot toelichting van dit laatste, in verband met het eerste, wordt door den heer G. van Overbeek de Meijer, eene schetsteekening, die achter het werk voorkomt, uitvoerig toegelicht. Hoeveel belangrijks en nieuws dit werk ook bevatte, meenen wij echter, met het oog op de ons toegestane ruimte voor deze aankondiging, het bij de vermelding te moeten laten, om nog eenigszins uitvoeriger te kunnen stilstaan bij twee hoofdvereischten van ieder schoollokaal. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 521]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5o. Goed licht en 6o. Doelmatig ingerichte zitbanken. Wat het eerste betreft concludeert Dr. Snellen tot het volgende: 1o. Het licht in eenigerlei schoollokaal zij niet te zwak, maar ook niet al te sterk, en vooral worde vermeden de snelle afwisseling van licht en van donker. 2o. Het schoollokaal zij voldoende, maar vooral gelijkmatig verlicht. 3o. Het boek van den leerling moet zoodanig verlicht zijn, dat hij gemakkelijk tot op 12 duim afstands gewonen druk lezen kan. 4o. Werkmuur en lessenaar moeten even sterk verlicht zijn; schaduwen moeten worden vermeden. 5o. Het licht kome, door groote hooge ramen, aan den linker zijmuur, die aangebracht moeten worden aan een der lange zijden van het lokaal. 6o. Om het licht meer gelijkmatig door het geheele lokaal te verdeelen moeten de muren en de plafonds matwit zijn. 7o. Kunstlicht zal het gunstigst geplaatst worden in de richting der bovengenoemde ramen. Het moet bestaan uit heldere witte vlammen, voorzien van groote matglazen ballons. De gezichtsgebreken, die men bij schoolkinderen aantreft, tengevolge eener gebrekkige inrichting der schoollokalen waarin zij vertoeven, zullen het best worden voorkomen door op de aangegeven eischen eener doelmatige verlichting aldaar acht te geven. Niet minder gewichtige nadeelen - als ruggemergsverkrommingen, borstgebreken enz. - kunnen het gevolg zijn van een gebrekkige inrichting der schoolbanken. Vooral in de laatste jaren is daaraan door de natuur- en geneeskundigen een bijzondere aandacht gewijd, zoodat de schoolbanken-litteratuur reeds tamelijk uitgebreid is gewordenGa naar voetnoot(*). Toch is het wel der moeite waard ook hier in hoofdtrekken te refeereren wat deswege door Dr. Salverda, in het hier besproken verslag wordt gezegd. Het lang achtereen zitten op banken zonder eene verticaal geplaatste rugleuning, is voor kinderen vooral, wier rug, nek- en lendenspieren nog niet de noodige kracht bezitten, in den regel, van de nadeeligste gevolgen. Door de verslapping namelijk der genoemde spieren wordt de nek naar voren, doch de lendenstreek daarentegen naar achteren bewogen, en aldus de normale kromming der wervelkolom dermate gewijzigd, dat allengs afwijkingen, en ten slotte verkrommingen ontstaan. Zoo daar verder dan nog bijkomt eene ondoelmatige verlichting van boek- en schrijfapparaat, waardoor de leerling door allerlei draaiende beweging van den romp het noodige licht moet zoeken, dan is de eerstgenoemde invloed voldoende om reeds binnen korten tijd de ongeneeslijkste ruggegraatsverkrommingen te voorschijn te roepen. Dit kwaad kan alléén worden voorkomen, door aan iedere schoolbank een lendenen rugleuning aan te brengen, voor ieder leerling. Doch ook de distantie | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 522]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tusschen schoolbank en schooltafel is van overwegend gewicht. Is die afstand te groot, gelijk in den regel, zoo is voor het ontstaan van verkrommingen, kortzichtigheid, storingen van bloedsomloop, ademhaling en spijsvertering, de deur wijd open gezet. Het kind dat door den te grooten afstand van bank en tafel, recht opzittende, onmogelijk goed op lei of schrift kan zien, buigt zich vóòrover, en spant aanvankelijk de strekspieren van den rug in, om niet geheel vóórover te zinken. Maar die spieren vermoeien aldus, en nu wordt met de ellebogen op de tafel steun gezocht; aldus gaan de schouderbladen in de hoogte, en zakken romp en hoofd dóór, om niet zelden, ten slotte, steun te vinden in de borst, die tegen den tafelrand wordt gedrukt. Hat ademhaling en bloedsomloop hieronder moeten lijden springt in het oog; niet minder dat op de buikingewanden aldus eene drukking wordt uitgeoefend die nadeelig is. Daarbij komt dan de congestie van de oogen door de te groote inspanning van het gezicht, dat aan een te korten afstand van duidelijk zien wordt gewend. De onderzoekingen van John over meer dan 10000 schoolkinderen, hebben deze feiten, zegt schrijver, buiten allen twijfel gesteld. Doch de leerling zal niet slechts voorover gebogen maar ook scheef zitten. De genoemde gevaren zijn, volgens schrijver, slechts te voorkomen door de toepassing van het beginsel van 't verschuifbaar maken van het tafelblad, zooals dit in de bank van Ernst Kuntze te Chemnitz, op zóo uitnemende wijze is toegepast. Daarbij echter vergeet schrijver niet op de kostbaarheid harer invoering te wijzen. Dáár waar deze kosten werkelijk bezwaar maken - d.i. f 20 voor een bank voor twee leerlingen - raadt hij het aanschaffen van banken, met tafelklep, door Dr. Buchner voorgesteld - die op f 4 per zitplaats te staan komt. Verder bespreekt hij nog de hoogte der bank, in betrekking tot de tafel, de diepte en breedte en de helling van het tafelblad, en geeft ook deswege zeer behartigingswaardige opmerkingen. In plaats der voetlatten, thans aan de schoolbanken meestal voorkomende, wenscht schrijver dat de leerlingen met de voeten op den beganen grond zelven zullen rusten. Eindelijk doet hij nog met nadruk uitkomen: dat de afmetingen der schoolbank moeten passen voor de verschillende grootte der leerlingen. Aan het slot van zijn uitvoerig betoog, geeft schrijver eene beschrijving van de bank naar het model Kuntze, die door een fraaie steendrukplaat, aan het eind dezer verslagen voorkomende, wordt toegelicht. Daar zonder deze afbeeldingen de gezegde beschrijving onverstaanbaar zoude wezen, moeten wij hier naar het boek zelf verwijzen. Het laatste punt der bespreking over schoolhygiène: de reinheid in en om een schoolgebouw, werd geredigeerd door Dr. G. van Overbeek de Meijer. Dit stukje is kort, krachtig en zaakrijk gesteld. Met weinige woorden wordt door schrijver gewezen 1o. op de bijzondere bronnen van luchtbederf welke de lieve schooljeugd, vooral die der | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 523]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
armenscholen, uit hare omgeving en van de straat met zich brengt; 2o. hoe ondoelmatig en in den regel in strijd met de eischen der gezondheidsleer gewoonlijk wordt te werk gegaan, bij de zoogenaamde schoonmaak der schoollokalen; 3o. hoe droevig de toestand is van urinoirs en privaten bij de meeste scholen, en hoedanig zij behoorden te zijn ingericht. - Daar wij reeds uitvoerig genoeg zijn geworden, moeten wij ons bepalen tot het aangeven de hoofdpunten uit deze zoo nuttige expectoratie over schoolhygiène. Zoo zijn wij aan het einde gekomen onzer aankondiging van dit zevende jaarverslag der Utrechtsche vereeniging; dat boven onzen lof en onze critiek verheven is en den stempel draagt der degelijkheid. Arnhem. Dr. J.J. Kerbert. |
|