Aan de meesten onzer lezers zullen deze regels onbekend zijn. Meijer's poëzie wordt in bloemlezingen zelden gevonden, zijn naam in meer dan ééne geschiedenis onzer letterkunde vergeten. Ook waar die naam wordt vermeld, pleegt men zijn Boekanier te gedenken, slechts zelden wordt zijn Heemskerk genoemd of geroemd. Hofdijk alleen gaat het tweede gedicht van den vroeg ontslapen zanger niet met stilzwijgen voorbij. Ach, had hij gezwegen! ‘Meijer, die in zijn Boekanier meer beloofde dan hij vervolgens in zijn Heemskerk gaf.’
Mocht men het toch verleeren om met één pennestreek vonnis te vellen over de geestvruchten van mannen, die in hun werk heel hun ziel hebben uitgestort, heel den schat van hun rijke gevoelsleven hebben ten offer gebracht.
Wat we daarboven nederschreven is aan Meijer's Heemskerk ontleend. 't Is 't afscheid van de jeugdige gade, de levenslustige, maar diepgevoelende Anna, die stervend den held het vaarwel toeroept; bezwijkend onder de smart der scheiding, scheiding, door het benarde vaderland geëischt.
Inderdaad, wie hier gevoel, verbeelding, heldenmoed in die stervende vrouw niet weet te waardeeren, van zijn hart voor poëzie hebben we geen hoogen dunk.
En rijk aan dergelijke schoone plaatsen is de Heemskerk: we noemen slechts de episode van den Watergeus en Heemskerk's Zwanenzwang. Zeker zijn er gegronde aanmerkingen te maken op den aanleg van het plan, op het slot, dat den heldendood meer raden dan aanschouwen laat; maar in de détails bezit dit dichtstuk schoonheden van den eersten rang.
We hebben hier geen beoordeeling te geven, alleen een herdruk aan te kondigen. Wij doen het met dank aan den uitgever, die 's dichters beide hoofdwerken opnieuw en in aantrekkelijken vorm onder de oogen bracht van het Nederlandsche volk. We voegen hier nog alleen bij, dat de vernieuwde uitgave van den meer bekenden Boekanier nog met de verspreide gedichten is verrijkt.
Moge 's uitgevers vertrouwen op het Nederlandsche publiek niet worden beschaamd!