de veronderstelling maken, dat de heer W.E. al het geschrevene in de Arnh. Courant, in de N. Zutphensche Courant, in Hygieia, in De Tijdspiegel, enz. enz. gelezen heeft en daar later over spreken zal, zie pag. 7. Doch hij kan ook de meening opperen, dat de vertaler dat schrijft; dan leest hij een paar pagina's verder, maar vindt daar: ‘Den 15den Februari '61 bij de overgave van Gaëta kwam ik met bijzondere vergunning van generaal Cialdini enz.’ en denkt ‘sapperloot! die vertaler is een bereisd man enz. Wordt de lezer iets later op eene noot van den vertaler vergast, dan dalen de effecten van den vertaler en rijst het vermoeden, dat Wegmann-Ercolani vroeger gesproken heeft. Maar dan komt opnieuw de onzinnige veronderstelling voor den dag, dat de schrijver alle artikelen van onze kranten en tijdschriften gelezen heeft, en nog eens lezende, ontmoet de denkende lezer eene alinea over die artikelen als volgt: ‘De meeste dier artikelen zijn echter uit de werkjes van Coletti, Polli en... Wegmann-Ercolani geput en bevatten dus voor den lezer van dit werkje weinig nieuws.’ Geheel en al onverstaanbaar in bovenstaande veronderstelling. Meerdere plaatsen zou ik kunnen aanhalen, die bewijzen, dat de vertaler met op zijne manier te handelen, den lezer niet zelden in de war brengt. En dat spijt mij; want waarlijk, ik had liever eene vrije vertaling gezien, desnoods met weglating van alles wat voor ons land van minder belang is.
Mocht de vertaler zich geroepen hebben gevoeld onze landgenooten op 't gebied der crematie voor te lichten, waarom dan niet, door verschillende aanteekeningen bewijzen gegeven van zijne belezenheid op dat gebied? Het blijkt echter uit de noot op pag. 22, dat die belezenheid in den beginne althans heel veel te wenschen overliet, en hem was bij het vertalen weinig meer over crematie bekend dan W.E.'s brochure; tevens wist hij niet, dat al de voorbeelden door W.E. aangehaald, met zeer vele andere te vinden zijn in het meest uitvoerige werk, dat over crematie bestaat, getiteld ‘Die Leichenverbrennung als geeignetste Art der Todtenbestattung von Dr. J.P. Trüsen.’ Een boek van 336 bladzijden, dat ik den lezer van De Tijdspiegel, die wat meer wil weten van crematie en vooral van de vroegere wijzen van begraven bij oudere en nieuwere volken, ten zeerste kan aanbevelen. De lezer van De Tijdspiegel, welke het in de Juni-aflevering (1874) voorkomende opstel van den Pseudoniem Max van Edijck, ‘Over kerkhoven en lijkenverbranding of crematie’ gelezen heeft, kan m.i. het hier aangekondigde werkje wel missen. Ik wil daardoor echter niet verstaan hebben, dat het doel van de Nederlandsche uitgave zou af te keuren zijn. Ik wensch de uitgave integendeel in veler handen, omdat er niets anders dan opheldering omtrent den schadelijken invloed der tegenwoordige begrafeniswijze door ontstaan kan. Overigens heeft de vertaling nog de verdienste - want al moet ik voor een deel afkeuren er is ook goed te keuren - dat een paar goed geschrevene stukken van de