De Tijdspiegel. Jaargang 32
(1875)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Auteursrechtvrij
[pagina 56]
| |
Staatkunde en geschiedenis.Guizot naar zijne gedenkschriften.III.Toen Guizot den 27sten Juli uit Nimes te Parijs terugkwam, had de revolutionaire beweging reeds een aanvang genomen. Zij nam hand over hand toe. Verschillende afgevaardigden vereenigden zich achtereenvolgens ten huize van Casimir-Périer, Laffitte, Bécard, Audry-Puyraveau. Bij de twee laatstgenoemden werd een protest aangenomen tegen de ordonnantiën, en Guizot was de auteur van dat protest. Maar de eenstemmigheid was niet groot in dien kring. Men weifelde natuurlijk tusschen verzet en revolutie. Het volk - men moest in het warme jaargetijde met open vensters beraadslagen - dreef hen voort op de baan der omwenteling. In de stedelijke kommissie op het stadhuis openbaarde zich dezelfde toestand. Nergens zien wij Guizot het initiatief nemen om de nieuwe orde van zaken te voorschijn te roepen waarin hij zulk een gewichtige rol vervullen zou. Hij deed evenmin iets om haar tegen te houden. Noch op het stadhuis, noch in het paleis van St. Cloud wendde hij de minste poging tot verzoening aan. De eerste openbare handeling, waaraan hij deel nam, was het verplaatsen, op den 30sten Juli, van de samenkomsten der afgevaardigden, die tot hiertoe partikulier waren geweest, naar het Palais-Bourbon, waar de Kamer gewoonlijk hare zittingen hield. De Pairs vergaderden in het Palais du Luxembourg. Men trad in onderling overleg, en de hertog van Orleans werd uitgenoodigd om lieutenant-général van het koningrijk te worden. Motieven werden niet opgegeven: ‘La réunion des Députés actuellement à Paris a pensé qu'il était urgent de prier S.A.R., Monseigneur le Duc d'Orléans, de se rendre dans la capitale pour y exercer les fonctions de lieutenant-général du Royaume enz.’ Dit kompromitteerde geen sterveling. In de oogen van drie afgevaardigden waren de uitdrukkingen evenwel nog te revo- | |
[pagina 57]
| |
lutionair. Guizot's geweten was gerust gesteld door de omstandigheid, dat men een man op den troon plaatste, die er toch reeds naast stond, en dat men geenszins aan het volk vroeg om zich, door de uitoefening van het algemeen stemrecht, voor of tegen de verandering te verklaren. Ook hier was de inbeelding een troost. Inmiddels ging de hertog van Orleans, beschermd door de afgevaardigden, die hem het gezag hadden opgedragen, ook door Guizot, naar het stadhuis om aldaar in de omarming van Lafayette den doop te ontvangen zijner populariteit. Guizot maaide waar anderen gezaaid hadden. Hij werd lid van het nieuwe bestuur als minister van Binnenlandsche Zaken. Maar naast de verandering van dynastie, stond de verandering der Charte, waarop velen aandrongen. Zij telde Guizot niet onder hare voorstanders. Met het verzet tegen die verandering begint, het zijn Guizot's eigene woorden, la politique de la résistance, die voortaan met zijn naam verbonden blijft. Allerlei elementen waren in dat eerste ministerie van Louis Philippe vertegenwoordigd. Laffitte zat er in naast Guizot. De minister van Binnenlandsche Zaken had in de eerste dagen van zijn bestuur nagenoeg de geheele administratie te veranderen. De ontevredenen, zoowel aan de zijde der legitimisten als aan die der revolutionairen, waren talrijk en bleven niet werkeloos. De clubs, de geheime genootschappen namen een dreigend aanzien. En de weerstandspolitiek vond dus reeds terstond gelegenheid om zich te ontplooien. Zij had geenszins de meerderheid in het Kabinet. Guizot wilde niettemin, als tijdelijken maatregel en zoolang de wet stond, de wet op de vereenigingen handhaven. De groote moeilijkheid van den dag lag vooral in de gedragslijn, die men volgen zou tegenover de laatste ministers van Karel den Xde. Hunne veroordeeling kon de kracht van het nieuwe bestuur niet verhoogen, hunne vrijheid den hartstocht der menigte, die haar bloed in de Juli-dagen vergoten had, niet bevredigen. Zelfs onder de besten van de overwinnende partij waren er, welke het hoofd eischten van staatsdienaren, die zich zoo zwaar aan de rechten van het fransche volk vergrepen hadden. De weerstandspolitiek en de staatkunde van het laisser-aller, gelijk Guizot haar bestempelt, stonden hier voor het eerst, in den boezem van het Kabinet, tegenover elkander. De eerste ontmoeting was voor het stelsel van Guizot ook de eerste nederlaag; de Broglie en hij dienden hun ontslag in bij den Koning. Casimir-Périer, Molé, baron Louis en Dupin volgden hun voorbeeld. Guizot was slechts minister geweest van 1 Augustus tot 2 November. Het leiden der revolutie eischte mannen, die minder wantrouwend tegen haar over stonden. De clubs te sluiten en Polignac te redden was te veel op eenmaal. Maar de politiek van het laisser-aller zou in den persoon van Laffitte evenzeer spoedig in het nauw gebracht worden. De verwoesting van het kerkgebouw, waarin de legitimisten een mis hadden gevierd voor de nagedachtenis van den her- | |
[pagina 58]
| |
tog de Berry, deed hem vallen, en Casimir-Périer, die tusschentijds president van de Kamer was geweest, nam de ministeriëele portefeuille weder op. Met hem kwam evenwel geen beginsel aan de regeering. Er was wel weerstand, maar er was geen politiek. Périer had er geen hoofd voor. Aan kracht in het bestuur ontbrak het daarom niet. Indien geen politiek, dan toch politie. Op het punt van de erfelijkheid van het pairschap, die hij toegedaan was zoo goed als Guizot, Thiers en Royer-Collard, moest hij voor de demokratie wijken. Hij moest? hij deed het althans; nieuw bewijs dat hij op het gebied der beginselen toegaf, om in de straten van Parijs des te krachtiger te zijn. Maar hij leed zelf onder zijne inkonsekwentie en begreep, zonder het te kunnen veranderen, dat politiemaatregelen niet toereikend zijn om de revolutie te bestrijden. De bewustheid daarvan verbitterde zijne laatste ure. Toen hij in 1832 door de cholera werd aangetast, waaraan hij den 16den Mei bezweek, waren zijne laatste woorden: ‘Je suis bien malade, mais le pays est encore plus malade que moi.’ Een groote steun voor Frankrijk en voor den europeeschen vrede was gevallen. Zijn dood was het teeken voor nieuw verzet. Vooreerst verklaarde de parlementaire oppositie in haar Manifeste à nos committents, ook buiten de Kamer, den oorlog aan de politiek die hij in de laatste zitting aanhoudend, maar vruchteloos bestreden had. Bovendien had de hertogin de Berry in Frankrijk weder voet aan wal gezet, en door de drievoudige betoovering die zij als vorstin, vrouw en moeder hoopte uit te oefenen, trachtte zij het meest legitimistische gedeelte van Frankrijk in opstand te brengen. Eindelijk, de republikeinsche woelingen. De opstand van de eerste dagen van Juni zou bijna voor de dynastie zelve noodlottig zijn geworden, en kon slechts gedempt worden door een overstrooming van troepen. Toen ging het ministerie over tot een gewaagden stap. Parijs werd in staat van beleg verklaard. Het hof van kassatie veroordeelde het gedrag der regeering als strijdig met de Charte. O ijdelheid der menschelijke verwachtingen! Na een tijdsverloop van twee jaren, stond het bestuur van Louis Philippe nu schuldig aan hetzelfde politieke misdrijf, waarvoor Karel de Xde met het verlies van zijn kroon had geboet. En bij deze fout voegden de bewindslieden nog een andere: de gevangenneming van de beroemdste legitimisten, waaronder Chateaubriand en Berryer. Berryer had juist al het mogelijke gedaan om de moeder van Hendrik den Vde van haar onvoorzichtig plan af te brengen. Hoe kon, in weerwil van zijn zegepraal over de revolutie, zulk een ministerie leven? Het bezweek. Den 11den October 1832, vormde de Maarschalk Soult een nieuw bewind, dat de lijn van Casimir-Périer voortzette en waarin de Broglie en Thiers zoowel als Guizot zitting hadden, de laatste als minister van Onderwijs. Wegens de impopulariteit, die reeds toen aan zijn naam kleefde - had hij niet de restauratie gediend; was hij niet naar Gent gereisd; had hij niet zelfs de | |
[pagina 59]
| |
beginselen der revolutie bestreden? - durfde men Guizot de portefeuille van Binnenlandsche Zaken niet langer opdragen. Met nederiger departement moest hij zich tevreden stellen. Welke politiek heeft Guizot ten aanzien van het onderwijs gevolgd? Van 1789 tot aan het begin van deze eeuw hadden drie groote lichamen, de Constituante, de Wetgevende Vergadering en de Nationale Conventie de taak ondernomen om Frankrijk met een groot stelsel van openbaar onderwijs te begiftigen. Talleyrand, Condorcet en Daunou waren achtereenvolgens belast geweest met het opstellen van een verslag en het indienen van een voorstel betreffende deze gewichtige kwestie. Aan dezen drieërlei arbeid lag, volgens Guizot, eenzelfde denkbeeld ten grondslag: de mensch alleen regeert in deze wereld, en 1789 is het jaar waarin zijne regeering begonnen is. Aan hem is het de maatschappij in te richten naar den eisch zijner rede. Het openbaar onderwijs was in het oog van Talleyrand een staatsmacht, waarvan de algemeenheid een der kenmerkendste eigenschappen is. Naar Condorcet is het bewerken van gelijkheid tusschen de burgers een der voornaamste doeleinden van het onderwijs; Daunou, die grooter plaats liet voor de individueële vrijheid, verwachtte van zijn onderwijsstelsel de zegepraal van de republikeinsche gezindheid. Deze schoone denkbeelden leidden tot geen praktisch resultaat. In 1802 werd de zaak minder verheven opgevat. Het openbaar onderwijs werd een onderdeel der algemeene administratie, met honderd andere dingen aan de zorg van het departement van Binnenlandsche Zaken opgedragen, en gedwongen in dat bureaukratisch mechanisme, dat immers voor de stoffelijke belangen zoo uitnemend werkte. Napoleon zag, als keizer, deze fout in. Het onderwijzend personeel moest de bewustheid van zijne waardigheid, van het gewicht zijner roeping hebben, en deze erlangen door eene groote, betrekkelijk zelfstandige korporatie te vormen. Zou hij terugkomen tot de oude godsdienstige korporatiën? Het was te zeer in strijd met den geest van het nieuwe Frankrijk. Het denkbeeld, dat aan die korporatiën ten grondslag lag, werd overgenomen en met den nieuwen État laïque in overeenstemming gebracht. Zoo ontstond de Universiteit, groote delegatie van de absolute macht des keizers op het gebied van den geest, en even absoluut als hij. De rechten van kerk, huisgezin en bijzonder onderwijs bestonden niet meer. Met de invoering van de Charte was dit stelsel onbestaanbaar. De groot-meester van de Universiteit was de niet-verantwoordelijke vice-keizer op zijn gebied. Waar hem een plaats aan te wijzen in den konstitutioneelen staat? De Villèle loste deze moeilijkheid op, door den groot-meester, den abt Frayssinous (zie boven) tot minister der kerkelijke zaken en tevens tot minister van onderwijs te maken. Martignac had slechts nog een stap te doen: de beide ministeriën te scheiden. Vatimesnil (10 Februari 1828) was de eerste minister van on- | |
[pagina 60]
| |
derwijs. Maar onder Polignac keerde de oude toestand weder, en de revolutie maakte er geen eind aan, zocht slechts eene kleingeestige voldoening in de omgekeerde volgorde der verschillende attributen. Het ministerie van eeredienst en onderwijs werd het ministerie van onderwijs en eeredienst. Guizot begon met tot de scheiding die Martignac gemaakt had terug te keeren. Voorts bracht hij onder zijn bewind al wat buiten de Universiteit om tot stand gekomen was, het Collège de France, het Muséum d'Histoire Naturelle, de École des Chartes en de bijzondere École de langues orientales et d'archéologie. Een vrij ernstige ziekte van hem zelven en kort daarop het overlijden zijner vrouw veroordeelt hem evenwel in het begin der zitting tot volkomene werkeloosheid. Toen lust en tijd wedergekeerd waren, werd de wet op het lager onderwijs het voorwerp zijner onmiddellijke zorg. Het stelsel van verplicht onderwijs acht hij voor Frankrijk ongeschikt omdat het volk te naijverig is op zijn vrijheid, en de Kerk te naijverig op hare zelfstandigheid tegenover den Staat. Hij hield zich hierin liever aan het voorbeeld van Holland, Engeland en de Vereenigde Staten. De vrijheid van het openbare onderwijs naast het onderwijs van Staatswege werd door hem gehandhaafd, evenzeer als het kosteloos onderwijs voor de onvermogenden. Maar dit waren slechts voorloopige kwestiën. Tot de zaak zelve overgaande, maakte Guizot allereerst eene onderscheiding tusschen het lager onderwijs ten platten lande en dat onderwijs in de steden, waar hoogere eischen moesten bevredigd worden: tusschen l'instruction primaire élémentaire en l'instruction primaire supérieure, welke laatste kategorie hij niet te angstvallig wilde omschrijven, maar integendeel openlaten voor gedurige uitbreiding naar den aard van plaatselijke behoefte en vatbaarheid. De normale scholen ter opleiding van onderwijzers, in 1833 reeds 47 in getal, werden door hem behouden. Maar terwijl zij tot hiertoe opgericht waren door den goeden wil der departementen en der steden, maakte Guizot er een wettelijke instelling van. Hij zelf had de normale scholen der geestelijkheid willen eerbiedigen, maar de Kamer verijdelde dit plan. Omtrent de groote vraag of het onderwijs al of niet godsdienstloos behoorde te zijn, was hij geen oogenblik in het onzekere. Het was veeleer zijn vaste voornemen om, gelijk hij zelf zich uitdrukt, het openbaar onderwijs te grondvesten ‘sur l'action prépondérante et unie de l'État et de l'Église.’ Hier stuitte hij natuurlijk bij de Kamer op een dubbel wantrouwen. De autonomie der gemeenten tegenover den Staat in zake van het onderwijs, de onafhankelijkheid der onderwijzers tegenover de geestelijkheid, was de leus der oppositie. Guizot daarentegen wilde, dat de priester of de predikant van rechtswege zitting zou hebben in de kommissie van toezicht op de scholen, en dat de aanstelling der onderwijzers van den minister zou afhangen. Het gelukt hem, met behulp van de Kamer der | |
[pagina 61]
| |
Pairs, den tegenstand te overwinnen. De wet werd aangenomen. Thans kwamen de moeilijkheden der uitvoering. In alle gemeenten van het koningrijk werden lagere scholen opgericht, en woningen aangewezen voor de onderwijzers. Ontbraken daarvoor de fondsen, dan moesten twee belastingen daarin voorzien, waarvan de eene door de gemeente, de andere door de departementale raden moesten gevorderd worden, of die, bleef dit votum uit, bij koninklijk besluit zouden worden opgelegd. Konden ook deze belastingen de kosten niet bestrijden, dan suppleerde de Staat uit het budget voor het onderwijs. Naast dezen materieëlen, stond een zedelijke maatregel, de oprichting van een Manuel général de l' Instruction primaire, waarin opgenomen zouden worden 1o de stukken betreffende het lager onderwijs in Frankrijk; 2o alles wat in de voornaamste landen der beschaafde wereld voor het lager onderwijs belang had; 3o kritiek van de werken voor het onderwijs; en eindelijk 4o raadgevingen en wenken geschikt om den vooruitgang van het lager onderwijs in het koninkrijk te bevorderen. Hiermede stelde hij zich niet te vreden. Drie weken nadat de wet was afgekondigd, zond de minister een afschrift aan 39.300 schoolonderwijzers met een brief, waarin hij niet alleen trachtte de bedoeling en de onderscheidene bepalingen der wet toe te lichten, maar bovendien het gevoel van de waardigheid hunner roeping bij hen te wekken of te versterken. Eindelijk werden bij de 500 personen, beambten van elken rang bij de Universiteit, door hem uitgezonden, om de scholen te bezoeken vooral met het doel om over den inwendigen toestand van het lager onderwijs aan den minister verslag uit te brengen. Twee jaren later werd een vaste inspekteur in elk departement ingesteld; nog later had elk arrondissement zijn afzonderlijken schoolopziener. Guizot smaakte de voldoening, dat, in het eerste jaar na de afkondiging der wet, 2000 nieuwe scholen werden opgericht, die aan 400.000 kinderen meer dan vroeger lager onderwijs verzekerden. Voor de belangen van het hooger onderwijs zorgde Guizot door de benoeming van mannen als Eugène Burnouf, Ampère, Rossi, Jouffroy, en door het oprichten van nieuwe leerstoelen, waarvan een aan het konstitutioneele recht was gewijd. Bij gelegenheid, dat hij ons zijn bemoeingen in deze zaken mededeelt, en verhaalt hoe menig aanzoek hij ontving van personen, die zich tot het deelnemen aan het hooger onderwijs geroepen achtten, wijdt hij een bladzijde aan Auguste Comte, den stichter van het Positivisme, die met een gelijk aanzoek tot hem gekomen was. Guizot geeft ons daarin de mate van zijn wijsgeerig doorzicht. Niet dat hij in 1833 van Comte's beteekenis niets bespeurde; niet dat hij in 1860 hem niet een groot man noemde; maar dat hij in het laatstgenoemde jaar, en nadat Comte zijn grooten leerling reeds had gevonden in Littré, niet heeft ingezien dat de wijsbegeerte van dezen man niet met een meelijdend schouderophalen te bejegenen is, dat bewijst | |
[pagina 62]
| |
aan welk een kortzichtigheid Guizot op sommige punten laboreerde en ontdekt ons de naaktheid van zijn hoogmoed. Hoe menige denker in onzen tijd bestudeert Comte's beginselen en leest Guizot enkel uit een historisch belang. Ik mag niet nalaten de bladzijde waarop ik het oog heb, aan te halen. ........ ‘M. Auguste Comte m'exposa lourdement et confusément ses vues sur l'homme, la société, la civilisatisn, la religion, la philosophie, l'histoire. C'était un homme simple, honnête, profondément convaincu, dévoué à ses idées, modeste en apparence, quoique au fond (Guizot, de hartenkenner, zegt het!) profondément orgeuilleux, et qui sincèrement se croyait appelè à ouvrir, pour l'esprit humain et les sociétés humaines, une vie nouvelle. J'avais quelque peine, en l'écoutant, à ne pas m'etonner tout haut qu'un esprit si vigoureux fût borné au point de ne pas même entrevoir la nature ni la portée des faits qu'il maniait ou des questions qu'il tranchait, et qu'un caractère si désinteressé ne fût pas averti par ses propres sentiments, moraux malgré lui, de l'immorale fausseté de ses idées. C'est la condition du materialisme mathématicien. Je ne tentai même pas de discuter avec M. Comte; sa sincérité, son dévouement et son aveuglement m' inspiraient cette estime triste qui se réfugie dans le silence.......’ Wanneer men het stelsel van Guizot vooral met betrekking tot het lager onderwijs toetst aan het beginsel der doktrinairen, gelijk hij ons dat zelf uiteen heeft gezet, dan valt het misschien niet elk licht, tusschen beide volkomen samenhang te ontdekken. De doktrinairen beloofden den maatschappelijken toestand te zullen aannemen, ja te zullen handhaven, zooals die toestand uit de handen der revolutie te voorschijn is gekomen. En tevens beloofden zij aan dien toestand een ander, een niet-revolutionair beginsel ten grondslag te leggen. Bedrieg ik mij, wanneer ik beweer, dat Guizot ten aanzien van het lager onderwijs juist het omgekeerde doet van hetgeen het doktrinaire programma beloofde? Die wet verwerpt juist een der vruchten van de revolutie, en houdt het beginsel of althans een der beginselen van de revolutie vast. Volkomen scheiding van Kerk en Staat is zeker een der eischen, hier en daar reeds een der kenmerken van de nieuwere maatschappij. In zake van het onderwijs nam Guizot die scheiding niet aan. Staatsalvermogen en daarmede samenhangende centralisatie van het gezag ten koste van de zelfstandigheid der gemeenten is zeker een der beginselen van de fransche revolutie. Dat beginsel heeft juist in de onderwijswet van Guizot gezegepraald. Heeft die staatsman destijds een gelukkige inkonsekwentie begaan? Ik heb het niet te onderzoeken. Ik heb slechts gemeend te moeten aanwijzen, dat er zijnertijds inkonsekwentie was. Want wij blijven ons uitsluitend met den staatsman bezig houden, en gaan daarom, hoewel met leedwezen, die handelingen van zijn tweede bewind stilzwijgend voorbij, waardoor hij de Maecenas is geworden, en meer dan dat, van een vruchtbare beoefening der geschiedenis van Frankrijk. Men kan zeggen, dat onder Guizot en door de | |
[pagina 63]
| |
macht van zijn invloed het oude Frankrijk uit de dooden is opgestaan. Vreemde namen dekten destijds zijn schild. Een Michelet, een Edgar Quinet werkten in die dagen onder de vleugelen van Guizot! Houden wij ons aan zijne politiek, die, wat men van hare konsekwentie denken moge, weerstandspolitiek is en blijft. Een amendement van de Kamer, dat het ministerie bestreed, werd warm ondersteund door de heeren Dubois en Baude. De eerste was inspekteurgeneraal bij de Universiteit, de andere lid van den Raad van State. Als ambtenaren van de regeering mochten zij geen andere meening verdedigen dan deze, en beiden ontvingen hun ontslag. Dat van Dubois was, natuurlijk, gekontrasigneerd door Guizot. Tot zulke kleingeestige, repressieve maatregelen moest men wel overgaan, wanneer men, gelijk met het ministerie van 11 October 1832 het geval was, omtrent groote staatkundige, sociale en zedelijke vragen een stilzwijgen bewaarde dat wellicht voorzichtig heeten mocht maar zeker zwakheid verried, immers de leiding der geesten prijs gaf, waaraan vooral die tijd zoo dringend behoefte had. Over de voorstellen tot afschaffing van het jaarlijksch nationaal rouwbedrijf op den 21sten Januari (den dag waarop het hoofd van Lodewijk den XVIde gevallen was), tot wederinvoering van de echtscheiding, tot het verleenen van pensioenen aan de innemers van de Bastille die nog in leven waren, zeide het gouvernement òf niets van beteekenis òf in het geheel niets. En zulk een gouvernement zou, naar zijn programma, in staat zijn geweest de revolutie in de gemoederen te bestrijden! Maar het bewind was niet anti-revolutionair; het was kontrarevolutionair, getuige de wet op de vereenigingen; een wet die dit ministerie niet als tijdelijke maatregel maar als blijvend deel der wetgeving voorstelde. Het was een wet die, onder de Juli-monarchie, het strafwetboek van Napoleon handhaafde; het was een wet, die de grondslag is geworden van de wijze waarop het tweede keizerrijk die moeilijke aangelegenheid geregeld heeft (noodzakelijk en telkens herroepbare autorisatie van de regeering voor alle vereenigingen met welk doel ook opgericht, de godsdienst niet uitgesloten!). Ziedaar, andermaal, wat er werd van het aannemen der moderne maatschappij, dochter van '89. Guizot verontschuldigde zich later met de opmerking, dat deze wet slechts als tijdelijke maatregel had behooren te worden voorgedragen. Die verontschuldiging kwam te laat! Zij vertoonde destijds dat karakter niet. En Guizot, de man, naar men zegt, der theorie, de man der beginselen, de man die hetgeen hij reeds de anti-revolutionaire politiek noemdeGa naar voetnoot(*) over de kontra-revolutie wilde doen zegevieren, had een ministerie behooren te verlaten dat althans den schijn der reaktie niet vermeed. Men zegge niet, dat hij slechts minister van onderwijs was. Dat departement was een pis-aller geweest voor den hertog de | |
[pagina 64]
| |
Broglie, die uitdrukkelijk verklaard had, zonder Guizot geen ministerie te willen vormen. Guizot was dus geen lid van het ministerie om de belangen van het departement van onderwijs, maar, omgekeerd, het departement was hem, in weerwil zijner impopulariteit, opgedragen, ter wille van de belangen van het ministerie. Ook van Guizot ontving dus het bewind zijn kleur. Dat hij zijn portefeuille niet prijs gaf, toen de Broglie zelf het deed, toen de schadevergoeding aan Amerika werd afgestemd, het laat zich verklaren. Dit was geen staatkundige kwestie. Maar had een wet op de vereenigingen met de algemeene politiek niet van doen? Elke gelegenheid, dunkt mij, had Guizot moeten aangrijpen om zijne anti-revolutionaire gedragslijn van die der kontra-revolutie nauwkeurig te onderscheiden. Dit verzuim verzwakte ongetwijfeld het bewind, dat ook nog door andere oorzaken aan kracht verloor. Een ministerieële krisis was elk oogenblik aan de orde van den dag. De premier, de maarschalk Soult, verliet het omdat de Kamer zoowel als Thiers en Guizot het militaire bestuur van Algiers door een burgerlijk bestuur wilden doen vervangen. Zijn opvolger, de maarschalk Gérard, trok zich eenige dagen later reeds terug, omdat hij van zijne ambtgenooten geen amnestie had kunnen verkrijgen voor de revolutie van Lyon. Het geheele ministerie stelde zijn portefeuilles ter beschikking van den koning. Deze zag evenwel geen kans om met Molé een nieuw bewind samen te stellen. De Broglie werd andermaal president en het ministerie blijft aan met uitzondering van een zijner leden. Het is weldra verplicht zijn kollega voor de finantiën, Humann, af te vallen ten aanzien van de door hem voorgestelde konversie der renten. Zoo innerlijk verzwakt, kon de minste ademtocht het omverwerpen. Het bezweek door een woord, minder nog, door de intonatie van een woord. De oppositie en de tiers-parti blijven de konversie verlangen en wel onmiddellijk. De Broglie weigert haar, maar hij heeft het ongeluk de toelichting zijner weigering te besluiten met de vraag: ‘Est-ce clair?’ Dit ontstemt de vergadering, en het geheele bewind van 11 October 1832 neemt zijn ontslag. Het persoonlijk aanzien van Guizot verloor geenszins bij zijn terugkeer tot het bijzondere leven. De konversie der rente was in Parijs zeer impopulair, en het was dus niet onaangenaam, gevallen te zijn omdat men tot dien maatregel niet had willen overgaan. Aan eervolle onderscheidingen ontbrak het hem niet. Den 22sten December 1836 werd hij lid van de fransche akademie, en later ontving hij een eigenhandig schrijven van den koning van Zweden, die hem zijne benoeming als lid van de akademie van Stockholm berichtte. Het nieuwe ministerie Thiers duurde niet lang; het moest zwichten toen het de militaire interventie van Frankrijk in Spanje, tusschen Don Carlos en de jonge Koningin Isabella II, niet door kon drijven. Guizot werd weder voor eenige maanden minister onder het voorzitterschap van Molé. Maar toen deze de politiek van het toegeven (van het | |
[pagina 65]
| |
laisser-aller) in beoefening begon te brengen, trok Guizot, die toch vroeger niets had gedaan om zich van de kontra-revolutie af te scheiden, zich terstond terug (April 1837). Het was een kort maar ongelukkig bestuur geweest. De dotatie van den hertog van Nemours en drie repressieve wetten, waarmede de weerstandspolitiek haar karakter handhaafde, werden afgestemd. Door nieuwe ambtgenooten gesteund, zou Molé thans een proef nemen met de politiek, die men nu niet langer een politiek van toegeven maar van verzoening noemde. Ongelukkig als minister, zou Guizot als lid der oppositie evenmin een gunstig gesternte zien opgaan. Het tijdvak van zijn openbaar leven, dat wij thans intreden en dat half April 1837 begint, zou hem leiden tot een onvoorzichtigen en weinig eervollen stap, tot de bekende koalitie van 1839. Ook hier houden wij ons uitsluitend aan Guizot's eigen verhaal. De nieuwe Kamer, die na de ontbinding der vorige samengekomen was, bestond uit vijf partijen. De beide uitersten werden gevormd door de republikeinen met Gernier Pagès, en de legitimisten met Berryer tot woordvoerder. In het midden lag de linker- en de rechterzijde van het centrum, de eene door Thiers, de andere door Guizot vertegenwoordigd. De vijfde partij was de zoogenaamde côté gauche, aangevoerd door Odilon Barot. Onder deze partijen was er geen enkele, die een ministerieële partij kon heeten. Molé, die plotseling, gelijk wij met een woord hebben herinnerd, van politiek veranderd was, welke verandering Guizots ontslag ten gevolge had gehad, bezat niemands sympathie. Geen enkele partij gevoelde zich dus verantwoordelijk voor de daden van het bestuur, en elk van hen kon zich het genoegen der kritiek zonder eenige terughouding veroorloven. Van daar een parlementaire wanorde, waaraan Guizot een einde wilde maken en waarmede hij hoopte zijn voordeel te doen. Hij deed het, ik moet het woord herhalen, hij de man der beginselen, der doctrine, door niets meer of minder dan door mede te werken tot het tot stand brengen eener vereeniging of koalitie van de drie partijen, die tusschen de beide uitersten, tusschen de republikeinen en legitimisten gelegen waren, de linkerzijde en het linker- en rechter centrum. Waar was hier de theoretische staatsman, de verdediger van den konstitutioneelen regeeringsvorm, die meer dan iemand op de noodzakelijkheid van het bestaan en van de ongeschondenheid van politieke partijen aangedrongen had? Het was een vreemd schouwspel, Guizot gemeene zaak te zien maken met de linkerzijde en zelfs met de republikeinen; want dezen hadden natuurlijk de koalitie niet ongebruikt gelaten en gaven iets van hunne strenge eischen prijs om de goede gelegenheid niet te verzuimen van in hunne rangen tegen het gouvernement medestrijders te kunnen tellen als Thiers, Rémusat en Guizot. Al de schakeeringen der oppositie waren in de kommissie van het adres van Antwoord vertegenwoordigd, en men had volstrekt geene moeite om het eens te worden. Zoo | |
[pagina 66]
| |
men al ten aanzien der buitenlandsche politiek een zekere terughouding in acht nam, het onvermogen van het Kabinet om een vruchtbare overeenstemming te doen geboren worden tusschen Kroon en Kamers werd met de grootste vrijmoedigheid bloot gelegd. Een der redenaars, die zich het krachtigste tegen de koalitie deed hooren, was Alphonse de Lamartine. Reeds toen liet hij zijn neiging voor de republiek doorschemeren. Op vele goedgezinden was de indruk hoogst pijnlijk, toen zij partijen, die elkander een oogenblik te voren nog zoo heftig bestreden hadden en welker beginselen inderdaad zoo scherp tegenover elkander stonden, samen zagen werken tot omverwerping van een ministerie dat zelfs velen der ingebrachte grieven niet verdiend had. Guizot is gevallen, zegt men, omdat hij te veel de man was van de rechte lijn, van de starre konsekwentie. Wij mogen hem dien eeretitel (want dat maakt men er van) niet laten. Twee malen hebben wij hem reeds, ter rechter en ter linker zijde, van de lijn zien afwijken die zijn beginsel hem voorschreef; eens bij gelegenheid van de wet op de vereenigingen vinden wij hem in het kamp der kontra-revolutie, thans, door zijne koalitie, is hij bondgenoot van Odilon-Barrot. Waar men zich eens aan soortgelijke inkonsekwenties heeft schuldig gemaakt, helpt latere konsekwentie niet meer. Zij heeft haar zedelijk prestige verloren, men kan haar niet meer ontdoen van den schijn van halsstarrigheid. Niet daardoor heeft Guizot zijn politieke loopbaan bedorven, dat hij een doktrinair was, maar daardoor dat hij zijne ‘doctrine’ soms heeft prijs gegeven voor de eischen, ik zeg niet van zijn eigenbelang of eerzucht, maar van de politiek van het oogenblik. En dan troostte hij zich met de volgende frase: ...... ‘La politique n'est pas une oeuvre de saints, elle a des nécessités, des obscurités que, bon gré mal gré, on accepte en les subissant;.... elle amène des occasions de complaisance pour soi même...... Quiconque n'est pas décidé à porter sans trouble (le coeur léger, zou Olivier gezegd hebben) le poids de ces complications et de ces imperfections inhérentes à la vie publique la plus droite fera bien de se renfermer dans la vie privée et dans la spéculation pure.’ Neemt uw vrijbrief aan, mijne Heeren Staatslieden. Wie zal indulgentiën uitdeelen, indien niet de Paus? Een alledaagsche, maar daarom niet onnutte, waarheid predikt ons de afloop der koalitie. Guizot heeft er niets bij gewonnen. De beerenhuid, indien wij het gewone spreekwoord gebruiken mogen, was reeds verkocht eer nog het dier gesneuveld was. Thiers en Guizot spraken af dat zij samen plaats zouden nemen in het ministerie. Odilon-Barrot, met wien men wel oppositie had willen maken, kon als kollega moeilijk geduld worden, maar indien men hem eens liet benoemen tot president van de Kamer? Dan was immers iedereen bevredigd! Thiers en Guizot zouden over deze schikking spreken met de linker- | |
[pagina 67]
| |
zijde van het centrum en met de linkerzijde van de Kamer. Geen van de beide partijen wilde van Guizot als toekomstig lid van het ministerie hooren. Eerste nederlaag. Hoogstens wilde men hem toelaten als minister van onderwijs, dat wil zeggen in een positie die hem niet zou vergunnen op het nieuwe bewind den stempel der weerstandspolitiek te drukken. Het fraaiste was, dat Guizot zich over de onwelwillendheid zijner gekoaliseerden verwonderdeGa naar voetnoot(*). Hij was meer dan verwonderd, hij was bitter teleurgesteld. Daarvoor had hij dan de ongunst van den koning en het hof getrotseerd! Daarvoor zich vernederd om af te dalen in de rangen der revolutionairen. Een portefeuille ditmaal uit een staatkundig oogpunt zonder belang, zou dan zijn eenige belooning zijn! Het moet een donker oogenblik zijn geweest in het leven van Guizot, toen hij in eene konferentie met de gekoaliseerden op hunne onverzettelijkheid stuitte; toen hij achtereenvolgens te vergeefs de portefeuille van Binnenlandsche Zaken en den voorzittersstoel van de Kamer begeerde. Kan zijn geweten, hoezeer ook geneigd ‘de porter sans trouble le poids de ces complications’, het hem verheeld hebben, dat de uitstekendste dienaar der Juli-monarchie zijn politiek karakter voor goed verspeeld en haar daarmede aan een ernstig gevaar blootgesteld had? Zij was inderdaad de spot geworden van Europa, diezelfde konstitutioneele monarchie, waarop zoovele verwachtingen waren gebouwd. Het ministerie Molé, dat zij bezat, tweemalen genoodzaakt de Kamer te ontbinden en ten slotte verplicht te wijken voor een karakterlooze parlementaire oppositie. Die oppositie zelve verdeeld, zoodra zij regeerende partij moest worden. Thiers en Guizot willen Barrot niet tot kollega. De partij van Thiers en Barrot willen Guizot niet tot minister. Thiers wil regeeren, maar met Barrot als president van de Kamer. Guizot, ontstemd, wil van dit presidium niet meer hooren en integendeel de kandidatuur van het centrum doordrijven. Niets dan verwarring allerwege! En de finale? Zij is de komedie, die voorafgegaan is, waardig. Den 12den Mei, tegen drie uur in den middag, loopen een honderd man of acht door de straten van Parijs. Onder den kreet van leve de Republiek plunderen zij de wapenwinkels, stichten zij brand, vallen zij de posten van de nationale garde en van het leger aan en richten zij op het stadhuis, het paleis van justitie, de prefektuur van politie hunnen hartstochtelijken marsch. De opstand wordt gedempt. Elk spoedt zich naar de Tuileriën. ‘Au milieu de cette affluence, schrijft de markies van Dalmatie omtrent zijn vader, den maarschalk Soult, au milieu de cette affluence, l'idée vint à mon père d'en profiter pour mettre un terme à l'hésitation générale et former enfin un ministère. Il la fit agreér au Roi. À mesure qu'arrivait une des personnes qu'on | |
[pagina 68]
| |
jugeait propres au pouvoir, le Roi la faisait appeler dans le cabinet ou il était avec mon père, et lui demandait son concours.’ ‘L'idée vint à mon père.’ Wekt de uitdrukking niet een ironisch medelijden op. Het nieuw ministerie was er dan ook naar. Noch Odilon Barrot, noch Thiers, noch Guizot waren leden van het nieuw bewind. Wie was overwinnaar? De revolutie niet, de koning niet; het toeval, of - de ochlophobie! | |
IV.Al was het jaargetijde ongunstig voor eene zeereis, ruim moet Guizot adem gehaald hebben toen hij, tegen het einde van Februari 1840, aan al de ellende van de binnenlandsche politiek van Frankrijk zich onttrekken en zich inschepen kon te Calais als fransch gezant bij het engelsche hof. De vrienden, die hij in het nieuw ministerie telde, als Soult, Duchâtel, Passy, hadden bij den koning op zijne benoeming aangedrongen, zoowel ten zijnen gevalle als om een plaatsvervanger te vinden voor den maarschalk Sebastiani, wiens diplomatieke onderhandelingen te Londen wegens de oostersche kwestie zoo goed als doodgeloopen waren. Die kwestie was destijds het groote buitenlandsche vraagstuk, en Guizot had zich in de Kamer daarover uitgelaten in den geest van het bewind. Niet dan nadat het ministerie gedreigd had van de benoeming een Kabinets-vraag te maken, was het er in geslaagd, haar bij den koning door te drijven, die, na de jongste politieke wending van Guizot, gelijk men denken kan, niet gunstig voor hem gestemd was. Hij was binnen voor den regen; want ter nauwernood was Guizot geïnstalleerd als gezant, of het ministerie viel, om door een ministerie Thiers vervangen te worden, dat hem misschien niet benoemd had maar hem nu op zijn post liet. Guizot bevond zich op eens in al de verwikkelingen van het oostersche vraagstuk. Om de diplomatieke rol, die hij daarin vervuld heeft, te kunnen waardeeren, willen wij de geschiedenis van dat vraagstuk sedert het begin der Juli-monarchie samenvatten. De oostersche kwestie zelve is eenvoudig genoeg; de uiteenloopende belangen der europeesche mogendheden hebben haar ingewikkeld gemaakt. Zoo zij, in weerwil van hare eenvoudigheid, haar weidschen naam verdient te dragen, het is omdat, wegens den aard van het ottomanische rijk, elke bijzondere, elke plaatselijke moeilijkheid in het gebied van de Porte, een schok teweegbrengt, die zich het geheele rijk door laat gevoelen, een schok die, tot voldoening van sommigen, tot ontzetting van anderen, een voorbode zijn kan van den val van het turksche rijk. Bij den val of de bestendiging van dat rijk is niet slechts het europeesch, maar ook het aziatisch Oosten onmiddellijk geïnteresseerd. Azië is het tooneel geworden van den wedijver, van | |
[pagina 69]
| |
den strijd der groote mogendheden van Europa. En het rijk van de Porte is de sleutel van Azië. Oostersche kwestie mag dan de kwestie heeten, die in het begin der Juli-monarchie de gemoederen in beweging bracht, maar onmiddellijk raakte zij alleen de betrekking waarin Egypte zich tot den Sultan bevond. Zou Egypte den weg betreden van Griekenland, van de Donau-Vorstendommen? De kloeke Mehemet-Ali, de pacha van Egypte, doet er zijn best voor. Hij neemt bezit van Syrië, en hoopt daardoor tot zelfstandigheid tegenover de Porte te geraken. En nu ontstaat de vraag: zullen de europeesche mogendheden deze nieuwe verzwakking van het turksche rijk lijdelijk aanzien? Op hoe verschillend standpunt ook geplaatst, geene dier machten was tot lijdelijkheid gezind. Rusland wil de Porte beschermen, maar dan ook haar beschermheer zijn, en inmiddels zijn beschermeling langzaam laten wegkwijnen, om zelf eens met diens afsterven zijn voordeel te doen. Engeland en Oostenrijk volgen een louter konservatieve politiek. Zij willen het statu quo voor het ottomanische rijk handhaven, zonder zich aan de toekomst van dat rijk veel gelegen te laten zijn. Pruisen weifelt tusschen Petersburg en Weenen. Frankrijks politiek is ingewikkelder. Zij wil in het Oosten een macht, die haar noodig schijnt voor het staatkundig evenwicht van Europa. Die macht is van zelf gegeven met het bestaan van het ottomanische rijk. Daarom handhaaft zij dat bestaan. Het ontgaat haar evenwel niet, dat de wet der langzame ontbinding zichtbaar werkt op dat rijk en met onweerstaanbare kracht. Met die wet moet dus rekening gehouden worden. En de dubbele regel, die hieruit voor de fransche politiek voortvloeit, is derhalve deze: Handhaving van het ottomanische rijk, zoolang als het bestaat in het belang van het europeesch evenwicht, maar zorgdragen, dat de onvermijdelijke ontbinding van dat rijk op zulk eene wijze geschiede, dat daaruit een groep van volkomen onafhankelijke Staten ontsta, die dan, krachtens hunne onafhankelijkheid aan geen enkele europeesche mogendheid nauwer dan aan eene andere verbonden, te zamen een nieuw gewicht kunnen vormen ten voordeele van het europeesche evenwicht. De oostersche kwestie is dus voor Frankrijk een europeesche kwestie. De fransche politiek eerbiedigt het gezag van de Porte zoolang de Porte zelve haar gezag handhaven kan, maar, scheurt zich een deel af van het groot geheel, zoo zorgt zij dat er geen macht in Europa baat bij vinde. Deze politiek moest de poging van Mehemet-Ali dus begunstigen, gelijk zij vroeger de onafhankelijkheidszucht van Griekenland gevoed had. In dit bijzondere geval was zij er dubbel toe geneigd, aangezien de zelfstandigheid van Egypte (wegens oude herinneringen uit den Napoleontischen tijd) en de persoon van Mehemet-Ali in Frankrijk hoogst populair waren. Zij zou den Pacha dus den voet niet dwars zetten, maar evenmin, vooralsnog, hem ondersteunen. Het moest eerst | |
[pagina 70]
| |
blijken, dat hij werkelijk in staat was, een nieuw, een zelfstandig rijk te vormen. Maar wat gebeurt? De Sultan heeft in het geheim hulp gezocht te Petersburg, en in 1833 verschijnt de russische vloot in den Bosphorus. Dit kan niemand dulden, en de fransche gezant te Konstantinopel treedt tusschenbeide om bij de Porte op verwijdering dier vloot aan te dringen, terwijl hij belooft Mehemet-Ali te zullen bewegen tot het aannemen der voorwaarden die de Porte hem gesteld had. De Porte neemt met dit voorstel genoegen, maar de belofte kan niet worden nagekomen. De Pacha blijft staan op het bezit van Syrië en van het district Adana, de deur van klein-Azië. De Porte geeft toe, en de Pacha zal nu zijne troepen uit klein-Azië terugtrekken. De ontruiming grijpt werkelijk plaats. Ook de Sultan meent zich door zijn tijdelijk toegeven niet verzwakt te hebben. Heeft hij niet een traktaat gesloten met den keizer van Rusland, (het traktaat van Unkiar-Skelessi), waarbij deze hem belooft Turkye tegen elken nieuwen aanval te zullen verdedigen? Waarmede zal de Porte deze bescherming betalen? Met een geheim artikel, waarbij bepaald wordt dat de Dardanellen voor elk vreemd oorlogschip gesloten zullen blijven. De Czaar had zijn doel bereikt. De Zwarte zee wordt een russisch meer. Te vergeefs houdt men den Sultan dit verlies zijner onafhankelijkheid voor. Hij betuigt zelfs zijn rijk te willen verliezen, indien het hem slechts gelukt den gehaten Mehemet-Ali te treffen. Frankrijk protesteert te Petersburg en behoudt zich volkomen vrijheid van handelen voor. Maar Oostenrijk, dat noch Rusland de handen vrij wil laten te Konstantinopel, noch met Rusland in slechte verstandhouding wil komen, is over de levendigheid van het fransche protest ontevreden. Metternich zal trachten midden door te zeilen om den Czaar te bewegen aan het traktaat geen gevolg te geven, zonder het echter uitdrukkelijk te herroepen. Het gelukt aan zijne wijsheid. En in het begin van '34 is, wat de oostersche kwestie betreft, de politieke toestand deze: bittere vijandschap tusschen de Porte en den Pacha; weifeling van Frankrijk tusschen de twee tegenstanders met overhelling aan de zijde van Egypte; verbittering van Rusland wegens Frankrijks protest; ontstemming van Engeland wegens Frankrijks begunstiging van den Pacha. Moeilijkheden dus te over, die op het eerste teeken al haar gewicht zouden doen gevoelen. Dat teeken werd gegeven half Mei 1839. De Porte verbreekt haar verdrag met Mehemet-Ali en doet haar leger trekken over den Eufraat. Engeland en Frankrijk vertoonen terstond hun vloot in de Middellandsche zee, vast besloten om, zoodra Rusland ten behoeve van den Sultan tusschenbeide treedt, die vloot te brengen ook voor Konstantinopel. Pijlsnel volgen nu de gewichtigste gebeurtenissen elkander op. Het turksche leger wordt door Mehemet-Ali verslagen. De Sultan sterft. Een geheel turksch eskader van 19 schepen wordt | |
[pagina 71]
| |
door zijn bevelhebber te Alexandrië aan den Pacha overgeleverd. De nieuwe Sultan, Abdul-Medjid, door vrees bevangen, is schier tot elke vredesvoorwaarde bereid. Mehemet-Ali zal Egypte erfelijk bezitten. Zoolang hij leeft, zal zijn zoon Ibrahim over Syrië gebieden; bij zijn dood, zal Ibrahim den egyptischen troon beklimmen en Syrië weder komen aan de Porte. Voor al deze koncessiën vraagt Abdul-Medjid aan Mehemet-Ali niets dan de erkenning zijner souvereiniteit. Rusland is terstond bereid met deze schikking genoegen te nemen, niet uit welgevallen aan den Pacha, maar opdat er een schikking tot stand zou komen geheel buiten Frankrijk en Engeland om. Hij stuit op hun weerstand. Zij willen juist hunnen invloed in het Oosten niet prijsgeven. De politiek der westersche mogendheden zegepraalt, en 27 Juli 1839 ontvangt de Sultan een kollektieve nota van de vijf groote mogendheden, waarin hem geraden of gelast wordt geen traktaat te sluiten met den Pacha zonder haar medeweten en goedkeuring. Maar nu zijn dan ook die vijf mogendheden gehouden een oplossing te vinden voor de bestaande moeilijkheden. Zoolang het er slechts op aankwam te zorgen, dat de Sultan zich niet van haren invloed los maakte, was eenstemmigheid vergelijkenderwijs gemakkelijk te bereiken geweest. Thans traden al de bijzondere gezichtspunten weder aan het licht. Indien nu Frankrijk en Engeland, wier oostersche politiek in beginsel niet verschilt, zich slechts getrouw aan elkander houden, zoo zullen zij wel tegen Rusland opwegen. Met de minste verdeeldheid tusschen hen zou Rusland echter zijn voordeel doen. Maar deze eenvoudige waarheid zagen de fransche diplomaten destijds niet in. De buitenlandsche kwestie was voor Frankrijk ongelukkig vastgebonden aan een kwestie van binnenlandsche politiek van niet zeer edele soort, aan een kwestie van populariteit, die zelve in een volkswaan haar grondslag vond. Mehemet-Ali was niet slechts geliefd bij het fransche volk; zonder zelf recht te weten waarom, vereenzelvigde die natie Ali's zegeteekenen met de hare. Ali zoo groot te maken als met de politiek tegenover den Sultan bestaanbaar was, was nu het doel der ministers, en uit dien hoofde stonden zij er op, dat hem niet slechts de zelfstandigheid van Egypte en de erfelijkheid zijner heerschappij, maar bovendien nog Syrië gegund zou worden. Tegen dit laatste, het afstaan van Syrië aan den Pacha, had Engeland evenwel billijk bezwaar. Wat, zoo sprak Palmerston, wat zal geschieden als wij den Sultan en den Pacha zoo dicht in elkanders nabijheid brengen? Eindelooze twisten zullen er uit ontstaan, die nooit zullen worden bijgelegd. Laat Syrië dus door Mehemet-Ali ontruimd worden. En, ging hij voort, ondersteunt gij de verbrokkeling van het ottomanische rijk op zoo groote schaal, er blijft van dat rijk weldra niets meer over dat het voor de diplomatie de moeite waard zou maken om er zich in het belang van Europa's evenwicht voor te interesseeren. Maar Frankrijk luisterde niet. Zij vermocht bij de oplossing van het | |
[pagina 72]
| |
oostersche vraagstuk het wezenlijke niet van het onwezenlijke te onderscheiden. Het wezenlijke was de erkenning van Ali's zelfstandigheid, het onwezenlijke de vergrooting van zijn gebied. Tot het eerste waren ook Engeland en de andere mogendheden geneigd, de Porte niet uitgezonderd. Het laatste werd door geen enkele staatkundige beweegreden, slechts door de fantasie van het fransche volk aanbevolen. De dwaling is dus openbaar. Rusland wreef zich in de handen van genoegen, en verzuimde letterlijk niets om het verschil tusschen de Kabinetten van Londen en Parijs al dieper te maken. Een oogenblik had Rusland er aan gedacht, zijn vloot in de zee van Marmora te zenden in naam van al de europeesche mogendheden, maar Engeland neemt dit plan kwalijk, en terstond geeft Rusland toe. Zal Frankrijk Palmerston overtuigen? Aan pogingen ontbreekt het niet. De maarschalk Sebastiani put zijn diplomatieke wijsheid of behendigheid uit. Men stuit op het onverzettelijke. De maarschalk wordt teruggeroepen, en Guizot begeeft zich aan de taak. Men is natuurlijk nieuwsgierig hoe hij zich in dezen geheel nieuwen werkkring houden zal. De diplomatie was hem even vreemd als Engeland zelf. Guizot behoeft ons waarlijk in zijne gedenkschriften niet gedurig te herhalen, dat hij een optimistisch karakter heeft, want deze verklaring is zijnerzijds geheel overbodig. Het spreekt duidelijk genoeg uit zijne daden. Wie dan een optimist zou zich in dezen stand der oostersche kwestie aan hare oplossing gewaagd hebben? Zij was voor geene oplossing vatbaar. Frankrijk, vooral door den persoon van Guizot vertegenwoordigd, zou nooit toegeven, en hoe kon het verwachten, dat Palmerston aan de fransche politiek de zegepraal gunnen zou die zij begeerde. Al de golven van Guizots woordenrijkheid zouden te vergeefs zich verheffen tegen deze rots. De begoocheling, waaronder men te Parijs en aan de fransche ambassade te Londen verkeerde, was deze: Indien Mehemet-Ali het erfelijk bezit van Syrië geweigerd wierd, zou hij zich zoo krachtig verzetten, dat de mogendheden, om zijn verzet te keeren, een oorlog zouden moeten wagen, die het bestaan van het geheele ottomanische rijk in de waagschaal zou stellen. Voor zulk een oorlog zouden de mogendheden natuurlijk terugdeinzen en uit dien hoofde aan Frankrijk toegeven. Deze overtuiging was, gelijk ik zeide, een begoocheling. Men had te Parijs een overdrevene voorstelling zoowel van Mehemet-Ali's halsstarrigheid in het afslaan van elke schikking, die hem Syrië ontroofde, als van des Pacha's macht om zijne eischen te doen gelden. Doch deze overtuiging, gegrond of niet, bewijst dat de fransche politiek een gevaarlijk en weinig edelmoedig spel speelde. Indien de mogendheden eens niet terugdeinsden voor een oorlog die Mehemet-Ali dwingen moest tot toegeven, dan zou Mehemet-Ali, in de onderstelling waarvan Frankrijk uitging, het geheele ottomanische rijk gaan revolutio- | |
[pagina 73]
| |
neeren om zijn zin te krijgen, en Frankrijk zou in dat geval wel genoodzaakt zijn den Pacha te ondersteunen wiens hooge eischen het immers van den aanvang af tot de zijnen had gemaakt. Maar in welk een tegenstrijdigheid met zich zelve zou dan de staatkunde niet geraken, die door Guizot als gezant vertegenwoordigd werd. Die staatkunde was een vredes-politiek en was een anti-revolutionaire politiek. Niettemin was de gedragslijn, die zij ten aanzien der oostersche kwestie volgde van dien aart, dat die lijn, indien de andere Kabinetten op hun stuk bleven staan, tot een oorlog en tot een revolutionairen oorlog moest leiden. Was Guizot bereid de noodzakelijkheid van een oorlog en van zulk een oorlog ten slotte aan te nemen? Natuurlijk niet. Toch diende hij een politiek, die, wanneer Mehemet-Ali tegen de Porte, tegen zijn wettigen souverein, een revolutionairen oorlog aan zou vangen, aan Frankrijk slechts de keuze laten zou tusschen het zedelijk en daadwerkelijk ondersteunen van den oorlog en het overlaten van Mehemet-Ali aan zijn lot. In het eerste geval verloochende Guizot zijne politiek, in het tweede geval pleegde Frankrijk verraad aan zijne eer. Maar zoover reikte de blik van onzen staatsman in 1840 niet. Was het lichtvaardigheid of gebrek aan doorzicht? Guizot verhaalt ons veel van zijne ambassade te Londen; hij verhaalt ons van de nieuwsgierigen, die zich verdrongen om hem te zien; van de vele invitaties die hem dagelijks gewerden; van de lange redeneeringen die hij voor iedereen ten beste had; van de gunst waarin hij stond bij Whigs en Tories, bij het volk en bij het hof. Maar wanneer hij al deze, uit een vulgair oogpunt zeer vleiende bladzijden nooit had kunnen schrijven; met andere woorden, wanneer hij stil te Parijs ware gebleven en het gezantschap te Londen had afgeslagen met het eenvoudige woord: ik dien geen politiek, die wij niet op kunnen houden tenzij dan door desnoods een oorlog te voorschijn te roepen die met al mijne beginselen in strijd is, - wanneer hij zoo had gesproken en overeenkomstig die taal had gehandeld, hij zou thans nog eenigszins hooger staan in elks schatting. Nog eens: Guizot is een man geweest wiens blik beperkt was of wiens beginselen groote rekbaarheid bezaten. Vol zelfvertrouwen begint hij te Londen den diplomatieken strijd. Zijn eerste verdienste bestaat daarin, dat hij zich volkomen vergist in Ruslands politiek. Rusland, zoo meent hij, zal nooit gemeene zaak maken met Engeland, nooit zijn uitsluitend protektoraat te Konstantinopel prijs geven. Rusland was evenwel tot dat offer ten volle bereid, wanneer het er slechts in slaagde, Frankrijk van Engeland af te zonderen. De bedriegelijke onderstelling, waarin Guizot verkeert, verleidt hem tot werkeloosheid, tot het aannemen van een afwachtende houding. De vier mogendheden zullen het onderling nooit eens kunnen worden, en zoo zullen zij van zelf gedrongen worden om zich Frankrijks plan te laten welgevallen. Maar Nouri-Efendi, de turksche gezant te Parijs, thans tijdelijk te Londen, komt hem storen in zijn rust, im- | |
[pagina 74]
| |
mers hem en de gezanten van Oostenrijk, Rusland en Pruisen mitsgaders Palmerston herinneren aan de nota van 27 Juli 1839, waarbij de vijf mogendheden beloofd hadden de zaak te zullen regelen. Nouri Efendi geeft tevens te verstaan, dat de Porte bereid is te onderhandelen op den grondslag van het toekennen van Egypte in erfelijk bezit aan Mehemet-Ali, welk bezit evenwel aan den Pacha zijn karakter van Vassal van de Porte niet ontnemen zal. Noch de aldus met nadruk aan Frankrijk herhaalde verplichting om met de andere mogendheden in overleg te treden, noch de grondslag waarop de Sultan onderhandelen wil, vallen bijzonder in den smaak van den franschen gezant, die zich dan ook vergenoegt met eenvoudig aan Nouri-Efendi de ontvangst zijner nota te melden. De andere mogendheden betoonen zich inmiddels niet onhandelbaar. Men wil Syrië aan den Pacha afstaan voor zijn leven; men wil Syrië verdeelen tusschen den Sultan en zijn vassal en aan den laatste zelfs St. Jean d'Acre laten. Ook Palmerston neemt met dit voorstel genoegen en beschouwt deze koncessie zijnerzijds als een trek van groote edelmoedigheid en diplomatieke zelfverloochening. Doch terwijl dit verschil de goedkeuring der mogendheden, met uitzondering van Frankrijk, wegdraagt, voegen zij er terstond uitdrukkelijk bij - en dit was wel geschikt om Guizot de oogen te doen opengaan, - dat de Pacha, zoo hij weigerde, gedwongen zou worden dit voorstel aan te nemen. Maar zijne oogen gingen niet open. Thiers schrijft aan den gezant: ‘La force, nous ne la voulons pas et nous n'y croyons pas.’ En aangezien Frankrijk nu meende dat Mehemet-Ali elke voorwaarde standvastig zou weigeren, die niet het erfelijk bezit van geheel Syrië insloot, bleef Frankrijk zelf ook weigeren met het nieuwe voorstel genoegen te nemen, aldus alles op het spel zettende. Guizot zag zeer goed in, dat volmaakte rust in het Oosten en volmaakte overeenstemming in het Westen de twee onmisbare voorwaarden waren voor de handhaving van de zelfstandigheid der Porte. Maar waarom dan een onverzettelijkheid aan den dag gelegd, die het Oosten aan een revolutie, het Westen aan innerlijke verdeeldheid prijs kon geven? Inmiddels wordt Nouri-Efendi door Chekib-Efendi vervangen, en ook hij komt kloppen aan dezelfde deur met de nota van 27 Juli 1839 in de hand. De oostenrijksche zaakgelastigde en de pruisische gezant gaan nog een stap verder. Zij nemen aan, Engeland en Rusland te brengen tot het onderschrijven van het oorspronkelijk voorstel door den Sultan, in den nood van het oogenblik, aan den Pacha gedaan: afstand van Egypte in erfelijk bezit, van Syrië zoolang Mehemet-Ali leeft, en daartegen, van Ali's zijde, teruggave van Candia en het district Adana. Terwijl men hierover aan het onderhandelen is en zich dus tot een groote koncessie aan de fransche politiek bereid toont, komt er een belangrijke tijding uit Konstantinopel. De Groot-Vizier Khosrew-Pacha, de aartsvijand van Mehemet-Ali, en het grootste beletsel voor dezen om | |
[pagina 75]
| |
aan de Porte iets toe te geven, is afgezet ten gevolge van het ontdekken der geheime verstandhouding die hij onderhield met het hof van Petersburg. De eerste, die dit gewichtige nieuws aan Mehemet-Ali kan overbrengen, is niemand anders dan Cochelet, de fransche consul te Alexandrië. Uw vijand is gevallen, roept hij den Pacha toe, maak nu vrede met uw souverein en begin met de turksche vloot terug te zenden. Groote verbittering bij de vier mogendheden zoodra deze tusschenkomst van den franschen consul bekend wordt! Geen wonder. Vooreerst zag men er een poging in van Frankrijk om de nota van 27 Juli 1839 krachteloos te maken, de nota waarbij bepaald was, dat de zaak bij onderling overleg der vijf mogendheden zou geregeld worden. En vervolgens, werd de raad van Cochelet opgevolgd, en kwam daardoor een verzoening tusschen den Sultan en Mehemet-Ali tot stand, zoo zou Frankrijk de eer van die verzoening hebben, en haar uit kunnen geven voor een triumf zijner politiek. Aan Frankrijk schreef men ook de afzetting van Khosrew-Pacha toe. Deze afzetting en de daarop gevolgde stap van Cochelet, alles scheen een doorgestoken kaart. De verbittering was dus groot en men zou Frankrijk met gelijke munt betalen. Had de fransche politiek voor eigen rekening te Alexandrië gehandeld, de vier mogendheden zouden dan ook van haren kant de zaak regelen buiten Frankrijk om. Guizot bespeurt al spoedig dat er iets gaande is. Hij voorziet - zijne depêches zijn daar om het te bewijzen - dat de vier mogendheden tot een afzonderlijk traktaat zouden komen. Dit was dan ook, na het gebeurde, gemakkelijk te voorzien. Maar hij voorziet niet, hij vermoedt zelfs niet in de verte, dat de vier mogendheden haar afzonderlijk traktaat eerst aan Frankrijk toonen zullen, nadat het reeds twee dagen gesloten was. Toch was deze nederlaag voor hem weggelegd. Den 17den Juli 1840 deelt Palmerston hem mede, dat de vier mogendheden den 5den een traktaat hadden geteekend, waarbij de oostersche kwestie geregeld werd in overleg met den Sultan. Zoo innig stelde men dus prijs op Frankrijks vriendschap. Men had zelfs geene laatste poging aangewend om Frankrijks onderteekening te erlangen. De openbare meening in Frankrijk gevoelde de vernedering diep. Al de fantomen van de koalitie van 1815 doemden voor de volksverbeelding weder op. Het traktaat van 15 Juli was duidelijk en kategorisch. In overleg met de vier mogendheden deed de Porte aan Mehemet-Ali het volgende aanbod: Hij zou Egypte erfelijk, ofschoon altijd als vassal, en een gedeelte van Syrië voor het leven bezitten. Tien dagen moest hij over dit aanbod nadenken. Waren de tien dagen verloopen zonder dat hij het aanbod aangenomen had, dan zou hem worden aangeboden het erfelijk bezit van Egypte alleen. Andermaal tien dagen nadenken. En zoo ook dezen tijd der genade door Mehemet-Ali veronachtzaamd werd, dan zou de Sultan met de vier mogendheden hem gewapenderhand komen dwingen tot gehoorzaamheid! | |
[pagina 76]
| |
Het geval, dat de fransche politiek volstrekt onmogelijk had gewaand, deed zich dus werkelijk voor. Het traktaat wordt onmiddellijk uitgevoerd, en Mehemet-Ali diensvolgens gesommeerd tot het aannemen van het eerstgenoemde aanbod. Een hooghartige weigering is al zijn antwoord. Nu is het oogenblik daar, zou men meenen; het oogenblik voor Frankrijk om Mehemet-Ali krachtig ter zijde te staan. Laat Frankrijk gewaand hebben dat het zoover nooit komen zou: nu het zoover gekomen is, zal Frankrijk zijn gunsteling niet aan zijn lot overlaten en het zwaard aangorden voor de verdediging van Ali's, immers in het oog der fransche diplomatie, rechtmatige aanspraken. Thans zal men de politiek die Guizot heeft gediend, zij het ook ondanks haar zelve, zien uitloopen op het begunstigen van de vreeselijkste revolutie in het Oosten. Matig uwe ridderlijke verwachtingen. Mehemet-Ali komt van zijne weigering terug en is tot onderhandelen bereid wanneer men hem Egypte erfelijk en Syrië (met het eiland Candia en het distrikt Adana) voor het leven laat bezitten. En aan wien heeft men deze koncessie, van het erfelijk bezit van Syrië te danken? Aan den franschen invloed. Beginsellooze politiek! Juist het erfelijk bezit van Syrië was het punt waarvoor Frankrijk gestreden, waarvoor Guizot de ambassade te Londen aanvaard, waarvoor hij met Thiers, de alliantie met Engeland, de rust van Europa, ja zelfs het bestaan van het ottomanische rijk in de waagschaal gesteld had. Dat Frankrijk een oorlog trachtte te voorkomen die noodzakelijk een europeesche oorlog ware geworden, een oorlog waarbij bovendien geen enkel fransch belang in het spel was, niets natuurlijker dan dit, niets billijker. Maar Frankrijk had dit eerder behooren te doen. Thans kon het zulk een dreigend en ontzettend gevaar slechts afwenden door plotselinge verloochening zijner geheele oostersche staatkunde. Lichtvaardigheid en blind zelfvertrouwen hadden het volk deze schande op den hals gehaald, en was het nu niet beter, zich de ellende van den oorlog te getroosten, dan zich deze schande te laten welgevallen? Noodlottig oogenblik als deze vraag moet gesteld worden aan een land. Zij werd dagelijks met meer nadruk gesteld. De dubbelhartigheid van de fransche politiek maakte dat men alles van haar geloofde. De koncessiën van den Pacha werden ten haren nadeele uitgelegd. Tweeërlei verklaring van die koncessiën waren in de londensche kringen in omloop. Sommigen zeiden dat Mehemet-Ali het aanbod van de Porte, zooals het daar lag, had willen aannemen, maar onder den invloed van de fransche diplomatie van zijne bereidwilligheid teruggekomen was. Anderen beweerden, dat de Pacha zelf veel meer eischte dan hij nu scheen te doen en zich door Frankrijk tot deze koncessie had laten brengen om Frankrijk zedelijk te dwingen, nu ook de voorwaarden te helpen handhaven die de Porte op gezag van Frankrijk aangenomen had. | |
[pagina 77]
| |
Maar hoe ook uitgelegd, de koncessie baatte niets. Integendeel, met de uiterste gestrengheid wordt het traktaat ten uitvoer gelegd. Mehemet-Ali wordt door den Sultan afgezet als Pacha van Egypte en Izzet-Mehemet aangesteld in zijne plaats. Beyrout wordt door engelsche troepen gebombardeerd en genomen. Troepen, in dienst van Turkye, brengen Syrië in opstand. Maar nog is de tijd van onderhandelen niet geheel voorbij. De vier mogendheden trachten den Sultan over te halen om Egypte in erfelijk bezit aan den Pacha te laten, indien hij nog ter elfder ure toegeeft. En Frankrijk? Het neemt ook met deze schikking genoegen. Men herinnert zich, dat het oorspronkelijke voorstel van Engeland geen anderen inhoud had gehad! Maar te vergeefs trachtte de regeering door soortgelijk toegeven het gevaar af te wenden, dat zij zelve te voorschijn geroepen had. De openbare meening, de linkerzijde der Kamer vooral, is ten hoogste ontstemd, en het ministerie Thiers is geen bewind om aan het overwicht der linkerzijde, bij welke het buitendien steeds meer heul had gezocht, ernstigen weerstand te bieden. Men heeft de eer des lands liever dan den vrede. Men is tot groote opofferingen bereid. Thiers aanvaardt de gevolgen van zijne lichtzinnige politiek. Hij vraagt groote kredieten aan, die hem terstond worden gegund. Hij brengt honderd duizend man op de been, en dit is nog slechts een begin. De linkerzijde triumfeert. Bij de aanstaande zitting die op handen is, zal Odilon Barrot de ministeriëele kandidaat zijn voor het voorzitterschap van de Kamer. Eén man keert plotseling den stroom. Toen Thiers den koning het ontwerp der Troonrede voorleî, welk ontwerp in den geest der linkerzijde der oorlogspartij was gesteld, weigerde Louis Philippe zijne goedkeuring. Thiers moet dus zijn ontslag nemen. En wie volgt hem op? De man, die bestemd was de volle wraak van de verbittering zijns volks op zijn grijs hoofd te laden, Guizot. Waarlijk, de konstitutioneele regeeringsvorm heeft onder de Julimonarchie al het hare gedaan om haar aanzien in Europa te verspelen. Eergisteren een ministerie, gevallen door een beginsellooze koalitie; gisteren een ministerie, samengeraapt als onder de steenen van een revolutionair gepeupel; heden een ministerie, aangevoerd door een man die den vrede quand même moet brengen, ofschoon zijne verblindheid niets dan den oorlog heeft gezaaid. Indien het een eer was, kwam na al het gebeurde aan Guizot de eer toe de banier des vredes tegenover Thiers omhoog te heffen. Thiers was althans niet voor de logische gevolgen zijner politiek teruggedeinsd. Hij viel met eere. Guizot verhief zich boven de menigte om het innerlijk bederf zijner politiek slechts voor allen duidelijk zichtbaar te maken. Den 29sten October 1840 werd hij minister van Buitenlandsche Zaken, en ook voor het vervolg kwam de oostersche kwestie dus onmiddellijk onder zijn beheer. Het nieuwe ministerie had, als erfenis van het vorig bewind, voor twee belangrijke aangelegenheden terstond te zorgen. Het schip was | |
[pagina 78]
| |
in aantocht dat Napoleon's overschot naar Frankrijk bracht, en het wetsvoorstel was bijna aanhangig betreffende de fortifikatiën rondom Parijs. Den 15den December werd Napoleon bijgezet; kort daarop werd het genoemde voorstel in de Kamers aangenomen. Wellington zei van de fortifikatiën: ‘Zij hebben bijna voor Frankrijk gedaan hetgeen de Oceaan doet voor ons.’ Men mag thans dit bijna sterk onderstrepen. Nu Frankrijk, in den persoon van Guizot, Mehemet-Ali zoo goed aan zijn lot overlaat, boezemt het oostersche vraagstuk weinig belang meer in. De mogendheden zoeken geen oorlog met Frankrijk en zullen dus hunne vernedering van den Pacha niet tot het uiterste drijven. Engeland kan zijn oorspronkelijk programma uitvoeren. Het brengt met goed gevolg Syrië in opstand tegen Ibrahim Pacha en St. Jean d'Acre valt den engelschen admiraal Stopford in handen. Het is thans voor elk openbaar, dat Frankrijk zich ten aanzien van Mehemet-Ali's macht schromelijk vergist heeft. De turksche vloot wordt door hem teruggegeven, en na eenige onderhandelingen, die wij hier niet behoeven mede te deelen, ontvangt de Pacha Egypte van den Sultan in erfelijk bezit. De politiek van Palmerston had haar doel bereikt, en de onverzettelijke minister kon zich met deze overwinning troosten, toen hij kort daarop voor een votum van wantrouwen van het parlement wijken, en de teugels van het bestuur aan de Tories, aan Sir Robert Peel, overgeven moest. Den 13den Juli 1841 werd te Londen een traktaat geteekend, waardoor zoowel aan Frankrijks isolement als aan Ruslands uitsluitend protektoraat over Turkye een einde werd gemaakt. De deelen der gedenkschriften die aan de jaren 40-48 zijn gewijd, hoe belangrijk ook uit een algemeen historisch oogpunt, verspreiden weinig nieuw licht over de politiek van Guizot en kunnen ons dus hier niet lang bezig houden. Hij was in dit tijdperk gewoonlijk gelukkig in zijne onderhandelingen. Zoo gelukte het hem 29 Mei 1845 het recht van visitatie der Engelschen op de fransche schepen ter wering van den slavenhandel af te schaffen. Het bezoek van koningin Victoria op het kasteel van Eu, straks gevolgd door het bezoek van Louis Philippe op het kasteel van Windsor, was een schitterend bewijs, dat men er in geslaagd was, de goede verstandhouding tusschen Engeland en Frankrijk te herstellen. Zij vond een nieuwen waarborg in de omstandigheid, dat een Tory-ministerie, onder Lord Aberdeen, Palmerston opgevolgd was, en werd dan ook niet verstoord, noch door de verschillende belangen en partijen, die de beide regeeringen in Spanje onder hare bescherming namen, noch door de vestiging van het fransche protektoraat op Tahiti, in weerwil van de moeilijkheden die een oogenblik, naar aanleiding daarvan, ontstonden met den engelschen ex-consul en zendeling Pritchard. Men moet Guizot den lof toekennen in deze verschillende, vaak vrij ingewikkelde aangelegenheden, zoowel de waardigheid van Frankrijk moedig en fier te hebben opgehouden, | |
[pagina 79]
| |
als de eischen zijner vredespolitiek nooit lichtvaardig in de waagschaal te hebben gesteld. De gewone beschuldiging der oppositie die hij in de Kamer ontmoette, van Engeland lafhartig naar de oogen te hebben gezien, wordt door de officieële bescheiden die hij zelf ons van zijne verschillende onderhandelingen mededeelt geenszins bevestigd. De roem van zijn bijna achtjarig ministerie ligt, uit een nationaal-fransch oogpunt bezien, in de overwinning van Algerië (waarvan een deel op Guizot's rekening moet worden geschreven, aangezien hij den maarschalk Bugeaud krachtig ondersteunde en verdedigde tegenover den minister van oorlog, den maarschalk Soult); in de reeds genoemde afschaffing van het visitatie-recht, een doorn in het oog van Frankrijk; in het bewerken van de ontbinding van de Sociëteit der Jezuiten in Frankrijk, waarbij de ongelukkige Rossi zijn agent was te Rome. Het tot stand brengen der zoogenaamde spaansche huwelijken gaf een noodlottigen schijn van kwade trouw, en bracht den vrede van Europa, vooral den vrede met Engeland in gevaar, zonder dat het belang van Frankrijk er door gebaat werd. Verdrijver der Jezuiten in zijn eigen land, was Guizot bijna de beschermer der Jezuiten geworden in de Zwitsersche konfederatie, en de houding die hij in de kwestie van Zwitserland en den Sonderbund moest aannemen in 1846 en '47, eene houding, die zoo volkomen in strijd was met de traditiën van '89, heeft niet weinig bijgedragen tot den volkshaat die hem en de monarchie in '48 verjoeg. De helvetische konfederatie, door Napoleon in het leven geroepen, nadat men te vergeefs getracht had van Zwitserland éene ondeelbare republiek te maken had twaalf jaren lang, dat is tot in 1815, inwendige rust genoten. Met Napoleon's val braken nieuwe moeilijkheden aan, die evenwel door het kongres van Weenen werden overwonnen. Het denkbeeld van Napoleon: een konfederatie en geen éenheid, werd door dat kongres overgenomen, en op dien grondslag aan Zwitserland, welks grenzen inmiddels afgerond werden door toevoeging van drie nieuwe kantons, de erkenning zijner onzijdigheid verzekerd. Maar tegen '30 was men met dat federaal verdrag niet langer tevreden, en verlangden zelfs zij, die het in beginsel niet bestreden, hervormingen, waardoor de federatie meer van die politieke kracht zou erlangen, die van de volkomen eenheid van Zwitserland onafscheidelijk zou zijn geweest. De partiëele hervormingen, die men begeert, komen evenwel niet tot stand, en deze mislukking geeft nieuw voedsel aan de radikale partij, die in het geheel van geen federatie wil hooren en van volstrekte éenheid alleen heil verwacht, een partij die door de talrijke staatkundige ballingen, uit allerlei volken in Zwitserland aanwezig, telkens met nieuwe geestdrift wordt bezield. Van twee geheel tegengestelde zijden wordt het beginsel der konfederatie geschonden. Een roomsch-katholiek kanton gaat over tot de volstrekte uitsluiting van den protestantschen eeredienst zelfs in bijzondere woningen. Een radikaal kanton daarentegen besluit tot de algeheele afschaffing der kloosters en de verbeurdverklaring der klooster- | |
[pagina 80]
| |
goederen. Deze harde maatregel lokt niet slechts een krachtig protest uit van zeven roomsche kantons, maar Lucern, de daad voegende bij het woord, roept om de Protestanten en de Radikalen te tarten de Jezuiten binnen en draagt hun het onderwijs der jeugd op, een uitdaging, die door Zurich met de benoeming van David Friedrich Strauss tot hoogleeraar in de geschiedenis beantwoord wordt. Zoodra de Jezuiten zich aan den gezichtseinder vertoonen, is de radikale partij zich zelve niet meer meester. Het kanton de Vaud heeft reeds aan zijn hoofd een radikale regeering, en organiseert vrijkorpsen in verschillende andere kantons die zich tegen Lucern wapenen, die stad aanvallen, maar teruggeslagen worden. Deze nederlaag der Radikalen verhoogt hunnen moed, vermeerdert hunne veerkracht. In 1846 hebben zij de overhand in Bern en Genève, kort daarop de meerderheid in den Bondsraad, ja Ochsenbein, hun veldheer die voor Lucern had moeten wijken, wordt voorzitter van die vergadering. Dit is meer dan de Katholieken verdragen kunnen. Een noodlottig voorval, de moord gepleegd aan Jacob Leu d' Ebersol, hoofd der Katholieken te Lucern, geeft het teeken tot de scheiding. Zeven roomsch-katholieke kantons zonderen zich af van de konfederatie en vormen een eigen bondgenootschap (een Sonderbund). Maar de Radikalen zijn geenszins voornemens dezen stap van onafhankelijkheid en verzet lijdelijk aan te zien. Vele gematigden sluiten zich, nu het weerstand tegen de Jezuiten geldt, aan de Radikalen aan. De Bondsraad brengt een leger op de been van 52,000 man, houdt 17,000 in reserve en begint den veldtocht, waarvan het programma uit deze twee punten bestaat: Verdrijving der Jezuiten, vernietiging van den Sonderbund. Dezelfde snelheid bevleugelt hun zegepraal als hun besluit. Freiburg wordt door de troepen bezet; Lucern wordt belegerd. (November '47). Inmiddels hadden de mogendheden, en allerminst Guizot, stilgezeten. Oostenrijk was natuurlijk wegens zijne italiaansche provinciën voor een zegepraal der Radikalen beducht. Rusland en Pruisen begeerden in Zwitserland het revolutionair beginsel te keeren. Guizot werd vooral tot verzet gedreven, aan de eene zijde door de overlegging dat het federatief beginsel geschonden was, waarvan de handhaving de voorwaarde van de erkenning van Zwitserlands onzijdigheid moest blijven, en, aan de andere zijde, door het vooruitzicht dat de katholieke kantons een machtigen tegenstand zouden bieden, die een toestand van volslagen anarchie in Zwitserland te voorschijn zou roepen, welke anarchie op hare beurt een bron van onrust moest worden in Europa. Hij spande uit dien hoofde al zijne krachten in om de vijf groote mogendheden te brengen tot het aanbieden harer bemiddeling tusschen de beide strijdende partijen. Met Rusland, Pruisen en Oostenrijk was Guizot het spoedig eens. Maar Palmerston, die inmiddels lord Aberdeen weder opgevolgd was, had bijzonder weinig lust om zich, zij het ook in schijn, tot den beschermer der Jezuiten te maken. Hij wilde van | |
[pagina 81]
| |
geene bemiddeling weten, die niet de verwijdering der Jezuiten uit Lucern tot grondslag had. De bemiddeling, zooals hij haar begreep - Guizot liet niet na, hem dit te doen opmerken - was dus eene interventie geheel ten voordeele van de radikale partij. Hiertoe was Guizot èn krachtens zijne geheele politiek èn omdat hij in Zwitserland bijna uitsluitend zag door de oogen van den zeer roomschgezinden franschen gezant, Boislecomte, in het minst niet geneigd. Gelijk hij in 1840 niets had toegegeven omdat hij vast rekende op den tegenstand dien Mehemet-Ali aan de mogendheden zou bieden, zoo was hij ditmaal niet minder onverzettelijk, omdat hij even vast overtuigd was dat de katholieke kantons den strijd hardnekkig zouden volhouden. Beide malen vergiste hij zich. Lucern volgde weldra het voorbeeld van Freyburg, en dat dit gebeuren moest was Palmerston zoo duidelijk, dat hij, om de noodzakelijkheid van een tusschenkomst te voorkomen, den generaal, die Lucern belegerde, het plan van Guizot en de drie andere mogendheden liet mededeelen met de boodschap, dat hij zich haasten zou, opdat de overwinning der radikale partij weldra een fait accompli zou zijn. Voor de tweede maal was Guizot door den engelschen minister om den tuin geleid. Maar nauwelijks drie maanden later werd de aandacht door gewichtiger gebeurtenissen bezig gehouden dan de strijd tusschen de kleine zwitsersche kantons. Den 24sten Februari '48 kon men den hooghartigen en in schijn machtigen minister van Frankrijks buitenlandsche zaken door de straten van Parijs zien vluchten. De Juli-monarchie was gevallen. | |
V.Van waar op eens die ontzettende gebeurtenis! Zoekt men het antwoord op die vraag in de gedenkschriften van Guizot, zoo is de teleurstelling, die men zich bereidt, volkomen. Guizot gaat in zijn achtste deel van het verhaal der zwitsersche kwestie plotseling over tot een hoofdstuk, getiteld: Les Réformes Politiques, 1840-1848, en dat is het laatste van zijn geheele werk. Heeft men het ten einde gelezen, dan weet men wel dat Louis Philippe en zijn ministerie een goed heenkomen hebben gezocht op zekeren Februaridag van het jaar '48, maar hoe zij in deze harde noodzakelijkheid gebracht zijn, daarover gaat niet het minste licht op. Wij maken er Guizot geen verwijt van. Het zou onbillijk zijn, aan dezen pauw te vragen hoe hij al zijne schoone veeren verloren heeft. Maar aan den anderen kant schijnt het weinig gepast een artikel over Guizot te besluiten zonder een poging aan te wenden om de leemte aan te vullen, die hij zelf in de geschiedenis van zijn tijd gelaten heeft. Maar wien te raadplegen? Tot nog toe hebben wij voor de kennis van Guizot's politiek geen andere bron gebruikt dan zijne eigene Mémoires, en ons aan geen ander oordeel over die politiek gewaagd dan | |
[pagina 82]
| |
waartoe zijne eigene mededeelingen, vergeleken met de beginselen die hij zelf ons als de zijne had leeren kennen, ons het recht gaven. Zullen wij aan die betrekkelijke objektiviteit ontrouw worden door het verband tusschen Guizots politiek en de fransche omwenteling te willen ophelderen uit geschriften, die Guizot zelf wellicht als onnauwkeurig, zoo niet partijdig, zou verwerpen? Gelukkig, dat wij aan dit bezwaar kunnen ontkomen. Wij bezitten over die omwenteling een werk van acht deelen, dat wel door een politieken tegenstander van Guizot geschreven werd, maar waarvan Guizot zelf getuigd heeft dat het geschreven is ‘met eerlijkheid en onbenevelden blik.’ Ik bedoel de Histoire de la Révolution de 1848 van Garnier-Pagès. Aan zijne hand willen wij trachten de bovengestelde vraag eenigszins te beantwoorden, en zoodoende het beeld te voltooien, dat wij van den beroemden staatsman ons te vormen hebben. Op sommige punten, die wij tot hiertoe opzettelijk slechts hebben aangestipt, zullen wij natuurlijk moeten terugkomen zoodra zij met den val van Guizot in verband staan, waarbij wij evenwel niet zullen nalaten, de voorstelling van Pagès, voor zoover het noodig is, met die van Guizot zelven te vergelijken. De jaren '42 tot '46 waren voorbijgegaan zonder dat het ministerie eenige binnenlandsche moeilijkheid van beteekenis had ondervonden. De Kamer legde een gedweeheid aan den dag, die niets te wenschen overliet. Maar de algemeene verkiezingen van het jaar '46 brengen nieuw parlementair leven. Het was den liberalen spoedig duidelijk, dat alleen van een hervorming van de grondslagen der Kamer heil te wachten was, met andere woorden, dat de kieswet van 1831 herziening behoefde. Een vereeniging komt tot stand onder den naam van Comité Central des Électeurs de la Seine, die bestemd is de plaats in te nemen, voor ongeveer twintig jaren ingenomen door het genootschap: Aide-toi, le Ciel t'aidera, een genootschap, waarvan destijds Guizot zelf lid was geweest. Het bureau van dit Comité is bijna geheel uit leden van de radikale partij samengesteld, en de strijd begint met het uitschrijven van een omzendbrief, waarin de ongerijmdheden der bestaande kieswet met groote helderheid en kennis van zaken worden aangetoond. Dit schrijven kwam tot het besluit, dat bij de bestaande elektorale verdeeling des lands 120.000 kiezers slechts 181, en daarentegen 19.000 kiezers 278 afgevaardigden kozen, zoodat de meerderheid in de Kamer de uitdrukking kon zijn van de minderheid in de stemgerechtigde bevolking. De wanverhouding tusschen het zoogenaamde pays légal en het werkelijke land kon zeker nauwelijks grooter zijn. Het uur der nieuwe algemeene verkiezingen nadert. Zij zullen plaats hebben op den 1sten Augustus (1846). Om de verlokkingen der liberale partij te keeren, woont Guizot een banquet bij te Lisieux, bij welke gelegenheid hij onder anderen zegt: ‘l'opposition vous promet le progrès, le parti conservateur est seul en mesure de vous le donner.’ | |
[pagina 83]
| |
Het was een dubbele onvoorzichtigheid. Hij gaf vooreerst het voorbeeld van diezelfde staatkundige gastmalen, die hij later met zooveel inspanning zou trachten te onderdrukken. En dan welke verwachtingen wekte hij niet op! Hoe wettigde hij de geheele liberale partij om hem gedurig aan deze zijne belofte te herinneren! Maar krachtiger dan dit woord werkte eene onvoorziene omstandigheid het ministerie in de hand. Het is de kogel van een krankzinnige, van Joseph Henri, op Louis Philippe gericht. Te Parijs weet men spoedig dat men met een krankzinnige, niet met een misdadige te doen heeft. Maar in de departementen wordt twee dagen voor de algemeene verkiezingen overal aangekondigd, dat er een nieuwe aanslag op het leven van den wettigen vorst heeft plaats gehad. Vrees bevangt de gemoederen en zendt een groote ministerieële meerderheid naar de Kamers terug. Slechts te Parijs behaalt de liberale partij een schitterende overwinning. Van de 14 nieuwe afgevaardigden waren 11 hare kandidaten geweest. Doch wat deerde het de Regeering? Zij kon in deze Kamer op nog grooter meerderheid rekenen dan in de vorige. Ook het getal van ambtenaren, die tot leden der Kamer verkozen waren, was toegenomen. Daarentegen schenen buiten het Parlement de moeilijkheden zich opéen te hoopen. De slechte oogst deed den prijs der granen gedurig, eindelijk tot een schrikwekkende hoogte stijgen. Het was of het ministerie er niets van bespeurde. Onbezorgd, zorgeloos althans bleef het bij het naderend broodsgebrek en te vergeefs wendde men pogingen aan om Frankrijk voor den invoer van vreemde granen open te stellen. De finantieele toestand baarde niet minder onrust. Gedurende de zes jaren, waarin het ministerie het bewind had gevoerd, was het deficit geklommen tot 433 millioenen. Bovendien, wij deden het reeds met een woord opmerken, was de vredespolitiek door de onderhandelingen wegens de spaansche huwelijken in ernstig gevaar. Zij waren natuurlijk aan den minister van Buitenlandsche Zaken opgedragen. Guizot vervolgde daarbij een dubbel doel. Het gold het uithuwelijken van de jonge spaansche koningin en van hare zuster, de Infante. De eerste mocht volgens de spaansche politiek geen huwelijksverbintenis aangaan buiten het Huis van Bourbon, de tweede moest in het huwelijk treden met een zoon van Louis Philippe, met den hertog van Montpensier. Het was de voortzetting van de oude hofpolitiek, van de staatkunde van Lodewijk den XIVde. Zij wekte de gevoeligheid van Engeland in niet geringe mate op, en bracht in het oog van Frankrijk zelf geen voordeel aan. Engeland's toestemming was slechts verkregen op grond van Guizot's uitdrukkelijke belofte dat de hertog van Montpensier de Infante eerst zou trouwen, wanneer het huwelijk van de spaansche koningin een erfgenaam had gegeven aan de kroon. De beteekenis van deze voorwaarde springt in het oog. Slechts dan had Engeland er geen bezwaar in, dat een zoon van Lodewijk Philips zoo | |
[pagina 84]
| |
nabij den spaanschen troon werd geplaatst, wanneer door de geboorte van een kroonprins of kroonprinses elk uitzicht voorloopig verdwenen was dat ooit een Orléans op den spaanschen troon zou plaats nemen. Deze uitdrukkelijke belofte werd niettemin door Guizot geschonden. In zijne gedenkschriften voert hij tot zijne verontschuldiging aan, dat het spaansche gouvernement, inzonderheid de koningin Christina, sterk er op aandrong, dat de beide huwelijken op denzelfden dag gesloten werden. Alsof dezelfde macht die de huwelijken tot stand had doen komen, niet ook, wanneer zij het slechts ernstig gewild had, het tijdstip had kunnen bepalen, waarop zij voltrokken zouden worden. Alles liep Guizot nu ook tegen. Onder andere omstandigheden, of liever, eenige jaren vroeger zou niets meer de fransche eigenliefde gestreeld hebben dan deze nederlaag der engelsche diplomatie. Nu zei de oppositie: Hoe? gij hebt, om des lieven vredes wille met Engeland het traktaat van 1840 ongewroken gelaten, het recht van visitatie met de uiterste lankmoedigheid bestreden, Pritchard, den britschen ex-consul van Tahiti, geïndemniseerd? En wat is de eerste gelegenheid waarbij gij Engeland aandurft? Niet een nationaal belang, maar een familie-belang van het koningshuis dat gij dient, niet met de getrouwheid van een minister, maar met de onderdanigheid van een hoveling! In '46 was de zaak nog niet beslist, en was het dus nog altijd onzeker, hoe Engeland het doordrijven van de spaansche huwelijken op zou nemen. De liberale partij, en ook de mannen van het centrum, die hervorming wenschelijk oordeelden, zetten inmiddels den parlementairen veldtocht voort, hoe weinig zij zich ook met het goed gevolg hunner pogingen konden vleijen. Duvergier d'Hauranne, vroeger een der vrienden en medestanders van Guizot, brengt een voorstel ter tafel tot vermeerdering van het aantal afgevaardigden, dat, volgens hem, van 459 op 530 behoorde gebracht te worden. De Rémusat tast de inrichting van het Parlement zelf aan, en wenscht de ambtenaren der Regeering, met uitzondering van de ministers, uit de Kamers te zien verdwijnen. Het ministeriëele leger wijkt echter geen oogenblik, en de beide wetsvoorstellen worden verworpen. Op de treurigste wijze zou het bewind zelf, ook onafhankelijk van de politiek, nieuw voedsel geven aan de oppositie. Allerlei bedriegerijen en omkooperijen kwamen aan het licht. Niet slechts werd aangetoond, dat het stelsel, 't welk men volgde bij het aanleggen van spoorwegen, in stede van op de belangen van Frankrijk te zijn gebouwd, enkel te rade ging met de belangen der ministers, in zooverre al de groote lijnen verbrokkeld werden ter wille van gemeenten, die men met het oog op de verkiezingen te vriend moest houden; neen, erger nog, ambtenaren werden door geld bewogen hun ontslag te nemen, opdat men met de opengevallen plaatsen parlementaire diensten zou kunnen beloonen. Andere afgevaardigden werden begiftigd met Staats-koncessiën, die zij tot | |
[pagina 85]
| |
hooge prijzen verkoopen konden. Teste, oud-minister en pair van Frankrijk, moest wegens slechte praktijken voor zijne pairs getrokken worden en ontging zijn vonnis niet. In de marine, bij het leger, overal het schandelijkst bedrog. De persoon van Guizot scheen in het begin ongemoeid te zullen blijven. Zijn matig fortuin liet hem den naam van onomkoopbaar te zijn. Men heeft hem dan ook nooit op eene onderhandeling betrapt, waarbij zijn vermogen winnen moest. Maar zijn politiek bleef niet even onbezoedeld als zijn beurs. In het begin der volgende zitting, bij gelegenheid van een proces, werd het volgende openbaar: De rijksontvanger te Corbeil, Petit, had zijne betrekking gekocht door aan het ministerie de demissie te beloven van een referendaris bij de Rekenkamer, een demissie waarbij het ministerie belang had, en die hij, Petit, tegen een som van 30.000 francs hoopte te verkrijgen. Hij kan zijn belofte niet nakomen, en is nu genoodzaakt tot een andere onderhandeling de toevlucht te nemen. Hij zal ter wille van het ministerie twee andere ambtenaren, tegen schadeloosstelling, tot het nemen van hun ontslag bewegen. Een der tusschenpersonen, door wie deze onwettelijke koop met Petit gesloten werd, was de chef van het partikuliere Kabinet van Guizot. De indruk, door deze ontdekking teweeggebracht, was van dien aard, dat men bij de diskussie over het adres in de Kamer der Pairs, zonder veel opschudding te veroorzaken, uitroepen kon: ‘Je désire que de ces bancs le ministère passe sur le banc des accusés.’ Hier is minder ongerechtigheid dan veeleer grove onhandigheid aan Guizot te verwijten. Hij was de laatste man, die zich aan de mogelijkheid had moeten blootstellen van op zulk een daad betrapt te worden. En ook de komische kant ontbrak niet. Voor dezen eervollen handel had Guizot zijn Kabinetschef kommandeur van het legioen van eer gemaakt! Guizot verdedigde zich destijds en later nog met de opmerking, dat de wet zulke praktijken niet uitdrukkelijk verbood, waarvan hij het bewijs leverde door zijn ambtgenoot, den groot-zegel bewaarder, onmiddellijk na de ontdekking van het misdrijf, een wet tegen de verkoopbaarheid van ambten te laten indienen. Hoe de verdedigers der politieke moraliteit zich aan dit incident te goed deden, kan men denken. Een der afgevaardigden bleef niet in gebreke een toespeling te maken op Tartuffe. Het ministerie kwam vrij met een votum waarbij de daad schuldig, de personen die haar gepleegd hadden niet-schuldig werden genoemd. Doch, om het gelijksoortige bijeen te voegen, zijn wij vooruitgelopen. Nog is de nieuwe zitting, waarin Guizot aldus beschaamd werd gemaakt, niet aangebroken. De vorige is ten einde, en ofschoon zij de vrucht was geweest van verkiezingen, die bijna geheel in den geest van het bewind waren uitgevallen, was in het oog van vriend en vijand haar einde noodlottig en onheilspellend geweest. | |
[pagina 86]
| |
Wellicht kon de onderlinge verdeeldheid der wederpartij een kracht worden voor het wankelend bestuur. Aan partijen en schakeeringen van partijen ontbrak het zeker niet. Er was een groep, de dynastieke (d.i. aan de dynastie getrouwe) linkerzijde, die in weerwil van al het gebeurde de illusiën van weleer omtrent de Juli-monarchie nog niet verloren had, en in '46 en '47 de droomen van het jaar '30 nog voortzette. Haar hoofd was Odilon Barrot. Het linkercentrum verwachtte het heil des lands van de tot haar uiterste gedreven konstitutioneele fiktie: het had tot leus de bekende spreuk ‘le roi règne mais il ne gouverne pas’ (een leus die bijna een satyre was op Louis Philippe), en het had tot welsprekenden woordvoerder Thiers. Daarnaast zien wij de tiers-parti, die zich aansluit aan Molé en die zich reeds als den toekomstigen erfgenaam van het ministerie beschouwt. Deze drie groepen, hoe ook verbonden tot het voeren van oppositie, dachten geen oogenblik aan het omverwerpen van den bestaanden regeeringsvorm Anders was het gesteld met de republikeinen, maar juist in hun kamp was de verdeeldheid groot. Er waren, indien ik de paradoxale uitdrukking bezigen mag, anti-revolutionaire republikeinen, als Dupont de (l'Eure), François d'Arago, Garnier Pagès, die wel de republiek wenschelijk noemden maar de gemoederen langzaam op hare vestiging wilden voorbereiden. Daartegenover stonden anderen, die, geenszins geneigd te wachten tot het volk zelf een republiek zou begeeren, het land al terstond met die weldaad wenschten te begiftigen. De eene republikeinsche fraktie wilde overtuigen, de andere de republiek opdringen; de eene, propaganda, de andere, revolutie. Hoe diep werd in dezen tijd het maatschappelijk lijden gevoeld, te oordeelen naar al de sociale theoriën, die elkander doorkruisten. Tegenover de Saint-Simonisten van voorheen, wier dogma is: elk naar zijne bekwaamheid, staan de kommunisten (men denke aan Cabet en zijn Voyage en Icarie) wier grondbeginsel luidt: Elk naar zijn behoefte. Tegenover de Fourriéristen, in wier oog alle vereeniging op natuurlijke aantrekking moet rusten, staat Louis Blanc die alle vereeniging door gouvernementsdwang tot stand wil laten komenGa naar voetnoot(*). Ook de studeerende jongelingschap van Parijs blijft niet vreemd aan de politieke beweging, die als een storm opkomt en dagelijks dreigender wordt. Zij heeft haar eigen orgaan: le Journal des Écoles, dat in '45 werd opgericht en in '47 door la lanterne du Quartier Latin vervangen werd. Op den grooten dag der wraak zouden hunne woorden in daden overgaan. Rekende Duchâtel, de minister van Binnenlandsche Zaken op de verscheidenheid en het verschil der partijen, toen hij in het voorjaar | |
[pagina 87]
| |
van '47 de oppositie als het ware uitdaagde met de bewering, dat zij niet wortelde in het volk, dat het volk onverschillig was en bleef tegenover de elektorale en parlementaire hervorming? In elk geval was met deze bewering de noodzakelijkheid voor de oppositie geboren om te toonen of zij gemeenschappelijk handelen kon, ook waar het eenvoudig uitoefenen van kritiek ophield, en of zij weerklank vond in den lande. Zij nam den haar toegeworpen handschoen op, en de uitdaging van Duchâtel doet de talrijke banketten verrijzen, voor welker toasten de Juli-monarchie ten slotte vallen zou. Het gelukte inderdaad een petitie op te stellen, die de goedkeuring en de instemming verwierf van al de schakeeringen der oppositie. Alea jacta! Nu zij werkelijk verbonden is, is zij onwederstaanbaar. En geen geringe taak was het, voorwaar! een Odilon Barrot en een Ledru Rollin, een Thiers en een Dupont (de l'Eure) te doen samengaan in hetzelfde gareel. Naïef was hun verwondering, dat zij het zoo spoedig eens waren geworden. Merkwaardig het zekere voorgevoel althans van sommigen, dat uit hun eensgezindheid niets minder dan een revolutie voortvloeien zou. Men was vergaderd geweest ten huize van Barrot. De petitie was aangenomen, mitsgaders het plan om door een reeks van banketten in Parijs en in de departementen de agitatie levendig te houden en te voeden. De vergadering gaat uitéen. Eenige radikale leden wandelen samen vooruit, Carnot, Pagnerre (de handige steller van de petitie), Biesta, Labélonye, Garnier-Pagès. Op den boulevard, in de nabijheid van het ministerie van Buitenlandsche Zaken, zullen zij afscheid van elkander nemen. ‘Ik had waarlijk niet gedacht, zei Pagnerre, dat onze voorstellen er zoo grif in zouden gegaan zijn. Zien die heeren wel in, waartoe hen dit alles leiden kan? Enfin, wij radikalen behoeven de gevolgen niet te vreezen. - Gij ziet dien boom, hernam toen Garnier-Pagès, teeken op zijn schors dezen dag aan: wat wij van daag beslist hebben is niets minder dan een revolutie.’ Negen maanden later vielen, toevallig op diezelfde plek, de eerste slachtoffers der Februari-omwenteling. Den 9den Juli '47 werd met de uitvoering van het plan een begin gemaakt, en het eerste banket te Parijs gehouden, dat tot aan het einde van het jaar in alle oorden van Frankrijk, te Colmar, te Straatsburg, te Saint-Quentin, te Rijssel, Avesnes, Cosne, Châlons, Mâcon, Lyon, Montpellier, Rouen, Neubourg enz., enz. nagevolgd zou worden. Aan het eerste banket, dat van Parijs (bekend als le banquet du Château-Rouge) namen twaalfhonderd personen deel: kiezers, afgevaardigden, journalisten, uit alle schakeeringen der oppositie. Het weder was prachtig. Bij de koelte van den avondwind, verlichtte de zon nog den hemel zonder dien langer in gloed te zetten. Een breede purperen straal schoot door het gebladerte, glinsterde op takken en stammen en verlichtte teekenachtig de zaal van het banket. Er waren veertien tafels gedekt. De gasten namen plaats, bewogen, gelukkig dat | |
[pagina 88]
| |
men de handen aan het werk had geslagen, de borst verruimd door de bewustheid van eigen zedelijke kracht, het hart vervuld van een groote en edele verwachting. De schoonste liederen van de revolutie weerklonken in de open lucht van het orkest, voortgedragen op de zuchten van den avondwind. De redevoeringen, waarom het te doen was, bleven niet uit. Pagnerre bleef aan zijn eerste taak getrouw: ‘En invoquant la Réforme, on ne demande aucun sacrifice d'opinion, on n'interdit aucune réserve. Nous prenons un drapeau connu, à l'ombre duquel peuvent se déployer tous les autres drapeaux.... Nos devoirs ne sont-ils pas suffisamment compris dans cette maxime: Dire tout ce qui est vrai, demander tout ce qui est possible?’ Ook Guizot's vriend van vroeger dagen, Duvergier de Hauranne, voerde het woord. Tien jaren lang had hij met het hoofd van de weerstandspolitiek denzelfden weg bewandeld. De eigen wet van 1831, die men thans omver trachtte te werpen, ook hij had haar goedgekeurd, verdedigd, gesteund. Maar zijne oogen waren opengegaan: ‘Soldat de la dernière heure, je ne serai pas le moins résolu; je veux la réforme parceque je ne veux sous aucun titre et sous aucune forme le gouvernement personnel. C'est une raison, ce me semble, qui en vaut bien une autre.’ Tegen half elf was alles afgeloopen. De goede orde was geen enkel oogenblik verstoord, ofschoon een dichte menigte het gebouw en den tuin omgaf. Zij gaf lucht aan haar sympathie door het herhalen van de strofen der Marseillaise, die het orkest deed hooren na elken toast. Had men hier niet met een ernstige en waardige beweging te doen? Indien Guizot niet luisteren wilde naar een Garnier-Pagès, of zelfs niet naar een Odilon Barrot: was er geen kans, dat de stem van Hauranne tot hem door zou dringen? Was er niets dat zijn aandacht gebood, zelfs niet in de ernstige straf- en lijkrede van den oud-minister Dupont, die, in zijne grijsheid de ruïne van het werk aanschouwende dat hij mede had helpen oprichten, verontwaardigd uitriep: ‘Ah, Messieurs, ce n'est pas là le gouvernement de Juillet, ce n'en est que le mensonge; ce n'en est que le vain simulacre, qui, grâce au ciel, n'en impose plus à personne, car la lumière est faite pour tout le monde, et la France est guérie de ses illusions passées!’ Waarmede troostte, waarmede misleidde Guizot zich toch wel? Hij verviel in de dwaling, waartegen ook ten onzent van meer dan éene zijde vaak met zooveel nadruk gewaarschuwd werd. Hij had geen oog voor ‘het volk achter de kiezers.’ Hij zag niets dan le pays légal. Wij hebben gezien, welk een fiktie de Kamer was. Toch verkoos Guizot zich daaraan vast te klampen, aan den stroohalm, dien de gezindheid zijner parlementaire meerderheid hem aanbood. De Morny, een der getrouwen, kwam hem waarschuwen en bewegen tot eenige koncessiën, welke ook. Wat antwoordt de groote staatsman? | |
[pagina 89]
| |
‘L'affaire n'est plus dans la chambre; on l'en a fait sortir; elle a passé dans ce monde du dehors, illimité, obscur, bouillonnant, que les brouillons et les badauds appellent le peupleGa naar voetnoot(*).’ In deze taal ligt natuurlijk het geheim zijner begoocheling. Wat was het aanvaarden van de revolutie van '89 in het programma van Guizot's anti-revolutionaire politiek weinig ernstig gemeend geweest! Het konstitutioneele stelsel, schoon gedrapeerd, werd gehuldigd; de ziel van het volk veracht met een verachting die een aristokraat van het oude régime eer zou hebben aangedaan! Wel heeft Mr. Groen van Prinsterer eens mogen zeggen, dat Guizot ‘vooral in zijne laatste geschriften gewag maakt van la politique anti-révolutionaire et libéraleGa naar voetnoot(†).’ Voor '48 noemt hij zijn partij, naar waarheid, steeds ‘le parti conservateur.’ En zulk meten met twee maten! Eerst wordt, namelijk door den minister van Binnenlandsche Zaken, de noodzakelijkheid van de hervorming der kieswet bestreden met de bewering dat het volk er onverschillig voor is. Daarop wordt aan het volk, niet aan de volksheffe, maar aan den volkskern, de gelegenheid gegeven om zijn belangstelling in die hervorming aan den dag te leggen. Zij komt zoo duidelijk aan den dag, dat zelfs een de Morny het ontoereikende, het ongepaste eener eenvoudige weerstandspolitiek inziet. Maar terwijl alzoo aan de uitdaging van den eenen minister is voldaan, tracht de andere minister de kracht dier voldoening te ontzenuwen door de taal der blinde aanmatiging te voeren, die wij straks uit zijnen mond vernomen hebben. De aanmatiging, de verblinding kent geene grenzen meer. Den 28sten December '47 wordt de zitting van het volgende jaar geopend. Guizot, de steun en beschermheer, in eigen schatting, van den konstitutioneelen regeeringsvorm, legt op de lippen des konings een bitter woord tegen de oppositie, en laat den koning alzoo partij kiezen in het parlementair geding. Te vergeefs hadden bekende royalisten, de Montalivet, Gérard, Sebastiani, begaafde dienaren der kroon, te vergeefs had madame Adélaïde, anders de geliefde zuster en raadsvrouw des konings, een waarschuwende stem tot in de binnenkamer van Louis Philippe doen hooren. Ook Joinville was tot zwijgen gebracht, en naar Algiers verbannen, toen hij een poging gewaagd had om zijns vaders oogen te doen opengaan. Een vertrouwelijke, hoogst merkwaardige brief van dien prins, aan een zijner broeders geschreven op het oogenblik dat hij gereed stond voor Afrika scheep te gaan, bewijst dat hij den troon reeds zag schudden op zijne grondslagenGa naar voetnoot(§). Eigen- | |
[pagina 90]
| |
lijk had iedereen de oogen open, behalve Guizot en Louis Philippe. Wie had de Montalivet in het Kabinet des konings gezonden? Niemand anders dan de koningin. Toen de oude maarschalk Sebastiani, de ongelukkige schoonvader van den hertog de Praslin, op het gevaarvolle van den toestand wees, was het eenig antwoord van zijn vorst: ‘Décidément, mon pauvre maréchal, vous vieillissez.’ Aan de persoonlijke inzichten van den koning en zijn minister werd alles opgeofferd. En men zegge niet, dat Guizot's grootheid in het volstandig weigeren van elke transaktie openbaar wordt. Dezelfde man, die met Frankrijk's traditie niet transigeeren wilde toen het zijn politiek gold tegenover Oostenrijk in Italië, tegenover den Sonderbund in Zwitserland, transigeerde kalm met zijne staatkundige beginselen, toen hij zich aansloot aan de koalitie; en met zijne zedelijke beginselen, toen hij zijn Kabinetschef machtigde om den koop met den ontvanger Petit te sluiten. Nog eens, men valt niet door bestendige konsekwentie, maar wel door vlagen van konsekwentie. Het voorbeeld van Guizot bewijst het op nieuw. Aan Lamartine komt de eer toe van het juiste woord gevonden te hebben voor de buitenlandsche politiek die Frankrijk onder de leiding van zijn beroemden minister gevolgd was: ‘Il a fallu que la France, à l'inverse de sa nature, à l'inverse des siècles et de sa tradition, devînt gibeline à Rome, sacerdotale à Berne, autrichienne en Piémont, russe à CracovieGa naar voetnoot(†), française nulle part, contre-révolutionnaire partout.’ Ook de zegepralen verkeerden in voorteekenen van de aanstaande nederlaag. Toen in het begin van '48 de tijding in Frankrijk aankwam, dat de lang gevreesde Abdel-Kader zich eindelijk aan den franschen generaal had overgegeven, bracht men deze gebeurtenis terstond in verband met de inneming van Algiers, die onmiddellijk aan den val van Karel den Xde vooraf was gegaan. De krisis brak eindelijk aan, toen tegen het einde van Februari een nieuw banket aangekondigd werd te Parijs, en dit plan bij de regeering weerstand ontmoette. De kwestie werd in de Kamer gebracht en met allerlei redenen bepleit. Te vergeefs beriep men zich op het recht van vereeniging, te vergeefs op het voorbeeld door de ministers zelven gegeven. En de weigering om deze toestemming te verleenen viel samen met de weigering van het ministerie Guizot om zich tot de minste elektorale hervorming voor de toekomst te verbinden. Wat het houden van het banket betreft, komt het evenwel tot een schikking | |
[pagina 91]
| |
tusschen de regeering en de oppositie. De eerste wilde de rechtskwestie door de gerechtshoven laten beslissen. Om dat doel te bereiken sprak men af, dat de oppositie werkelijk plaats zou nemen aan haar politieken disch, in weerwil van het verbod der politie, haar aan de deur van het lokaal bekend gemaakt; dat zij door de politie gesommeerd zou worden om uit éen te gaan en aan dezen eisch gehoor zou geven, onder protest doch zonder den minsten weerstand. Op die wijze zou er een daad van overtreding plaats hebben gehad die men voor het gerecht kon brengen. De Kamer beloofde hiertoe zonder verdere beraadslaging hare toestemming te zullen geven, en de regeering zou zich natuurlijk aan eene voor de oppositie eventuëel gunstige uitspraak hebben te onderwerpen. Een toeval, gelijk men zegt, verijdelde deze schikking. Eenige leden van de kommissie ter regeling van het banket, dat op den 22sten plaats zou grijpen, stelden en lieten in de dagbladen het programma opnemen van den optocht der feestgenooten. De algemeene kommissie had dit programma niet eens onder de oogen gehad. Het behelsde iets dat zeer veel geleek naar een oproeping van de nationale garde, naar een enrégimenteeren van het volk, van de werklieden, van de studenten. Zoodra het ministerie het programma onder de oogen kreeg, zag het er een aanmatiging in van gezag, die het niet kon dulden. Het baatte niet, dat de Hauranne onmiddellijk en met goedvinden van allen een artikel wilde doen plaatsen in de dagbladen waardoor dit anarchiek karakter aan het programma zou ontnomen worden. Het bewind kwam op de vorige schikking terug. De optocht mocht niet plaats grijpen. Den 21sten Februari stond het verbod, geteekend door den prefekt van politie, aangeplakt op de muren van Parijs. De koning was recht tevreden over het afbreken der onderhandelingen, waarin hij reeds een begin van toegeven had gezien. Met welgevallen de warme Julizon herdenkende, die het geboorteuur zijner monarchie beschenen had, sprak hij, zich zelven maar ook zich zelven alleen geruststellende: ‘Croyez-moi, les Parisiens ne font jamais de révolution en hiver.’ Hij wond zich op door zijne eigene woorden: ‘On ne me surprendra pas, moi! Je ne commettrai pas les fautes de Charles X. Je saurai prendre un peu mieux mes mesures et mieux me défendre!’ Zoo luidt zijn taal, den 20sten, in den avond. Groote militaire maatregelen worden niettemin genomen. Maar op wie kon men rekenen? Toen den volgenden dag het programma een onderwerp van beraadslaging werd in de Kamer en Duchâtel vroeg: ‘depuis quand admet-on des comités qui convoquent les gardes nationales?’ sprak de Courtais deze veelbeteekenende woorden: ‘Osez donc la convoquer, la garde nationale.’ Zij bleven zonder repliek. De kommissie, middelerwijl, gaf het plan van het banket op. Het volk was verontwaardigd over dit verraad hunner leidslieden, maar er niet door ontmoedigd. De jongeren zouden ondernemen wat de ouderen ont- | |
[pagina 92]
| |
liepen. Des morgens ten 9 ure, op den dag waarop de optocht zou hebben plaats gehad, zijn meer dan 1000 studenten op de Pantheonplaats bijeen. De kreten ‘Vive la Réforme, à bas les ministres, à bas Guizot’ weerklinken. Onder het zingen van de Marseillaise, en terwijl hunne rangen steeds aangroeijen, trekken zij naar de Madeleine, en van daar, over la Place de la Concorde, naar het gebouw der Kamer, waarvan zij rustig bezit nemen. Langzaam komen enkele troepen te voorschijn. Door het ontslag van de banket-kommissie had men zich tot zorgeloosheid laten verleiden. Van de Kamer trok een gedeelte naar de woning van Barrot, waar deze met Duvergier de Hauranne en Garnier-Pagès reeds bezig was de gestrenge akte van beschuldiging tegen het ministerie op te stellen, die, straks met de onderteekeningen van bijna al de leden der oppositie voorzien, in de kolommen van le Siècle verscheen en in duizenden exemplaren onder het volk verspreid werd. Nieuwe groepen komen van alle zijden op het tooneel, aangezet, niet bedwongen door den weerstand die een vijftigtal municipale garden te paard tracht te bieden. Tegen twaalf ure worden de kreten tegen Guizot dreigender, en stormt men op zijn ministerie los, dat slechts door een dertigtal soldaten van de linie-troepen verdedigd wordt. Een versterking snelt aan en dwingt de menigte tot wijken. Tegen twee ure verrijzen de eerste barrikaden. Nog heeft men de nationale garde niet durven oproepen. De onlusten nemen voortdurend een dreigender aanzien. Wapenwinkels worden geplunderd. Het is duidelijk, dat de regeering onvoorbereid is. Eerst tegen 9 ure in den avond zijn de groote strategische punten der hoofdstad bezet, en er ontbreekt nog veel aan de samenstemming der maatregelen die men getroffen heeft. Eindelijk wordt de nationale garde opgeroepen, maar hare opkomst rechtvaardigt den bijtenden uitroep van de Courtais in de Kamer. De legermacht bewerkt evenwel, dat de oproerige bevolking zich in de tallooze grootere en kleinere straten samenpakt die het middelpunt vormen van Parijs. De nacht brengt verademing en verhoogt de gerustheid van den onbezorgden en hooghartigen koning. De garnizoenen der naburige steden zijn aangerukt. Indien de dag van morgen een nieuw oproer brengt, geen nood, het zal spoedig gedempt zijn. De strijd begint reeds weder omstreeks half negen, in den morgen van den 23sten. Weldra maakt een gedeelte van de nationale garde gemeene zaak met het volk, tot groote verbazing van hunnen aanvoerder, den generaal Jacqueminot, die in optimisme aan Guizot niets toegaf. Een ander gedeelte verklaart zich bereid om tot herstelling der rust mede te werken, wanneer de ministers in staat van beschuldiging worden gesteld. Zoo verliet de burgerij den Roi-citoyen. Het was het eerste, dat eenigen indruk maakte op zijn geest. In den loop van den namiddag komt hij tot de erkenning van de noodzakelijkheid om zijn ministerie te ontslaan. Maar zoo weinig begrijpt hij den | |
[pagina 93]
| |
toestand, dat hij Guizot door Molé wil doen vervangen. De eerste kondigt zelf de ministerieële verandering in de Kamer aan. Zoodra zij in de straten bekend wordt, komt de strijd tot stilstand, hoe weinig men ook van Molé kon verwachten. Had de regeering op dat oogenblik de troepen teruggetrokken in plaats van ze, in hunne werkeloosheid, aan de mogelijkheid van een nuttelooze collisie met het volk bloot te stellen, had zij bovendien een krachtige, duidelijke proklamatie uitgevaardigd, waarbij de verandering van politiek werd bekend gemaakt, wie weet of de monarchie niet gered ware geweest. Noch het een noch het ander gebeurde. De koning behield zijn opgeruimdheid en Guizot zat met Duchâtel, ten huize van den laatste, in den avond van den 23sten een partijtje Whist te spelen. Er was gezelschap. Molé zag echter zelf in, dat hij de man niet was om de oppositie te bevredigen en beval Thiers aan. Ook tot deze koncessie moest de koning komen. Maar het duurde eenige kostbare uren, die geheel vruchteloos vervlogen, ja den toestand verergerden, die inmiddels weldra door een onvoorziene gebeurtenis, den moord op den boulevard des Capucines, reeds schrikwekkend genoeg werd. Bij de Juli-zuil had zich een talrijke processie gevormd, die van daar langs de boulevards wilde trekken. De troepen, die zij op haren weg ontmoette, boden geen weerstand. Maar, genaderd tot het hôtel van Binnenlandsche Zaken, op den reeds genoemden boulevard des Capucines, meent de kolonel Courrant dat zijne orders hem verbieden de rangen zijner troepen voor den volksoptocht te openen. De dichte drom nadert langzaam. ‘Grenadiers, croisez la baïonette’ roept de kolonel. Het geschiedt. Een geweer gaat toevallig af, andere volgen. Al de grenadiers hebben geschoten op de menigte die vlak voor hen staat. Zij viel als de halmen onder den sikkel. Een vreesselijk schouwspel! Een helsche symfonie van jammerkreten. Een zee van bloed! Wat vluchten kan, vlucht. Slechts dooden en gewonden bedekken den boulevard. Verraad en wraak! weerklinkt het in het rond en de noodlottige woorden volgen weldra de kar, waarop eenige lijken langzaam door de straten van Parijs worden gevoerd, onder de oogen van een verbitterde menigte, tot diep in den nacht. Aan de whisttafel van het ministerie van Binnenlandsche Zaken was het doffe geluid der fusillade van den boulevard vernomen. Deze gebeurtenis verijdelde elke poging tot verzoening of toenadering. Het luiden van de noodklok brengt deze waarheid tot in het koninklijk Kabinet. Hij gaat er eindelijk, ('s nachts half drie) toe over, om, in plaats van bij Molé, hulp te zoeken bij Thiers, maar tegelijk maakt hij dit besluit krachteloos door op hetzelfde oogenblik den maarschalk Bugeaud te belasten met het algemeene kommando der troepen. Onhandigheid op onhandigheid! In den morgen van den 24sten stond de benoeming van Bugeaud in het officiëele, die van Thiers in het niet- | |
[pagina 94]
| |
officiëele gedeelte van den Moniteur. Van eene ontbinding der Kamer wilde de koning nog niet hooren. Maar van nu aan moest hij vallen van koncessie tot koncessie, tot hij eindelijk geheel ter aarde ligt. De revolutie breidt zich hoe langer hoe meer uit, en is in den morgen van den 24sten reeds meester van een groot gedeelte der posten; vijf kasernen, het meerendeel der mairies, de poort Saint-Denis, de Place des Victoires, de Porte Saint-Eustache zijn in de handen des volks. Weldra is het duidelijk, dat men niet tegelijk door Thiers de eene hand ter verzoening uitreiken, en door Bugeaud de andere hand ter wraakoefening opheffen kan. Er werd dan ook gekozen. Bugeaud gaf onmiddellijk orde tot het staken der vijandelijkheden. Maar het was reeds te laat. De dubbelhartige politiek, die lang gediend had, droeg thans hare wrange vruchten. Het volk had geen vertrouwen meer in het koninklijk woord. En te recht. Het nieuwe ministerie was nog niet oprecht aangenomen door den koning. Nog kon hij niet bewilligen in de ontbinding der Kamers. Thiers en Barrot bleven er onverzettelijk op aandringen. De koning bleef het oor sluiten. Van tijd tot tijd verdween hij in een aangrenzend vertrek, waaruit hij telkens wederkwam, versterkt in zijn stijfhoofdigheid. Wiens noodlottigen raad won hij gedurende die korte oogenblikken in? Door de halfgeopende deur meende men het gelaat van Guizot te ontdekken, de kwade genius der weerstands-politiek, die zich tot de laatste stuiptrekking aan zijn prooi vastklampte. Émile de Girardin treedt binnen met het bericht, dat er geen minuut meer te verliezen is, dat de revolutie bijna aan de poorten is van de Tuileriën. Nu geeft de Koning eindelijk de ontbinding der Kamer toe. Een proklamatie zal haar aan het volk verkondigen. Maar er is geen pers op de Tuileriën. Derhalve nieuw oponthoud. ‘Faute d'une presse, la monarchie va périr’, zeide Émile de Girardin en hij had volkomen recht. Reeds heet het allerwege ‘à bas Thiers; à bas Louis Philippe;’ ‘Aux Tuileries!’ Men kent den verderen afloop. Er was weldra aan geen redden meer te denken. De koning vluchtte in een fiacre. Zijn minister - o ondeugende geschiedenis - in vrouwenkleeren. Leedvermaak is ongeoorloofd, maar ik beken dat ik den eigenwijzen man niet ongaarne eens in dat kostuum had ontmoet. Onze kenschets van Guizot als staatsman is ten einde. Wij hebben zeker niet noodig een enkel woord van besluit of kritiek hierbij te voegen. Zijne eigene, ofschoon onwillekeurige, bekentenissen hebben hem gevonnisd. Ware iemand er toe in staat, Guizot zou in de wereld beginselvastheid belachelijk hebben gemaakt. Utrecht. a. pierson. |
|