De Tijdspiegel. Jaargang 32
(1875)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– AuteursrechtvrijVrouwelijke doctoren.‘We deny the right of any portion of the species to decide for another portion, or any individual for another individual, what is and what is not their “proper sphere.” The proper sphere for all human beings is the largest and highest which they are able to attain to. What this is cannot be ascertained without complete liberty of choice.’ Er bestaat eene macht die op ons denken en handelen vaak een overwegenden invloed uitoefent, die met het vooroordeel aan hare zijde onophoudelijk krijg voert tegen iedere nieuwe geestesrichting, iedere nieuwe tijdvraag, en zich te heftiger verweert, naarmate ze feller wordt bestookt. Deze macht is de openbare meening. Hoe wij geleerd hebben er ons naar te schikken wordt ons eerst duidelijk, als wij zelven gedrongen worden ons aan hare leiding te onttrekken, en krachtig moet dan ook de geest der waarheid bij ons getuigen, vóórdat wij tot zulk een stout vergrijp tegen deze koninklijke gevierde kunnen besluiten. Zal men daarom deze geweldenaarster minachten en trachten te onttroonen? Neen, voorzeker; de openbare meening is tevens een van de zedelijke steunsels onzer maatschappij, en als zoodanig sticht ze haar nut. Maar haar onvoorwaardelijk het hoogbewind toekennen over den menschengeest, is even ongerijmd als gevaarlijk. Beheerscht worden wil de menschengeest niet, noch aan ketenen geklonken, maar zich vrij ontwikkelen naar zijn aanleg en bestemming. De openbare meening eischt onderworpenheid aan hare voorschriften en geene andere geestesrichting als de hare. Een verzet hiertegen | |
[pagina 42]
| |
verbittert haar, en daar ze bovendien de waarheid schijnt te vertegenwoordigen, is het niet te verwonderen, dat men die maar zelden aan de zijde harer tegenpartij zoekt. Voor de oprechte waarheidsvorschers is het echter een uitkomst, dat er eeuwige principes zijn van goed en kwaad, van wijsheid en dwaasheid, van recht en onrecht, die, ver verheven boven de publieke opinie, altijd voor of tegen haar kunnen getuigen. Geldt het dus gewichtige onderwerpen, dan zullen dezulken zich geroepen voelen een onderzoek in te stellen naar de gronden waarop de publieke meening rust, om te kunnen beoordeelen in hoeverre zij het gevolg is van gewoonte en vooroordeel, of van een waarachtige, diep in de menschheid gewortelde overtuiging. Deze alleen toch verdient onzen vollen eerbied; zij is de ware vox populi vox Dei, waaraan wij ons te houden hebben en niets is oppervlakkiger en bedriegelijker dan hare schijnvriendin, die ons de wetten stelt. Zij, die zich rustig hebben onderworpen aan haar beheer, zien in iedere poging om haar terecht te wijzen een vergrijp tegen de sociale orde, tegen de zedelijkheid, tegen den godsdienst, en scharen zich onmiddellijk in slagorde om het gezag der gevierde te helpen handhaven. Geen denkend wezen zal echter durven beweren, dat de menschheid reeds haar toppunt van waarheid en kennis heeft bereikt en er dus voor haar geen vooruitgang meer mogelijk is. Integendeel kan men uit de gebeurtenissen der laatste jaren opmaken, dat zij steeds nieuwe lessen ontvangt en tevergeefs worstelt om er zich aan te onttrekken. Zich losmaken van begrippen, meeningen en toestanden, die men langen tijd voor waar en goed heeft gehouden, is dan ook alles behalve gemakkelijk. De tijdgeest heeft zóóveel nieuws gebracht dat geen stand hield, zóó menige bedriegelijke leer voor goddelijke waarheid verkondigd, zóóveel verwarring gebracht in de tallooze ideeën, die elkander op geestelijk gebied den voorrang betwisten, dat men het veelal veiliger acht, te blijven gelooven wat men totnogtoe geleerd had voor het beste te houden, het meeste in overeenstemming met den wil van God. Dit mag een geldige reden zijn om het nieuwe te wantrouwen, recht tot vijandigen tegenstand geeft het niet. Die gelooft, dat het leven een oefenschool is, een tijd van onafgebroken streven naar vooruitgang en ontwikkeling, zal dàn eerst aan zijne roeping meenen te beantwoorden, als hij onbevooroordeeld den weg des onderzoeks inslaat, en geleid door zijn geweten, de waarheid grijpt, al vond hij die ook in een tegenovergestelde richting van de zijne. De waarheid wil nu eenmaal gezocht worden. Eeuwig dezelfde, maar vaak verwrongen, misvormd in den loop der eeuwen, trad ze altijd weder verjongd te voorschijn, zoodra men er reikhalzend de hand naar uitstrekte, maar ook trok zij zich ijlings terug als men aan hare voeten indommelde. Zoo gebeurde het, dat vroeger erkende waarheden zich in onze dagen weder baan moesten breken. Verstandig is het dus niet te volharden in den afkeer van het nieuwe omdat het nieuw | |
[pagina 43]
| |
is; getroosten moet men zich de moeite om te onderzoeken of dit nieuwe niet beter is dan het oude, of het niet meer voldoet aan de eischen van den tijd, of het niet het eeuwig ware is, de zuivere godsgedachte, die zoozeer in de strikken van menschelijke instellingen en wetten is verward geraakt, dat men ze er te nauwernood uit kan losmaken. Tot een dusdanig onderzoek dringen ons het recht en de billijkheid, en indien ze maar al te dikwijls door de publieke opinie worden overschaduwd, is dit nog volstrekt geen bewijs dat deze de waarheid op hare zijde heeft, maar alleen het natuurlijk gevolg van het hooge standpunt dat ze in onze achting inneemt. Een vraag van den dag, die met de publieke meening in geweldige botsing kwam, is de vrouwenvraag. Mijne bedoeling is hier geenszins het aantal geschriften te vergrooten dat te vuur en te zwaard deze kwestie aanvalt of verdedigtGa naar voetnoot(*), alleen wensch ik de aandacht te vestigen op een aloud gebruik, dat langzamerhand verloren ging, en nochtans recht heeft op onze volle sympathie. Daar het in de vrouwenvraag thuis hoort, kan dit ten bewijze strekken, dat niet alles in deze richting nieuw is. 't Is het gebruik van vrouwelijke doctoren. Het behoeft wel geen betoog, dat de publieke meening zeer ver is afgedwaald van hare vroegere convictie en hierdoor duidelijk aantoont, hoe gevaarlijk het is in hare onfeilbaarheid te vertrouwen. Opmerkelijk is het dat geneeskundigen, die de pen opnamen om uit de natuur en de roeping der vrouw hare ongeschiktheid te bewijzen voor dit vak, volstrekt geen rekening hielden met den tijd toen het uitsluitend door vrouwen werd uitgeoefend. Hieruit zou men moeten besluiten dat de vrouwelijke natuur en roeping sinds dien tijd een verandering hebben ondergaan, of wel, dat ze een van beide keeren verkeerd begrepen zijn. Om uit dit dilemna te geraken, willen wij onderzoeken in hoeverre de geschiedenis ons omtrent deze duistere zaak eenig licht kan verschaffen.
Verdiepen wij ons in den ouden tijd, dan treft het ons al dadelijk, dat de oude Grieken en Romeinen de verloskunde niet onder de hoede stelden van goden maar van godinnen. De Grieken vereerden Eileithyia, de Romeinen Juno (door hen dan Lucina genoemd) als godinnen der geboorten. Iets later achtte men een enkele godin niet meer voldoende en werden ook Mena, Pertunda, Latona en Egeria aange- | |
[pagina 44]
| |
roepen. Straks voegde men er nog drie andere godinnen bij. In de Iliade en in de Odyssee wordt reeds gewag gemaakt van geneeskundige vrouwen. Als Euripides koningin Phaedra's ziekte beschrijft, laat hij haar dus aanspreken door hare zieken-oppasster: ‘Indien uwe ongesteldheid van meer geheimen aard is, dan zijn hier vrouwen bij de hand om u daarvan te genezen; kunt ge er met mannen over spreken, dan wil ik de geneesheeren ontbiedenGa naar voetnoot(*).’ In Egypte werd voor het eerst de verloskunde bestudeerd, maar of dit door vrouwen of mannen geschiedde, ligt in het onzekere. Bij de Israëlieten werd dit vak echter uitsluitend door vrouwen beoefend. Hiervan getuigen de volgende bijbelplaatsen: Genesis XXXV:17, XXXVIII:28. De Chinezen hielden er de vrouwen van uitgesloten, terwijl weder de oude Grieken en Romeinen alleen vrouwen tot dit beroep toelieten. Phaenarete, de moeder van Socrates, was een verloskundige. Plato schreef over de verplichtingen die dit beroep medebracht. Hippokrates besprak dit onderwerp eveneens. Toen nu later een verbod uitging aan vrouwen en slaven, (waaruit blijkt dat beiden in dezelfde categorie thuis hoorden) dat geen geneeskunde meer door hen mocht worden uitgeoefend, beweert men, dat verscheidene vrouwen den dood verkozen boven mannelijke hulp. In deze crisis besloot Agnodice zich als man te verkleeden en zich, onder professor Herophilus, aan de studie der medicijnen te wijden. Zoodra zij zich de noodige kundigheden had verzameld maakte zij de Atheensche vrouwen bekend met haar geheim en deze bezwoeren elkander, dat zij van geen andere hulp zouden gebruik maken als de hare. Toen nu de mannelijke verloskundigen hunne praktijk naar Agnodice zagen overgaan werden zij zóó verbitterd, dat zij haar voor den Areopagus daagden en haar van oneerlijken omgang met deze vrouwelijke patienten beschuldigden. Agnodice moest nu voor haar geslacht uitkomen om deze verbitterde heeren te beschamen, maar werd toen opnieuw door hen voor het gerecht gedaagd, wegens de onwettige uitoefening van een beroep dat aan vrouwen verboden was. Toen zij op het punt was om hiervoor veroordeeld te worden namen nu verscheidene vrouwen, die zij had bijgestaan, hare partij op en bepleitten hare zaak zóó warm, dat de rechters medelijden kregen en het onredelijk verbod ophievenGa naar voetnoot(†). Vrouwelijke verloskundigen stonden bij de Romeinen niet minder in aanzien dan geneesheeren. Plautus en Plinius houden een lofrede op haar, de laatste vestigt nog in 't bijzonder de aandacht op de geneeskundige geschriften van eene Olympia, terwijl Theodorus | |
[pagina 45]
| |
Priscianus zijn werk over de gynocologie opdroeg aan de beroemde Valeria en Victoria Labina. Niet minder beroemd was Cleopatra, wier wetenschappelijke geschriften 200 jaren later nog door Galenus ter studie werden aanbevolen. Evenzeer wijst AEtus, een geneesheer uit Mesopotamië, op de werken van AspasiaGa naar voetnoot(*). Deze voorbeelden uit den ouden tijd toonen voldoende aan, dat het geneeskundig vak reeds in de vroegste eeuwen door vrouwen werd uitgeoefend. In latere tijden hielden voornamelijk vrouwen zich bezig met het verplegen van zieken en gewonden en in de middeleeuwen beschouwde men dit niet alleen als een recht maar ook als een plicht der vrouw, als een beroep waarvoor zij uitermate goed geschikt was. Tot de schoonste bezigheden der burchtvrouwen behoorde de geneeskundige behandeling harer onderhoorigen. Ook verwierven de vrouwen uit het volk zich door hare kruidkunde vaak den naam, dat zij bovennatuurlijke krachten bezaten, een naam, dien zij, helaas! niet zelden als heksen op den brandstapel moesten boeten. Dat het werkelijk velen dezer vrouwen niet aan bijzondere kennis ontbrak en zij door hare genezingen wonderen schenen te verrichten, getuigt de beroemde Paracelsus door de verklaring, dat hij geen ander onderwijs verlangt, als dat van de vrouwen, die zich aan de experimenteele heelkunde hebben gewijd. In de vroegste tijden werd ook in Engeland het geneeskundig vak door vrouwen beoefend, en 't is opmerkelijk hoe ook toen, evenals nu, alle pogingen door hare mannelijke collega's werden aangewend om haar dit recht te betwisten. Zoo ontving o.a. Hendrik V in 1421 een verzoekschrift om alle vrouwen het geneeskundig beroep te verbieden op straffe van een langdurige gevangenschapGa naar voetnoot(†). (Het wife-beaters geslacht is nog niet uitgestorven). Eenige jaren later werd echter dit verbod weder opgeheven en konden de vrouwen ongestoord deze roeping volgenGa naar voetnoot(§). In de 17de eeuw kwam men van de verst verwijderde gedeelten van Engeland en zelfs uit Holland om de beroemde geneeskundige lady Halket te raadplegen. In 1644 werd Elizabeth Laurenz geboren, die door haar echtgenoot the Rev. Samuel Bury van Bristol wordt beschreven als de bekwaamste geneeskundige en tevens als de toegevendste, teederste, liefste, gevoel volste en zachtste vrouw van de wereldGa naar voetnoot(**). | |
[pagina 46]
| |
Over het geheel kan men aannemen, dat van de vroegste tijden af tot in de 17de eeuw vooral vrouwelijke verloskundigen in zwang waren en het is bekend dat prinses Charlotte en koningin Victoria deze gewoonte weder in gebruik trachtten te brengen. Alice Dennis verloste Anna van Denemarken, Margaret Mercer werd expresselijk van Engeland gezonden in 1603 om de dochter der koningin bij te staanGa naar voetnoot(*). Mrs. Labany en Mrs. Wilkins waren de verloskundigen van de echtgenoote van James II, Miss Stephen verloste koningin CharlotteGa naar voetnoot(†) en Mevrouw Von Siebold de laatste hertogin van KentGa naar voetnoot(§). Sinds dien tijd geraakten in Engeland vrouwelijke verloskundigen meer in onbruik en het is alleen aan hare betere opvoeding te wijten, dat zij tegenwoordig weder haar vorig standpunt beginnen in te nemen. In Rusland wordt de verloskunde bijna uitsluitend door vrouwen uitgeoefend, die even als geneesheeren het hoogste aanzien genieten, in de eerste kringen worden toegelaten en door het gouvernement, zoowel als door hare patienten mild worden gehonoreerdGa naar voetnoot(**). Met lof vinden we ook in Duitschland melding gemaakt van eenige vrouwelijke doctoren. Aan het Keurvorstelijk-Brandenburgsche hof te Berlijn schitterde als zoodanig Juchinine, Siegmunde Dietrist van Silezië, wier uitgebreide kennis ook in hare nagelatene werken uitblinkt. Finauer roemt Elizabeth Keillen, Professor Rose te Zürich Dr. Dorothea Christine Erxleben, geboren Leporin, te Quedlinburg, en beweert, dat hare werken evenzeer de lezing verdienen als die der knapste geneesheeren. Mevrouw Von Siebold gold voor zulk een bekwaam verloskundige, dat de Universiteit van Giessen haar met den doctorstitel vereerdeGa naar voetnoot(††). Hare dochter Marianne, later gehuwd met Von Heidenreich, studeerde te Göttingen en te Giessen en ontving haar doctordiploma op de gebruikelijke wijze. Men roemt haar als eene der uitstekendste vrouwelijke scholieren van Duitschland, zij stierf in 1859Ga naar voetnoot(§§). In Frankrijk was vroeger het verloskundig beroep den mannen verboden op straffe van excommunicatie. De eerste vrouw, die nochtans mannelijke hulp inriep, was Madelle De la Vallière, eerste geliefde van | |
[pagina 47]
| |
Lodewijk XIV. Haar voorbeeld vond echter weinig navolging. Maar nu ontstond in 1803 de wet, die benevens de sage- femme, ook nog een geneesheer noodzakelijk maakte. Een schrijver van dien tijd uit een kreet van verontwaardiging over deze wet, die volgens zijn gevoelen in strijd is met de goede zeden, met het fatsoen en het schaamtegevoel. Een grooten naam maakte zich in 't laatst der vorige eeuw Mad. Lachapelle, zij was eene der bekwaamste onderwijzeressen in de verloskunde; hare begrafenis in 1821 werd door een aantal professoren bijgewoondGa naar voetnoot(*). Mad. Boivin, hare kweekelinge en opvolgster, heeft zich door hare geneeskundige kennis en hare bevordering der anatomische wetenschap nog meer onderscheiden. Hare ‘Mémoire de l'art des Accouchements’ werd door de hoogste geneeskundige autoriteiten goedgekeurd en door den minister van Binnenlandsche Zaken aangenomen als een leerboek voor studenten en vroedvrouwenGa naar voetnoot(†). In 1814 ontving zij van den koning van Pruisen de orde van verdienste, in hetzelfde jaar werd zij Mededirectrice van het Algemeene Hospitaal (Seine et Oise) met den markies De Belloy, en in 1815 vertrouwde men haar het opzicht toe over een tijdelijk Hospitaal voor militairen. Ook stonden het ‘Maison Royale de santé’ en ‘l'Hospice de la Maternité’ onder haar beheer. Dr. Boivin deed gewichtige ontdekkingen op het gebied der anatomie, vond verschillende chirurgische instrumenten uit en ontving vele prijzen van de ‘Société de Médecine’ voor hare geneeskundige theses. Jourdan maakte in 1866 de volgende loffelijke melding van een harer boeken: ‘ouvrage éminemment pratique et le meilleur que nous possédons encore sur ce sujet.... tout se réunit pour lui mériter une des premières places parmi les productions de la littérature médicale moderne.’ Mad. Boivin was lid van de geneeskundige vereenigingen te Parijs, Bordeaux, Berlijn, Brussel en Brugge en had den graad van Med. Dokt. te Marbourg behaald. Zij stierf in 1841. Genoemd verdient nog te worden Mad. Lastanier, die in 1794 tot doctor werd benoemd en tot 1843 praktizeerde. Dat mannen van beteekenis deze vrouwen recht lieten wedervaren, blijkt uit de bewondering van Frederik den Groote voor Mevrouw Leporin en uit Voltaire's oordeelvelling over deze dames: ‘elles guérissent les maladies sur lesquelles les médecins raisonnent!’ Italië, dat hare Universiteiten altijd toegankelijk stelde voor vrouwen, is ook het rijkst aan vrouwelijke beroemdheden op geneeskundig gebied. Wij willen ons slechts tot eenige voorbeelden bepalen. In de 14de eeuw, toen de geneeskundige school te Salerno bloeide, praktizeerde daar eene Abella, die verscheidene Latijnsche werken over de geneeskunde schreefGa naar voetnoot(§). | |
[pagina 48]
| |
Een eeuw later was Dorotea Bocchi professor in de geneeskunde aan de Universiteit te BolognaGa naar voetnoot(*), en aan dezelfde Universiteit hield men toen reeds den naam in eer van Alessandra Gigliani, een geleerde in de anatomie. In 1732 praktizeerde la Dottoressa Bassi te Bologna, en op Anna Morandi Mazzolini is Bologna trotsch. Hare gewichtige ontdekkingen in de anatomie waren oorzaak, dat men haar een professorsplaats te Milaan aanbood, waarvoor zij echter bedankte. Keizer Jozef II, die haar in 1769 bezocht, overlaadde haar met eerbewijzingenGa naar voetnoot(†). In 1788 ontving Maria Petraccini te Florence haren doctortitel en hield daar lezingen voor professoren over de anatomieGa naar voetnoot(§). Hare dochter Zaffira Feretti, die de talenten harer moeder scheen geërfd te hebben, promoveerde in 1800 te BolognaGa naar voetnoot(**). Madonna Manzolina hield in 1794 te Bologna lezingen over de anatomie en Maria Mastellari (later gehuwd met Collizoli-Sega) promoveerde in 1799 in dezelfde stadGa naar voetnoot(††). Meer nog onderscheidde zich Marie delle Donne, die ook in 1806 te Bologna haar doctordiploma ontving. De Raccoglitore Medico geeft het volgende verslag van deze dame: ‘Anna Maria delle Donne, docteur en médecine, auteur d' élégants vers latins, professeur d' obstétrique à l' Université de Bologna, membre de l' Académie, bénédictine etc. est décédée le 9 Janvier 1842. Cette femme distinguée qui a succédé à Madame Mazzolini et à Madame Bassi, est une des gloires scientifiques de Bologna. Elle soutint en 1800, avec un très grand succès, une thèse de Philosophie, de Chirurgie et de Médecine. Peu après, à la suite d'un examen public, on lui conféra le grade de docteur et de consultant. Napoleon en passant à Bologna, fut frappé du savoir de cette dame, et institua pour elle une Chaire d' obstétrique, où elle se fit une grande renomméeGa naar voetnoot(§§). Te Vittorio praktizeert nog op dit oogenblik als Chirurgijnsche, Reginadal-Ein, wie onlangs van het Weener publiek zoovele eerbewijzingen ten deel viel, voor hare opmerkelijke genezingen en kunstige operaties. Ondanks deze antecedenten behooren in de laatste 100 jaren vrouwelijke doctoren tot de zeldzaamheden en ging zelfs de verloskunde, als een wetenschap waarvoor men haar ongeschikt achtte, meer in handen der mannen over. Maar nu deed zich op het onverwachtst de verrassende merkwaardigheid voor, dat de Universiteit te Geneva in den staat New-York, in 1849 aan een Engelsche dame, Miss Blackwell, | |
[pagina 49]
| |
het doctordiploma uitreikte. De wereld schreeuwde het uit over de nieuwheid (sic!) van dit feit. Engeland wist echter beter. Glasgow had hare Universiteit naar het model van Bologna opgericht en daar golden de rechten en privilegiën voor alle studenten zonder onderscheid. Het voorbeeld van Miss Blackwell werd spoedig gevolgd door hare zuster Emily, die te Cleveland in Ohio studeerde en haar doctoraal-examen deed. Twee jaren later promoveerde eene Poolsche dame en nu stroomden ook de Amerikaansche dames toe om den doctorsgraad te behalen. De eerste Geneeskundige Hoogeschool voor vrouwen werd te Boston geopend in 1848. Drie andere Hoogescholen volgden te Philadelphia en te New-York in 1850, 1863 en 1868. In 1848 was er nog geen enkele vrouwelijke doctor in Noord-Amerika, nu zijn er tusschen de 300 en 400, die zulk een groote praktijk hebben, dat het inkomen van eenigen reeds tot 15000 à 20000 dollars is geklommen. Een andere merkwaardigheid van onzen tijd was het toelaten van vrouwen op de Zwitsersche Hoogescholen te Zürich, Bern en Genève, dat tot niet weinig verschil van gevoelen en tot een tal van anatomisch-physiologische beschouwingen van eenige hooggeleerde, maar toch op dit punt zeer ongeleerde heeren professoren, aanleiding gaf. Vooral komt Zürich, of liever de democratische Kantonsregeering, de verdienste toe, dat zij het allereerst het natuurlijke recht der vrouwen op hooger, ja het hoogste onderwijs heeft erkend en ondersteund. Wel is de toelating der vrouwen tot het Universiteitsonderricht nog niet wettig geregeld - en hierin is Genève, met haar nieuwe wet op het onderwijs, Zürich een heel eind vooruit - maar toch heeft de regeering, uitgaande van het gevoelen dat alles wat niet verboden is geoorloofd moet zijn, beslist, dat in de wet op het onderwijs geen sprake is van eene beperking van dit onderwijs tot het mannelijk geslacht, en er daarom geene wettige reden bestaat om aan vrouwen den toegang te beletten. De eerste vrouwelijke student die in 1864 te Zürich in de anatomie en de mikroskopie studeerde, was eene Russin. Zeven maanden later liet zich een andere Russin, Nadescha Suslowa, bij de geneeskundige faculteit inschrijven. In 1867 was zij reeds gereed voor haar doctorsexamen en de eerste die het doctorsdiploma ontving. Sinds dien tijd is het aantal vrouwelijke studenten in de geneeskunde jaarlijks toegenomen en zijn er reeds verscheidene met glans tot doctor gepromoveerd. Dat twee derden van de vrouwen, die de Hoogescholen bezoeken, Russinnen zijn, wordt hierdoor verklaard, dat in Rusland reeds lang het Hooger onderwijs voor vrouwen toegankelijk was. In alle hoofdsteden zijn vrouwengymnasia, ook laten de Russische Universiteiten vrouwelijke studenten toe, zonder haar evenwel de privilegiën der mannelijke te schenken, waarom dan ook de Russinnen te Zürich haar doctordiploma gaan halen. In den laatsten tijd werd echter te Peters- | |
[pagina 50]
| |
burg ook een Medico-chirurgische academie voor vrouwen opgericht, die reeds in 't vorige jaar 70 studenten telde. Veel angstvalliger gaat Engeland te werk met het toelaten van vrouwen op hare Hoogescholen. Totnogtoe is de Universiteit te Birmingham de éénige, waar ook vrouwen de voorlezingen kunnen bijwonen, en daar men een gemengd auditorium voor ongepast hield, opende men daar zelfs een geneeskundigen cursus voor vrouwen. Toen echter verscheidene vrouwen hare studiën voltooid hadden, ontzegde men haar niet slechts de verdiende premiën, maar was men ook onbillijk genoeg haar nergens tot het doctorsexamen toe te laten. Te vergeefs beproefde Sophia Jex-Blake en eenige harer medestudenten haren graad te Edinburg te behalen, ook dáár bleef hetzelfde bezwaar bestaan. Over de oneerlijkheid van deze handelwijze gebelgd sloeg Sophia Jex-Blake den weg van rechten in en verkreeg ook in zooverre haren wensch, dat de Edinburgsche Hoogeschool veroordeeld werd om haar de verdiende premiën te vergunnen en haar tot het doctorsexamen toe te laten; maar nu appelleerde de Senaat en, daar het procèsvoeren in Engeland een langen adem heeft, zoo is de beslissing dezer zaak nog ver af. Gelukkiger was Miss Garret, later Mevr. Garret-Anderson, die reeds in 1865 het diploma van L.S.A. (Licentiate of the Society of Apothecaries-Hall) had ontvangen. Apothecaries-Hall was het éénige Instituut, waar men haar niet wettig had kunnen afwijzen. Toen nu echter andere dames haar voorbeeld wilden volgen en ook reeds haar toelatingexamen hadden afgelegd, besloot plotseling het Hof van onderzoek om dien vrouwelijken toevloed te keeren, door eenvoudig een wet te maken, die het privaat-onderricht verbood. De teleurgestelde dames konden dus onverrichter zake naar huis gaan. Dit is oorzaak dat er in geheel Engeland slechts twee Engelsche vrouwen wettig het beroep van geneeskundigen kunnen uitoefenen; al de overige vrouwelijke doctoren zijn voor het meerendeel in Amerika gepromoveerd. De uitgebreide vrouwelijke praktijk, die zij in korten tijd verkregen, bewijst genoeg, dat vele vrouwen de voorkeur schenken aan eene geneeskundige behandeling van vrouwelijke doctoren.
Na al het voorgaande is er wel geen twijfel meer mogelijk aan de geschiktheid der vrouw voor het beroep van geneeskundige en kunnen wij het er gerust voor houden, dat deze bijzondere bevoegdheid het beste bewijs is, dat hare natuur en hare roeping hiermede niet in strijd zijn. Maar er zijn nog meer bezwaren opgesomd tegen deze studie voor vrouwen, zelfs beweerde professor Bischoff te Munchen, geheel in tegenstelling met professor Böhmert te Zürich, dat het de vrouwen, volgens den goddelijken wil en wegens natuurlijke oorzaken, niet alleen ten eenemale ontbrak aan de geschiktheid voor de studie van iedere wetenschap, en voor natuur- en geneeskunde in 't bijzonder, maar ook, | |
[pagina 51]
| |
dat de studie en uitoefening dezer laatste wetenschap in strijd is met de edelste hoedanigheden harer natuur t.w. zedigheid, schaamtegevoel, medelijden en barmhartigheid. Daar de vrouwelijke geschiktheid voor de studie der geneeskunde volkomen bewezen is, behoeven wij er niet op terug te komen. Een andere vraag is het, of werkelijk hare zedigheid en haar schaamtegevoel, liever haar kiesche gevoeligheid door de studie en de uitoefening van het geneeskundig beroep zouden schade lijden. In dit geval zouden de vrouwen, die zich in den loop der eeuwen op dit gebied hebben bewogen, hiervan blijken hebben moeten geven; maar wij vinden nergens in de geschiedenis ook maar den schijn van een bewijs, dat dit gevoelen rechtvaardigt, integendeel worden verscheidene vrouwelijke doctoren nog in 't bijzonder geroemd om hare vrouwelijke deugden. Ook kan men niet aannemen, dat, waar de geschiktheid voor een vak blijkt, de natuur zich zóóver zou vergissen, dat zij de zedigheid en het kiesch gevoel, de twee aantrekkelijkste sieraden van het vrouwelijk karakter, zou kunnen verloochenen. Wil men echter een vooroordeel verdedigen, dan blijft de logica niet altijd ongedeerd. Toen het al of niet toelaten van vrouwen op de Hoogescholen ter sprake kwam, verklaarde professor Hermann er zich tegen, op grond ‘dat het bestendig verkeer der beide geslachten gevaarlijk was, niet, (men lette wel op!) van wege den een of anderen tak van onderricht, hoe aanstootelijk die ook zijn mocht, maar omdat het bestendig verkeer van beide geslachten gevaren na zich sleept.’ Indien echter het gevaar niet bestaat in het gezamenlijk toeluisteren en in het proeven nemen in de anatomie of cliniek kan het, dunkt ons, slechts buiten de Universiteiten gezocht worden, en wie zal daar de beide geslachten, al studeeren zij afzonderlijk, van een bestendig verkeer afhouden? En wat nu dit gezamenlijk luisteren en proeven nemen aangaat laten wij het aan ieder kieschgevoelende over te beslissen, wat meer de zedigheid en het schaamtegevoel beleedigt, een proefondervindelijk, wetenschappelijk onderricht in de ziekten en de samenstelling van het menschelijk lichaam, of in de Lazarethen gewonde soldaten te verplegen en bij eigene ziekten en kwalen zich aan het onderzoek van een geneesheer te moeten onderwerpen? Over dit laatste kunnen de vrouwen het beste oordeelen en zij hebben dan ook reeds geoordeeld! Zeker zijn Maria van Bourgondië en Caroline van Engeland niet de éénige vrouwen, wier schaamtegevoel oorzaak was, dat zij te laat den bijstand van een geneesheer inriepen! Ieder eerlijk geneesheer zal dit erkennen. De tegenbedenkingen van professor Hermann, van professor Bischoff en hunne geestverwanten zijn trouwens reeds door de ondervinding geoordeeld. Sedert voor acht jaren de eerste vrouwelijke studenten op de Hoogescholen werden | |
[pagina 52]
| |
toegelaten, is er op haar gedrag nimmer iets aan te merken geweest en heeft er geen enkel ergerlijk tooneel plaats gehad, hoe ook de laster zich beijverde om het tegenovergestelde te doen gelooven. Zelfs beweren de professoren, dat de bescheidene en ernstige houding dezer jonge dames veeleer een zeer gunstigen invloed op den toon der studenten heeft uitgeoefend. Op de examens hebben zij bijna altijd den eersten graad behaald en in de hospitaalpraktijk de meeste handigheid aan den dag gelegd. Zes van haar ontvingen het doctorsdiploma te Zürich en zijn met bijzonder goed gevolg in de geneeskundige praktijk werkzaam. Twee dezer gepromoveerden vestigden zich te Petersburg en hebben grooten toeloop; de derde werd, in het door Mevrouw Garret-Anderson opgerichte Vrouwenhospitaal te Londen, als vrouwelijk dokter aangesteld; de vierde kreeg een plaats aan het nieuwe Vrouwen-hospitaal te Birmingham; de vijfde werd Directrice in het Kinderhospitaal te Boston, en de zesde werd door de Directie der geneeskundige cliniek te Zürich benoemd tot assistente van Dr. Biermer. Dat de vrouwelijke studenten zich ook geenszins over hare medestudenten te beklagen hebben wordt algemeen door haar erkend. Dr. Mary Putnam, de eerste dame, die men op de Parijsche geneeskundige school toeliet, schrijft in 1869: ‘Mijne studiën en mijne tegenwoordigheid in de klasse verwekten niet den minsten tegenstand. Nimmer ondervond ik de geringste moeielijkheid in het studeeren met de jongelieden met wie ik tezamen kom, niet alleen op de lezingen, maar ook in de Hospitalen, leeskamers, het Laboratorium enz. Altijd ben ik met een ongedwongen en eerbiedige beleefdheid behandeld geworden.’ Een andere dame, die aan de Universiteit te Michigan in de geneeskunde studeerde, schreef in 1870: ‘Wij zijn zeer verheugd over de wijze waarop beiden, professoren en studenten, ons hier hebben ontvangen; met de grootste achting en beleefdheid hebben zij ons behandeld.’ Een van de vrouwelijke studenten te Zürich bericht aldus: ‘Op de geneeskundige school te Zürich genieten de vrouwelijke studenten gelijke rechten en voorrechten met de mannelijke. Iedere klasse staat haar open en zij werken tezamen, nevens hare medestudenten. Deze zijn zonder onderscheid allen zeer vriendelijk, gedienstig en beleefd jegens mij geweest.’ In antwoord op een officieele navraag antwoordt het hoofd van de geneeskundige faculteit te Zürich: ‘Sedert 1867 zijn hier dames als ingeschrevene studenten toegelaten en haar al de voorrechten geschonken van cives accademici. Voor zooverre wij er over kunnen oordeelen, heeft dit nieuwe gebruik nog in geen enkel opzicht de belangen der Universiteit benadeeld. De vrouwelijke studenten, die wij tot nog toe hadden, gedroegen zich allen uitmuntend en studeerden ijverig.’ Zijn deze getuigenissen niet van meer gewicht, dan de anti-vrouwe- | |
[pagina 53]
| |
lijk-doctorale expectoraties, zelfs van geleerden, die hunne theses op onderstellingen en waarschijnlijkheden gronden, of op eene natuur en eene roeping van hun eigen maaksel? Is het geen teeken des tijds, dat alles samenspant om dit te bevestigen? En toch blijft men in het vrije Nederland zóó doordrongen van al de sophismen, die de publieke meening tegen het zoogenaamde rukken der vrouwen uit hare sfeer weet aan te voeren, dat iedere poging, die men hiertoe aanwendt, als een gevaarlijke nieuwigheid wordt bestredenGa naar voetnoot(*). Amerika, Zwitserland, Parijs hebben hare Universiteiten voor vrouwen toegankelijk gesteld, Zweden heeft haar, door de Universiteit te Stockholm, de behulpzame hand gereikt, Oostenrijk heeft haar een tal van privilegiën toegestaan, Rusland stelt haar in de uitoefening van haar beroep geen andere voorwaarden als den mannen, Duitschland is rijk aan vrouwen-gymnasia, Engeland eveneens, terwijl daar de tegenstand tegen de Universiteitsstudie van vrouwen met den dag verzwakt en reeds een geneeskundige school voor vrouwen hierin tegemoet komt! Wat deed Nederland tot nog toe voor haar? Hier en daar gelukte het eenige eerlijke en knappe mannen, na onnoemelijk veel tegenwerking, den Staat te bewegen tot eenige subsidie voor het hooger vrouwelijk onderwijs, maar nog altijd ontbreekt het in de meeste steden aan vrouwelijke-gymnasia; nog altijd keft men over het soort van onderwijs dat de vrouw al of niet past, over het al of niet wenschelijke van vrouwelijke geleerdheid en over het vervullen van de nederigste landsbetrekkingen door vrouwen. Waarvoor vreest men? Leert niet de ondervinding dagelijks, dat de meeste vrouwen juist dàt beroep kiezen, waarvoor zij het best geschikt zijn, waarin zij zich ten allen tijde zoo bijzonder hebben onderscheiden, waarop zij, met het oog op haar geslacht, het volste recht hebben en waaraan de grootste behoefte bestaat? En persiffleert men dit geslacht niet, als men het om den wille der kieschheid en der zedigheid, dagelijks dwingt tot een geweld plegen aan die kieschheid en die zedigheid, door het raadplegen van vrouwencelebriteiten, van wie iedereen weet welke kwalen zij behandelen? of door het achteloos toevertrouwen aan mannelijke verloskundigen in het zwaarste oogenblik haars levens? | |
[pagina 54]
| |
Er is wreedheid in dit niet te willen erkennen en ondanks alle bespiegelingen over 't geen der vrouw past of niet, blijft het een ongepast en berispelijk vooroordeel. Wij zijn er ver van af te willen beweren, zooals sommigen gedaan hebben, dat het behandelen van vrouwelijke patienten door mannen vaak tot zedeloosheid voert. Wij hebben te veel eervolle en kieschgevoelige mannen op dit gebied ontmoet, om niet al het valsche en beleedigende van deze beschuldiging in te zienGa naar voetnoot(*) en gelooven veeleer, dat de meesten hunner deze uitspraak van een beroemd chirurgijn te London ter harte namen: ‘Die in den loop zijner praktijk niet in staat is de gedachte aan de sekse op zijde te zetten, is ongeschikt voor het geneeskundig beroep!’ Maar zoo al voor doctoren geen bezwaar bestaat in het behandelen van vrouwelijke patienten, is het daarom voor de fijngevoeliger en kiescher natuur dezer patienten nog niet uit den weg geruimd, en daar het hier een geheel geslacht geldt boven een zeker aantal individuën, weegt deze vraag het zwaarste. Vrouwelijke doctoren zijn een behoefte en een noodzakelijkheid. Wie er aan twijfelt, miskent de vrouwelijke natuur. Wie er zich tegen verzet, zondigt tegen de vrouwelijke zedigheid en kieschheid. Men kan gewoon raken aan een toestand, zóózeer zelfs, dat die natuurlijk schijnt. In ons land waar zelfs de verloskunde meer een tak van mannelijke wetenschap werd zijn er mogelijk maar weinige vrouwen meer, die er het onwelvoegelijke van inzien, men heeft van den nood een deugd gemaakt en is er bij ingedommeld. Maar er zullen toch nog vrouwen genoeg zijn, die - dit hopen wij van ganscher harte - in het tegenwoordig gebruik een ergerlijk misbruik zien en met geheime vreugde de beweging volgen, die hieraan een einde moet maken. Of zouden onze vrouwen anders voelen dan de Engelsche, van wie Dr. Marie Walker in de Female Medical Society te London verhaalt, en ook mevrouw Garret-Anderson dagelijks de ondervinding opdoet, dat zij den Hemel danken voor den zegen van een vrouwelijke dokter, aan wie zij zich zonder schroom en zonder schaamtegevoel kunnen toevertrouwen? Pocht men op vooruitgang en beschaving, op verlichting en philanthropie en zou men in eene behoefte, die door duizenden belanghebbenden zoo diep en grievend wordt gevoeld, niet willen voorzien? Onmogelijk; er heerschte een misverstand, maar het misverstand is opgehelderd en het voorzien in deze behoefte wordt noodzakelijkheid. Noodzakelijkheid, omdat men een erkende feil niet spoedig genoeg kan herstellen; omdat de nood dwingt; omdat vooral in Academiesteden de toevloed naar vrouwenspecialiteiten stootend wordt en de dood is voor de zedigheid, het schaamtegevoel en het kiesch gevoel, waarover de | |
[pagina 55]
| |
tegenstanders van het vrouwelijk doctorschap zich zoo bezorgd hebben uitgelaten! Er heerschte een misverstand, de luimige publieke opinie had het kiesch gevoel op een dwaalweg gebracht en daar in nevelen gehuld, maar de tijdgeest vaagde de nevelen weg en wees er met verontwaardiging op. Onnatuurlijk ware het, indien niet de vrouw aan zijnen wenk gehoor gaf en terechtbracht, wat tot hare schade en beschaming verloren raakte. Die hierin iets onwelvoegelijks ziet, hem ontbreekt het aan doorzicht, aan zaakkennis, aan ondervinding. Die in de schare van onnutte, werkelooze en afhankelijke vrouwen, waarvan de landen overvloeien, iets meer stichtelijks en bevredigends vindt voor de vrouwelijke natuur en roeping, dan een werkkring waarin zij haar eigen geslacht van dienst kan zijn en der maatschappij tot sieraad, is een te ijverig dienaar van het domme vooroordeel, om nog langer met hem in dispuut te treden. De waarheid heeft hem gevonnisd en de tijdgeest hem verslagen. Eere dus dengenen, die met ijzeren volharding het oude gebruik van vrouwelijke doctoren weder trachten te hernieuwen, roem de Universiteiten die hare deuren wijd openen voor vrouwelijke studenten, lof den professoren en studenten die haar welwillendheid betoonen, en driewerf geluk den Staten, die blijken geven, dat zij hiermede instemmen. Nederland, waar blijft uwe medewerking? Ook in uwe maatschappij zijn bedenkelijke verschijnselen, zou het gebrek aan kiesch gevoel er geen schuld aan hebben? cath. f. van rees. |
|