| |
| |
| |
Mengelwerk.
Een zondag in Engeland.
De zon ging heerlijk op over Londen en zijne omstreken; het was Zondag, of ‘Sabbath’, zooals men, oud-testamentisch, in Engeland pleegt te zeggen. ‘Ik ben altijd recht blij, als het 's zondags mooi ‘weer is,’ zei ik, uit den grond mijns harten, toen wij aan de ontbijttafel zaten, ‘dat is zoo feestelijk, vroolijk, levenslustig.’ - ‘O ja,’ kreeg ik ten antwoord, ‘mooi weer drijft licht nog eenige onverschilligen meer naar de kerk en naar de zondagsschool; daar is het altijd goed voor.’
Die weinige woorden karakteriseeren de wijze, waarop men in Engeland den zondag pleegt te beschouwen. Het spreekt van zelf dat men ook daar duizenden van, om verschillende redenen, heel en half ‘onverschilligen’ kan vinden; maar toch, de publieke opinie stempelt er den zondag als sabbath, als eenen uitsluitenden kerkdag. Hecht aan eenen Engelschen zondag toch vooral niet de behaaglijke gedachte van eenen zondag bij ons, of b.v. in Duitschland, waar hij de uitgangsdag is bij uitnemendheid, waar godsdienstige wijding en gezellig genot als het ware in één vloeien; waar elk, juist op den zondag, zijne bloed- of geestverwanten opzoekt, en hem gebruikt voor grootere of kleinere uitstapjes, in één woord, tot uitspanning, genoegen, verfrissching. Ook de Engelschen weten dergelijke uitspanningen te waardeeren; hunne ‘picknicks,’ in de vrije natuur b.v., behoeven voor de Duitsche ‘Ausflüge’ niet onder te doen; maar het is zoo algemeen aangenomen, dat men hiervoor andere dagen dan den sabbath behoort te kiezen, dat aan bijna alle standen en beroepen daartoe in de week, nu en dan gelegenheid gegeven wordt. De omstreeks 900 beambten in Somerset-house ('s Lands Rekenkamer enz.) hebben maandelijks een werkdag vacantie; en vele invloedrijke particulieren volgen in dit opzicht min of meer het voorbeeld van den staat. Op zondag reist men niet dan in hooge noodzakelijkheid; en het betrekkelijk gering aantal spoortreinen, dat op zondag Londen doorkruist,
| |
| |
bevat voor het grootste gedeelte slechts kerk- en zondagschoolgangers. De meeste publieke gebouwen zijn gesloten; bij den Londenschen telegraafdienst is alleen het hoofdkantoor open; en toen ik in mijn tijdelijk tehuis, dien dag, op den gewonen posttijd, mijn verwondering te kennen gaf, dat er voor niemand van 't gezin een brief kwam, kreeg ik ten antwoord dat er 's zondags in Londen geen brieven bezorgd worden.
Tegen half elf zouden wij naar de kerk gaan. Mijne huisgenooten waren Dissenters, en ik zou dus in hun gezelschap een chapel bezoeken, (de naam church wordt alleen aan de bedehuizen der gevestigde staatskerk gegeven), en een dissenting minister hooren prediken, een titel die bij ons ten onrechte meestal door ‘afgescheiden domine’ vertaald wordt. Ten onrechte; want naar onze Nederlandsche toestanden oordeelende, hecht men daaraan onwillekeurig het denkbeeld van een voorganger eener gemeente, die, grootendeels gevormd uit de minder ontwikkelde standen, zich van de gevestigde kerk onderscheidt door meerdere orthodoxie, strengere dogmatiek, stipter gehechtheid aan de letter van den bijbel. De Engelsche Dissenters nu zijn wel afgescheiden, in den letterlijken zin van het woord; doch op eene geheel andere wijze. In orthodoxie staat hun geest gelijk met dien der staatskerk; in beiden zou men waarschijnlijk even veel, of even weinig, vrijzinnigheid kunnen vinden; maar als geestelijke afstammelingen van Cromwells roundheads onderscheiden zij zich door grooteren eenvoud in hun eeredienst en in de geheele inrichting hunner geestelijke verhoudingen. Bij hen geen zweem van dat ritualisme dat de Engelsche (Episcopaalsche) kerk zooveel op de Katholieke doet gelijken; het eenige wat zij boven onze gewone vormen behouden hebben, is het opstaan gedurende het gezamenlijke zingen, en het knielen onder het gebed. Bij hen ook volstrekt geene hierarchie; elke gemeente kiest en onderhoudt haar eigen leeraar, en stelt haar eigen reglementen vast; en bij de wekelijksche ‘prayer meetings’ is het volstrekt niet ongewoon, dat, in de plaats van den predikant, de een of andere leek optreedt en het woord neemt.
De chapel, waar wij binnen traden, was zeer groot en ruim, en deed dus in dit opzicht volstrekt niet aan onzen Hollandschen term ‘kapel’ denken. Zij zag er frisch en vriendelijk uit; en werd blijkbaar met liefde in goeden staat gehouden. Op den preekstoel, die met donkerrood fluweel was behangen, klom een man, met een schoon, eerwaardig uiterlijk; en na gezang en gebed, annonceerde hij een preek over ‘The Atonement,’ naar 1 Joh. I: 7. ‘And the blood of Jesus Christ His Son cleanseth us from all sin.’ Deze rede had niets bijzonder merkwaardigs; wie eenigszins bekend is met den orthodoxen geest ook ten onzent, kan zich gemakkelijk voorstellen wat hier naar aanleiding van dezen tekst werd verkondigd.
Spoedig na onze tehuiskomst werd het diner gereed gemaakt, ditmaal veel eenvoudiger dan in de week; omdat men, trouw aan het sabbathsbeginsel van rust, ook de dienstboden zoo veel mogelijk alle
| |
| |
arbeid bespaarde. In vele gezinnen wordt om deze reden des zondags in het geheel niet gekookt. - Er werd dan ook niet lang getafeld, want om half twee was het uurtje van de zondagsschool geslagen, waaraan verscheiden leden der familie deel namen.
Die zondagsscholen zijn in Engeland geheel iets anders als hier. Bij ons toch zijn het eenvoudig liefhebberijen van welwillende particulieren, meestal dames, die aan een aantal kinderen uit de lagere klassen, al naardat haar geest het meebrengt, hetzij alleen bijbelsche geschiedenis of ook nog andere dingen onderwijzen. In Engeland daarentegen vervangen zij geheel onze catechisatien: de predikanten catechiseeren daar niet, maar de gemeente zelve doet het in hunne plaats op de zondagsscholen. Wie zich met der woon ergens neer zet, en eenig hart heeft voor publieke belangen, meldt zich aan, als genegen om, bij voorkomende vacature, een klasse van de zondagsschool op zich te nemen; en zoo begeven zich dan des zondags namiddags (dikwijls wordt er ook reeds vóór kerktijd een klasse gehouden,) vele jonge, en ook oudere, mannen en vrouwen naar de daartoe ingerichtte localen; (meestal scholen, soms ook groote kamers achter of onder de kerken). Ieder heeft daar dan te zorgen voor zijne eigene klasse, nl. zes of zeven jongens uit allerlei stand voor de heeren, en evenveel meisjes voor de dames; en daar allen tegelijk moeten werken, geschiedt dit onderwijs natuurlijk halfluid. Allen behandelen op één zondag hetzelfde onderwerp; en de roosters van die stof worden opgemaakt op de zoogenaamde sunday-school teacher-meetings, om de maand of drie onder presidium van den president gehouden. Deze komt zich ook ten minste ééns in de maand op de zondagsschool zijner gemeente vertoonen, geeft dan een gezang op, en doet een gebed of houdt een toespraak. - Dit alles is zoowel in de staatskerk als bij de Dissenters in gebruik. - De indruk, dien de zaak op mij maakte was... zeer militair. Eenmaal aangenomen hebbende dat gemeenzaamheid met den bijbel een der grootste schatten is, dien men zijnen medemenschen kan gunnen, gaat men regelrecht op het doel af, om dien schat in zoo kort mogelijken tijd aan zooveel mogelijk individuen
bij te brengen; en doet dat met echt Engelschen ijver en praktischen zin, echt Engelsche assiduiteit en volharding.
Te half vijf vereenigde men zich als naar gewoonte rondom de theetafel. Het geheele discours, ofschoon over allerlei onderwerpen loopende, droeg min of meer den stempel van den sabbath. Alles draagt dien; en men zong waarheid, toen men zich daarna om de piano schaarde en van de zondagsstemming getuigde:
Now from the throng withdrawn away,
We seem to breathe a different air:
Composed and softened by the day,
All things a different aspect wear.
Deze ‘hymn’ scheen tot de geliefkoosde liederen te behooren; de
| |
| |
zangwijs was dan ook een der schoonsten uit het gebruikelijke bundeltje, en het lied zelf een der minst leelijken; want ik moet erkennen dat in die collectie, vol onmogelijke zinnebeelden, nu eens over het bloed en de wonden van Jezus, en dan weer over hemelsche kronen en tronen, de meesten, wel bezien, zeer, zeer onaesthetisch waren. Even onaesthetisch was een zeker boekje, waarmede ondertusschen de kinderen zich vermaakten; getiteld: ‘Pleasant hours with the Bible;’ het was eene verzameling van raadsels, woordspelingen en aardigheden, meestal van niet beter allooi dan b.v. het bij ons bekende: ‘Wie was de schipper van David!’ Het ging mijn begrip te boven, hoe men, bij zooveel eerbied voor den bijbel als hier heerschte, zulk een spel kon gedoogen; maar de kinderen moesten toch op zondag iets hebben om zich mee te amuseeren; dit amusement bevorderde de bijbelkennis en hoe die smakeloosheid de arme bijbelschrijvers beleedigde, zag men over het hoofd.
Omstreeks zeven uur trokken wij weer naar de avondkerk. Ook daar zou diezelfde smakeloosheid mij vervolgen. Want de tekst was ik weet niet welke Oostersche voorstelling uit Maleachi, waarvan ik de juiste woorden ben vergeten, maar die, dit herinner ik mij wèl, op Westersch gebied overgebracht, een allerakeligst figuur maakte. - Ik kan niet helpen dat ik spoedig niet meer luisterde; maar schijnbaar opmerkzaam op de preek van den leeraar, weldra in mijn eigen gedachten verdiept was. - Ik ging na wat ik in deze laatste weken in Engeland op geestelijk gebied ontmoet had. Dit was dan nu die ‘orthodoxie’, die ik in Holland slechts van verre gekend had, maar waarmee ik nu op zeer intieme wijze kennis maakte. Zij presenteerde zich aan mij onder de allergunstigste omstandigheden, nl. vertegenwoordigd door waarlijk edele menschen, die meenden wat zij beleden, en er zich naar gedroegen; bij wie geen sprake zijn kon van huichelarij of berekening; wier karakter volstrekt niet verslapt werd door het ‘bouwen op de goddelijke genade;’ en wier zedelijkheid even streng en teer was als dat van de beste verdedigers der ‘morale indépendante.’ Maar toch.....
Onwillekeurig vlogen mijn gedachten over naar die geheel andere, zich meer en meer uitbreidende kringen op het vasteland, waar het religieuse element kwijnt, zich verschuilt, en dreigt opgelost te worden in den stroom der verlichting, die den godsdienst als een ‘overblijfsel uit donkere eeuwen’ langzaam aan schijnt te zullen vernietigen. En... ‘les extrêmes se touchent,’ zoo dacht ik. Is het eigenlijk hier en ginds niet hetzelfde ruwe realisme, wat de menschen op verschillende wijzen een poets speelt?
Aan het ééne uiterste hecht men zich krampachtig aan een samengeraapt boek vol eeuwenoude voorstellingen, inspiratien, gedachten; vat de poezie van vóór twee duizend jaren als werkelijkheid op; en voelt zich daarvan zóó afhankelijk, en durft zóó weinig op de vleugels
| |
| |
van den eigen geest vertrouwen, dat men zou vreezen in het platste proza te moeten verzinken, indien al deze dingen eens bleken geene werkelijkheid te wezen.
Aan het andere uiterste heeft men met die geleende poezie gebroken; maar schaamt zich om zijn hart aan iets te hechten wat niet hetzij door zinnelijke waarneming of door wiskunst gebleken is werkelijkheid te wezen. Men zet met kalme matigheid zijn geest op water, brood en wetenschap; en vergeet dat de poezie ook iets is in de wereld, en hoeveel de harmoniezoekende invloed van het idealisme, als onvermoeid voorlooper van de wetenschap, tot menschenvreugd en menschenadel bijdraagt.
Aan het ééne uiterste vertoont zich dat realisme als een zwoelen nevel, die op den duur dof maakt, en het ruime uitzicht belemmert; aan het andere als een scherpen oostenwind, een ‘hongerigen’ voorjaarswind, zooals de boeren 't noemen, die wel veel ozoone aanvoert, maar intusschen het jonge groen zwart blaast, en menig frisch lot in den knop vernielt. In beiderlei gevallen kan men zoo innig naar een echten schoonen zomermorgen verlangen, frisch en helder, warm en groeizaam tegelijk! Wanneer zal de tijd komen, dat de vroomheid weer haar eigen wieken uitslaat, onafhankelijk van de fantazie van vroegere geslachten; en dat de wetenschap zich niet beleedigd voelt, indien de mensch, geheel buiten haar om, gemeenschap oefent met zijn Maker, wiens bestaan hij niet beredeneert, maar wien hij intusschen lief heeft, omdat zijn instinct van dankbaarheid naar Hem heenwijst?
En toen des avonds, na den laatsten maaltijd, de dag werd besloten met ‘family-worship;’ toen allen te zamen een avondlied zongen, en daarna allen nederknielden, en één uit het gezin een geïmproviseerd gebed deed; - toen trof het mij alweder, welk een verschil er heerschte tusschen deze menschen en de liberale wereld ten onzent, waar het religieus gevoel zich nauwelijks durft uiten; waar zij, in wie het tintelt, er slechts zelden over kunnen spreken, zelfs met degenen die hun overigens het liefst zijn; en waar in het huiselijk leven zelfs dat vriendelijk symbool van gezamenlijke dankbaarheid, het stille tafelgebed, meer en meer in onbruik geraakt. Zeker, de eenige toekomst voor het religieuse element in onze maatschappij is: zuiver individualisme; en uit den aard der zaak is daardoor op dit gebied minder gezelligheid te wachten dan onder vroegere verhoudingen. Doch het behoort niet tot de onmogelijkheden, dat, juist bij de grootste onafhankelijkheid, velen eerlang een zeker geestelijk standpunt zullen bereiken, waar zij, met dezelfde geestdrift, uit volle borst een zelfde majestueuse hymne kunnen aanheffen.
G.D.
|
|