De Tijdspiegel. Jaargang 31
(1874)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– AuteursrechtvrijGeschiedenis van den dag.Niet weinigen, ook in ons vaderland, hebben van een goede toekomst van Spanje gedroomd, toen na Amadeo's vertrek de radicalen en republikeinen zich hadden aaneengesloten en de republiek was geproclameerd. Die verwachting steunde voornamelijk op de meer algemeene bekendheid met den Minister van Buitenlandsche Zaken in het eerste republikeinsche Kabinet, Emilio CastelarGa naar voetnoot(*); de schitterende redevoeringen van dien hooggeleerde waren in schier alle talen van Europa overgezet; de gloed, de geestdrift zijner woorden had aanstekelijk gewerkt; men beschouwde hem als een soort van politieken ziener, die zijn vaderland zou herscheppen door de betooverende werking der vrijheid. Wij hebben aan dien waan ons nooit overgege- | |
[pagina 266]
| |
ven en schudden in gedachten het hoofd, zoowel over het proclameeren van de republiek als over het ruime aandeel, dat de beroemde redenaar zou hebben in het organiseeren van die republiek. Het liet zich immers verwachten, dat Castelar door zijn talent en door zijn vaste overtuiging op zijn ambtgenooten en op den leider van het Kabinet een overwegenden invloed zou uitoefenen. Onze koelheid tegenover anderer geestdrift steunde allereerst op het wantrouwen in phrasenhelden, een wantrouwen waartoe de ervaring van onzen tijd telkens uitnoodigt. Niet dat wij een oogenblik hebben gemeend, dat Castelar niet ter goeder trouw was, dat hij niet die overtuiging koesterde, die hij voorgaf; integendeel, Castelar behoort zonder twijfel tot die mannen, die beginnen met zich zelf te bedriegen, indien er sprake is van bedrog. Vooral bij een geleerde, die een gemakkelijke, vlugge verbeeldingskracht heeft, ligt het gevaar voor de hand om zich toestanden te scheppen, die in de werkelijkheid nimmer kunnen bestaan; dichterlijke naturen, goed om verzen te maken en voor te dragen, beginnen niet zelden, wanneer zij met de werkelijkheid in aanraking komen, met de zaken radicaal in de war te sturen. Wanneer zulke personen welsprekend zijn, worden zij dubbel gevaarlijk; de gemakkelijkheid, waarmee het goed gesproken woord wordt opgenomen door het meest onnadenkend gehoor, de toejuiching die daaraan ten deel valt, heeft voor den auteur iets verleidelijks; hij gaat aan zijn denkbeelden meer gewicht toekennen dan zij verdienen; de ijdelheid is een verlokking, waarvoor weinigen bestand zijn; men raakt verder van den weg der waarheid, wanneer men onbewust den indruk van de redevoering gaat verwarren met haar wezenlijke waarde, met haar practisch gehalte, en de schoonheid van vorm houdt voor een bewijs van de juistheid van de gedachte. Zoo is waarschijnlijk Castelar op een dwaalweg gekomen, heeft zich verschillende denkbeelden in het hoofd gesteld, die er wel poëtisch uitzien, maar van zeer groote oppervlakkigheid getuigen, een oppervlakkigheid die Castelar had kunnen opmerken, indien de ijdelheid hem niet had verschalkt. Hetgeen wij naderhand van Castelar's karakter hoorden, heeft ons in ons gevoelen versterkt. Een feit kan het gezegde duidelijker maken dan een lange redeneering. Een der vrienden van Castelar, een Italiaan, woonde een zitting der Cortes bij en gaf na afloop zijn hooge bewondering te kennen voor de prachtige redevoering, die in de zitting was uitgesproken. ‘Waar heb-je gezeten?’ vroeg Castelar. Na het antwoord hernam hij: ‘Indien ge daar waart gaan zitten, zou de indruk nog schooner geweest zijn.’ Castelar noodigde nu zijn vriend uit om een stuk van zijn redevoering in het Italiaansch te vertalen; hij wilde het dan zelf opzeggen, om te zien, of het in 't Italiaansch nog niet schooner klonk! - Kan men verwachten, dat achter die ijdelheid zich een Cavour of een Bismarck zou verschuilen? Castelar is, zooals men weet, een der voornaamste voorstanders | |
[pagina 267]
| |
van de ‘republiek der vereenigde staten van Europa,’ ook bekend onder den naam van ‘vrede- en vrijheidsbond.’ Men herinnert zich wellicht de congressen, die deze heeren van tijd tot tijd in Zwitserland hielden; en voor een congresspectakel is zulk een onderwerp dan ook uitstekend geschikt; de hoofdzaak is de afschaffing van de monarchiën in Europa en hare vervanging door republieken: onmiddellijk nadat de Vorsten zijn weggejaagd, worden de staande legers afgeschaft; de volken van Europa omarmen elkander in broederlijke omhelzing en heffen vreugdekreten aan, ontboezemingen van liefde en zachtmoedigheid. Het eerste gevolg van deze verandering moet zijn de verspreiding van meerdere welvaart: de Koningen zijn duur en de staande legers kosten veel geld, dat nu gevoeglijk kan worden verdeeld onder de mindervermogenden. Dat is de eerste zegen; wanneer die niet rijk genoeg is, volgen nog andere; de voorstanders van ‘de republiek van de vereenigde staten van Europa’ staan met anderhalven voet in het communisme; goedhartig als zij zijn, willen zij welvaart, overal welvaart; er is geld genoeg in de wereld, meenen zij, wanneer het maar beter was verdeeld. Welnu, wat belet wetten te maken, die de verdeeling anders regelen: de arbeider moet zijn deel hebben aan de winst van den patroon; van aandeel in het eventueel verlies wordt niet gesproken, want wanneer de gouden eeuw der groote republieken is aangebroken, heeft niemand natuurlijk verlies; 't is een algemeene welvaart. Men wil wel geen jubeljaar zooals bij de oude Hebreën, waarbij een nieuwe verdeeling van den eigendom wordt ingevoerd, maar men kan toch veel doen door b.v. het erfrecht te beperken. Verder zal er bij de nieuwe orde van zaken heel veel vrijheid zijn; politie-agenten zullen er haast niet wezen; ieder is zijn eigen politie. Geen centrale regeering met haar lastige wetten en besluiten, met haar eeuwige bemoeizucht; elke provincie, elk district, elke gemeente zal als een afzonderlijken Staat vormen en de duizende dusgevormde Staten zullen in de schoonste harmonie wedijveren in het verspreiden van geluk en welvaart. 't Zal dan nog eens de moeite waard zijn om mensch te wezen! Dit program wordt met meer of minder talent voorgedragen, naar gelang van de ontwikkeling van der spreker; de handigste neemt daaruit die punten, die het meest den schijn van waarheid en mogelijkheid voor zich hebben, b.v. de afschaffing van de staande legers. Vandaar kan de voorgestelde omwenteling zich in een zekere mate van populariteit verheugen; ja zelfs onder eenige denkende hoofden vond het nieuwe stelsel soms bijval; de invoering van het federatieve stelsel, de afschaffing van alle centralisatie zou, meende men, plotseling deelneming wekken in de publieke zaak en het zelfbestuur grondvesten, dat toch eigenlijk het eenige rationeele bestuur is. In éen woord, de ingenomenheid met de nieuwe Spaansche republiek, waarvan Castelar de ziel en de leidsman zou wezen, scheen niet zoo geheel on- | |
[pagina 268]
| |
gegrond te zijn. Men weet wat er van werd en het is voor latere teleurstellingen wellicht goed op het kortstondig leven van de Spaansche Castelars-republiek een blik te werpen. De proefneming heeft gelukkig kort geduurd; den 12den Februari '73 werd de Castelars-republiek te Madrid geproclameerd en den 2den Januari '74 maakte generaal Pavia er een einde aan; maar men doet zelfs onrecht met haar nog dien levensduur toe te kennen; de republiek overleed eigenlijk reeds in het begin van Juli, toen de constitutioneele waarborgen werden geschorst en de dictatuur een aanvang nam, waarbij het merkwaardig verschijnsel zich voordeed, dat de dictator niemand anders was dan de grondlegger van de republiek, haar welsprekendste redenaar, Emilio Castelar. Zou er verband bestaan tusschen Don Quixote en de Spaansche staatkunde?
Nauw was de nieuwe republiek geproclameerd, of Castelar, de Minister van Buitenlandsche Zaken, verzond een diplomatieke nota aan de vreemde Mogendheden, waarin hij deze trachtte te ontheffen van de vrees, dat Spanje terstond een aanvang wilde maken met de propagande van de federale republiek en de andere Staten van Europa tot dit doel annexeeren; het karakter van de nieuwe republiek zou uiterst vredelievend zijn; ‘Spanje zou toonen de deugden te bezitten, waaraan men de volken herkent, die rijp zijn voor zelfregeering.’ Na deze naïeve ontboezeming werden met zenuwachtige haast eenige wetten en besluiten uitgevaardigd, die het glorierijke tijdperk moesten inwijden; er werd amnestie verleend aan allen, die in eenig opzicht deelgenomen hadden aan republikeinsche opstanden, aan verzet tegen de legerwet of aan drukpers-misdrijven; spoedig volgde daarop de afschaffing van de doodstraf. Tot de geheele afschaffing van het staande leger ware men wellicht overgegaan, indien niet de Carlistische opstand en die op Cuba het gebruik van soldaten hadden noodig gemaakt. Maar men wilde natuurlijk een geheel ander leger hebben dan in monarchale Staten; de kort te voren door de Cortes met zooveel moeite tot stand gebrachte legerwet werd ingetrokken en een nieuwe ingevoerd, zoo zonderling, dat men waarschijnlijk federalistisch republikein moet zijn om op de gedachte te komen. Het nieuwe leger zou alleen door werving verkregen worden (evenals thans nog in Engeland het geval is) en wel uit mannen van 19 tot 40 jaren, die in tegenstelling met de monarchale gewoonte, goed zouden worden betaald; men verbond zich voor twee jaar, met de mogelijkheid het contract telkens voor een jaar te vernieuwen. In de middeleeuwen had men een soortgelijk stelsel, maar de Spaansche republikeinen waren er niet mee tevreden; naast dit actieve leger stelden zij een reserve in, waarbij de algemeene dienstplicht ten grondslag werd gelegd; alle mannen boven de 20 jaar zouden hiertoe behooren gedurende drie jaar; deze reserve moest het militieleger vormen, zoodat men twee staande legers in | |
[pagina 269]
| |
plaats van éen verkreeg: een van soldaten van beroep, een soort van republikeinsche lijfwacht, en een dat een ongelukkige nabootsing kan genoemd worden van het Pruisische volksleger. Het nieuwe plan deed een kreet van verrassing opgaan; men had zoo iets niet verwacht; immers, de federale republiek had afschaffing van het staande leger op haar vaandel geschreven. Even snel werd het plan ontworpen over de verdeeling van het land in verschillende Staten; oorspronkelijk was dit plan zeker evenmin als de nieuwe leger-organisatie; men nam de Vereenigde Staten van Noord-Amerika tot voorbeeld; in het geheel zouden er 13 bondsstaten zijn, naar de voornaamste provinciën. Madrid zou de hoofdzetel blijven der Regeering en als zoodanig geen afzonderlijken Staat vormen, maar met acht dorpen uit den omtrek een neutraal gebied uitmaken. Evenals Noord-Amerika zou men twee Kamers hebben, den Senaat en het Congres; de leden van den Senaat werden verkozen door de Staten-vertegenwoordigingen, elk omvattend 100 leden, die elk 4 en derhalve in het geheel 52 Senatoren benoemden, terwijl de leden van het Congres zouden worden verkozen door directe verkiezingen in al de Staten, in het geheel 406. Men ziet: de republiek behoeft men waarlijk niet te kiezen om vermindering te krijgen van ambten en waardigheden; het regeeringsstelsel is nog vrij wat omslachtiger dan het monarchale. Voegen wij bij deze wetten en plannen een staaltje van de regeerings-praktijk. Den 23sten April zou de Permanente Commissie van de naar huis gezonden Cortes een vergadering houden met de leden der Regeering; in de commissie voerden de radicalen naar de meerderheid der Cortes, den boventoon; onder de Ministers - Figueras had na den dood zijner vrouw eigenmachtig het presidentschap overgedragen aan Pi y Margall - hadden de federale republikeinen de overhand. Tal van geschilpunten bestonden, daar beide partijen aanspraak maakten op de hoogste macht. Juist waren de heeren druk bezig hun bezwaren over en weer te luchten, toen het bericht kwam, dat ongeveer 3000 man van de radicaalgezinde burgerwacht zich op een der pleinen hadden verzameld, terwijl op een ander punt der stad de vrijwilligers der Republiek, de aanhangers der Regeering, in de wapenen geschaard stonden. Castelar vreesde voor een straatgevecht en stelde voor, dat de zitting 24 uren zou worden verdaagd. De leden der Permanente Commissie weigerden echter uit vrees voor een staatsgreep, aan dit verzoek te voldoen en verklaarden zich inderdaad permanent. Goede raad was duur; men kon toch niet altijd bijeen blijven en beide partijen waren ongezind elkander eenige concessie te doen op het voorname punt: de uitschrijving van nieuwe verkiezingen voor de constitueerende Cortes. De Ministers stonden op om in afzonderlijke zitting met elkander te beraadslagen, maar zij kwamen niet terug. Het werd avond en het werd nacht, de permanente heeren zaten nog alleen over het heil des lands te praten; eindelijk om 2 uren des nachts, daar verschenen solda- | |
[pagina 270]
| |
ten, vrijwilligers der Republiek, in de zaal met de kennelijke gezindheid om zich van de heeren meester te maken; de permanenten verlangden met deze republikeinsche heeren geen kennis te maken en kozen het hazenpad; buiten het gebouw der volksvertegenwoordiging stond de ruwe volksmenigte en hief moordkreten aan, en het kostte de Ministers, Castelar en de zijnen, veel moeite om de laatste overblijfselen van de oude wettige volksvertegenwoordiging voor mishandelingen te bewaren. De gewapende verdedigers der radicalen waren reeds vroeger geweken. Toen de Ministers zich uit de vergadering hadden verwijderd, werd het bevel over de vrijwilligers der republiek opgedragen aan generaal Contreras; deze reed met zijn staf naar het plein, waar de radicalen geschaard stonden; een schot viel en onmiddellijk gaf Contreras bevel de kanonnen te laden en een eind te maken aan den tegenstand. Dat was de radicale strijders al te ernstig; zij vloden, tot over de grenzen van het land. Hun voorbeeld werd gevolgd door al de invloedrijke personen van de radicale en conservatieve partij en het bleek spoedig dat zij de wijste partij gekozen hadden; dagen achtereen werd te Madrid huiszoeking gehouden om met de bekende vrijheid der republiek personen gevangen te nemen, die verdacht konden worden van de nieuwe orde van zaken geen goed hart toe te dragen. Serrano, Zorilla, Sagasta e.a. hadden de grenzen van hun vaderland reeds achter den rug; de admiraal Topete, bijna de eenige die was achtergebleven, werd gearresteerd. Dit alles was echter slechts het voorspel van hetgeen volgen zou; de uiteenjaging van het laatste overblijfsel van de wettige vertegenwoordiging des lands was het middel, dat leiden moest tot het lang begeerde doel: het verkrijgen van een volksvertegenwoordiging, die gewillig de hand leende tot al de maatregelen, die de federatieve republiek zouden vestigen. En men weet hoe het met de verkiezingen in Spanje gaat; geen land, waar zij meer hebben van een komediespel; nooit werd er een verkiezing gehouden, of de partij, die aan het roer zat, behield de overhand; men is daar zoo aan gewoon geworden, dat niemand er iets vreemds meer in ziet; 't is of het zoo hoort. En nu vooral verwachtte men weinig van de verkiezingen; de hoofden der niet-republikeinsche fractiën, zelfs de radicalen, die zich bij de republiek hadden aangesloten, waren in het buitenland; hun aanhangers durfden zich niet roeren, uit vrees voor de republikeinen, die, aan hun traditie getrouw, overal schrik inboezemden; menigeen ondervond dat de ruwe wilde taal der republikeinen bij de minste aanleiding werd gevolgd door daden, daaraan geëvenredigd. De verkiezingen voor de constitueerende Cortes leverden den 10den Mei dan ook het volgende merkwaardige resultaat; men verkreeg: 310 federalisten, 30 intransigentes (of volbloed rooden), 30 monarchalen, 8 aanhangers van de roode Internationale en 10 centralistische-republikeinen. Schier | |
[pagina 271]
| |
overal hadden de niet-republikeinen zich van de stemming onthouden; wat er buitendien geknoeid werd bij de stembus, zullen wij later wellicht vernemen, wanneer er geen reden meer bestaat om de republikeinen te ontzien. Weinige dagen nadat deze constitueerende vergadering was geopend, bleek de partij der intransigenten door wervingen van verschillende zijden een groote aanwinst te hebben gedaan; van 30 bracht zij 't tot 80. Den 8sten Juni werd door de vergadering besloten tot het proclameeren der federatieve republiek; het besluit werd genomen met 210 tegen 2 stemmen; slechts de helft der leden was dus tegenwoordig, wat voor de republikeinen echter volstrekt geen reden was om zich op zulk een gewichtig besluit een oogenblik te bedenken. Het belangrijke werk, dat de constitueerende vergadering wachtte, was reeds gereed; de nieuwe grondwet voor de federatieve republiek was door een vroeger benoemde commissie onder voorzitterschap van Castelar opgemaakt; men kan haar als uitsluitend het werk van Castelar beschouwen. Zij bestond uit 101 artikelen, waarin vooral veel voorkwam van algemeene menschenrechten en van vrijheid, vrijheid van eeredienst, vrijheid van personen, van gemeenten, van staten tegenover den Bondsstaat. Overigens is het een overbodig werk deze grondwet in bijzonderheden na te gaan en haar waarde te toetsen, want de voortdurende oneenigheid onder de republikeinsche ministers en de republikeinsche afgevaardigden, waren van dien aard, dat men later - den 19den September - besloot om het ontwerp niet in behandeling te nemen maar het te laten rusten tot gelegener tijden. De weinige weken van de praktijk der federatieve republiek hadden de onhoudbaarheid reeds zóo sterk aan het licht gebracht, dat slechts enkele dwepers van de uiterste linkerzijde van de noodzakelijkheid van de vaststelling van zulk een grondwet durfden gewagen. Inderdaad, het zag er allerwege fraai uit met de proeven van regeeringskunst, door de republikeinen gegeven. In verschillende steden was men van oordeel, dat de nieuwe vrijheid meebracht, dat men juist niet op de proclamatie van de federatieve republiek behoefde te wachten om haar in te voeren: men verklaarde eenvoudig de provincie of het kanton voor een Bondsstaat; op verschillende plaatsen geloofde men dat de gouden eeuw reeds gekomen was, waarvan een der eerste kenmerken was, dat de een niet meer bezat dan de ander, en het ging op een onteigenen en op nieuw verdeelen, dat de gelijkheid niets meer te wenschen overliet; met de vrijheid en de broederschap was het eenigszins anders gesteld 't Spreekt van zelf dat de roode broeders uit de andere Staten van Europa kwamen aanrukken om van den geluksstaat mee te genieten en het reeds dol geworden volk nog meer op te ruien. Uit het leger was spoedig alle tucht verdwenen; het grootste gedeelte van de soldaten verliep, want zoodra het besluit betreffende de nieuwe legerorganisatie bekend werd, meende men het best te doen uit het gelid te loopen en zijn geweer aan den eerste den | |
[pagina 272]
| |
beste te geven, die het wilde aannemen; waar de regimenten onder de nieuwe voorwaarden zich lieten aanwerven, weigerde men op vele plaatsen gehoorzaamheid aan de officieren, die niet zelden de vlucht moesten nemen, wilden zij niet door de soldaten worden vermoord. Men herinnert zich de gruwelen van Alcoy, waar de roode republikeinen als kannibalen huishielden; te Sevilla, Cadix, Malaga, Valencia en Cartagena heerschte ongeveer dezelfde toestand; de mate van oplossing, van ontbinding van de maatschappij, van geheel dierlijke verwildering was afhankelijk van bijomstandigheden en van den duur van het proces. Naarmate de toestand van volslagen regeeringloosheid langer aanhoudt, ontaarden de hartstochten en wij hebben in de Fransche omwenteling een voorbeeld in 't groot van het ontbindingsproces. Het geheele zuiden verkeerde in een staat van verwarring; van erkenning van eenig gezag, behalve de vrees voor de macht van den sterkste, was geen sprake meer; van de bevelen uit Madrid werd niet eens notitie genomen; belastingen werden niet meer opgezonden aan de centrale regeering, maar overal op de meest willekeurige wijze geïnd of liever afgezet. En zulk een toestand van verwarring als wij ons nauwelijks kunnen voorstellen, was het gevolg van de instelling der republiek, het gevolg van het stelsel, dat men den naam durfde geven van regeering, welks lof sinds jaren was verkondigd als het geheim te bevatten van het geluk en de welvaart der volkeren van Europa. De republikeinen toonden niet eens het gezond verstand te hebben om in te zien, dat hun idealen moesten achterstaan voor den gebiedenden plicht om eerst den Carlistischen opstand te dempen en den gewaanden pretendent, die als vertegenwoordiger van het ultramontanisme, Spanje onder de priesterheerschappij terug wilde brengen, uit het land te dringen. Men weet dan ook nauw een woord te vinden om de handelwijze van zulk een regeering te kenschetsen; zij heeft veel van de houding van den stuurman, die op de onstuimige zee alle touwen lossnijdt, het roer aan wind en stroom prijs geeft, op grond dat alle handen de vrijheid belemmeren en het beter zeilt met los tuig en slingerend roer.
Den 8sten Juni was in de constitueerende Cortes met schier algemeene stemmen besloten tot de proclamatie van de federatieve republiek; maar de maand zou niet ten einde zijn, vóór de onverbiddelijke werkelijkheid dwong terug te keeren tot een der maatregelen van het oude, verguisde bestuur. De minister-president of president der republiek Pi y Margall, die steeds was werkzaam geweest om de eischen der uiterste linkerzijde te bevredigen, zag in, of liever Castelar bracht hem een oogenblik tot de overtuiging, dat het zoo niet langer ging; drie Jobstijdingen hadden toch indruk gemaakt op de republikeinsche geloovigen: te Sevilla plunderde het grauw het arsenaal, in Navarra was een republikeinsche afdeeling troepen door de Carlisten geslagen, terwijl ook in Catalonië de Zwarten voorwaarts rukten. Op grond van een en | |
[pagina 273]
| |
ander stelde Pi y Margall in de Cortes een wetsontwerp voor, waarbij aan de centrale Regeering de bevoegdheid werd verleend om in de door den oorlog geteisterde provinciën de constitutioneele waarborgen te schorsen en eventueel den staat van beleg af te kondigen. Het was de eerste greep naar die macht, zonder welke het bestuur van een volk onmogelijk is, het was een terugkeer tot den zoogenaamden ouden weg. De partij der onverzoenlijken gevoelde dit maar al te goed; zij begreep dat de macht, die hiermee aan de centrale Regeering werd verleend, straks ook tegen haar kon worden gekeerd en zij wilde een regeering zonder macht om haar partij de macht, d.i. de willekeur te laten. Niet onjuist verweten de intransigentes hun tegenstanders, dat zij een maatregel voorstelden, die vroeger door hen zelven was veroordeeld, toen zij beweerden, dat een regeering, die tot zulke middelen de toevlucht nam, ook geen recht had van bestaan. Het eenige antwoord dat thans van de republikeinsche rechterzijde hierop gegeven werd, was de kreet: ‘verraders’. De onverzoenlijken stelden nu voor om de straat op te gaan en den twist te beslechten door eens moedig saam te vechten. Het wetsontwerp werd echter na eenige onstuimige tooneelen, waarbij gelukkig geen bloed werd gestort, aangenomen. De onverzoenlijken verlieten nu de landsvergadering en brachten het twistgeding voor de geheele natie; ten getale van 59 onderteekenden zij een manifest, waarin zij al de groote scheldwoorden uit hun woordenboek hadden uitgezocht om de Regeering te veroordeelen; zij beschuldigden haar van krankzinnigheid, van vrijheidsmoord, enz. Castelar was nog niet wijs genoeg om op zulke aanvallen te antwoorden met daden; hij schreef ook een manifest aan het volk, waarin hij echter het tweede bewijs gaf, dat zijn oogen begonnen open te gaan en hij niet zóó blind was, dat de lessen der werkelijkheid geheel voor hem verloren gingen; ‘het vaderland’, dus liet hij zich in zijn manifest uit, ‘verlangt offers van al zijn kinderen, en wie deze offers niet met inspanning van al zijn krachten brengt, verdient noch den naam van liberaal, noch dien van Spanjaard’. Het eigenlijke hoofd der Regeering, Pi y Margall bleek echter spoedig berouw te hebben over zijn bekeering door Castelar, en hij sloot zich weder bij de onverzoenlijken aan; het wanhopige van den toestand deed echter de rechterzijde meer krachtdadig optreden en in plaats van Pi y Margall werd Salmeron verkozen tot president, die daarop uitsluitend zijn ministers koos uit de rechterzijde; de federalistische republiek bestond nog in naam, - de ontworpen constitutie was nog niet in behandeling gebracht -, maar in werkelijkheid was zij reeds opgeheven en had plaats gemaakt voor de centralistische republiek met monarchale vormen en gebruiken. Toen de nieuwe president Salmeron zijn ministers aan de Cortes voorstelde, verklaarde hij voor het hoofddoel der Regeering: de bestrijding van de rooden en van de Carlisten. | |
[pagina 274]
| |
Welk een verandering binnen den tijd van vier maanden! Aangevangen met een lofzang op de republiek! Aan de andere natiën toegeroepen: wees gerust voor het oogenblik; onze propagande blijft vooreerst beperkt tot ons eigen land; gevaar hebt ge dus van ons niet te duchten! En die lofzang was nog niet uitgezongen, toen in de verte het geloei van den stormwind werd vernomen; het kwam al nader en nader en de stormwind gierde straks door het land; de geesel der regeeringloosheid waarde verslindend rond; de tucht uit het leger was verdwenen; het leger verliep; de opstand van de lagere volksklasse breidde zich uit als een lawine en onder het devies der republiek was de maatschappij haar ontbinding nabij. Het instinkt van zelfbehoud deed zijn stem hooren en riep dat het hoog tijd was terug te keeren tot het oude, vaak verbeurd verklaarde stelsel, hetwelk althans voor had, dat 't de maatschappelijke machine geregeld deed werken. Het eerste wat men deed, was een beroep op de militaire macht; al de generaals - en geen land heeft er in evenredigheid meer dan Spanje - werden zonder onderscheid van politieke overtuiging opgeroepen om zich ter beschikking te stellen van de Regeering. Den 22sten Juli verschenen een dertigtal in het Ministerie van oorlog om hun degen ter beschikking te stellen van de Regeering. En de Regeering, die gemeend had met vrijheidsphrasen en woordenpraal een volk te kunnen besturen, kreeg den raad om onverwijld 90000 man van de reserve op te roepen; den volgenden dag werd reeds een wetsontwerp van dien inhoud bij de Cortes ingediend en - den 16den Augustus met 273 tegen 25 stemmen aangenomen; de burgerwacht werd versterkt, uit de officieren die zich ter beschikking wilden stellen, een keurkorps gevormd, dat door generaals zou worden gekommandeerd. De gouverneurs der provinciën, die zich zwak hadden getoond, werden afgezet; de generaals of officieren, die zich op eenigerlei wijze hadden ingelaten met de woelingen der rooden, werden voor den krijgsraad gedaagd. Zoo kwam er toon in de regeering; de toestand veranderde nu met den dag; 't was of de storm reeds begon te bedaren en men rustiger kon ademhalen. De hoofden der liberale fracties, die uit het land waren gevlucht, keerden weder en op een den 25sten Juli onder Serrano gehouden vergadering werd besloten de Regeering door den admiraal Topete, die te Madrid was achter gebleven, hun ondersteuning aan te bieden. Een aantal republikeinen, waaronder de minister-president Salmeron, weifelden echter, of zij op den ingeslagen weg zouden voortgaan, of het ten halve nog eens beproeven met de zoogenaamde vrijheid en de menschenrechten. Wie was echter voor goed genezen van de nieuwe proefnemingen? De groote vrijheids-apostel, die het ruimste aandeel had en derhalve de meeste verantwoordelijkheid droeg voor den toestand der regeeringloosheid, - de welsprekende Castelar. Salmeron trad af als president van het uitvoerend bewind; Castelar zou hem vervangen. Hoor de voorwaarden, | |
[pagina 275]
| |
die hij stelde! De Cortes moesten hem de meest uitgebreide volmacht verleenen; machtiging de geheele reserve op te roepen, een leening aan te gaan, den staat van beleg af te kondigen, ook in de provinciën, waar de roode muiters meester waren of de maatschappelijke orde bedreigden, machtiging weerspannige gemeente- en provinciale comités af te zetten en eindelijk - verdaging der Cortes. De meerderheid van de volksvertegenwoordiging was bereid die voorwaarden in te willigen en met 133 tegen 67 stemmen werd Castelar tegen Pi y Margall tot president van het uitvoerend bewind verkozen. Bij de aanvaarding van zijn ambt bleek Castelar even welsprekend te kunnen zijn in uitvallen tegen zijn voormalige vrienden; hij sprak van de roode demagogie, die de afschuwlijkste dagen van de Fransche omwenteling voor haar schoonste ideaal verklaart, zich warmt aan de branden van Parijs en Sevilla en... dictators te voorschijn roept. 't Laatste was wellicht een toepassing op de door hem zelven geëischte en aanvaarde macht. ‘Geweld moest met geweld, brand met brand, bloed met bloed, dood met dood betaald worden.’ Van de republiek van de vereenigde staten van Europa en de algemeene verbroedering bleef dus niet veel over. Den 12den September werden de buitengewone maatregelen door Castelar voorgesteld, door de Cortes goedgekeurd en een week later besloot zij met 124 tegen 68 stemmen tot den 2den Januari uiteen te gaan. In plaats van beraadslaging over de grondwet van de federatieve republiek had men dus een dictatorschap. Castelar was naïef genoeg in zijn afscheidsrede de Cortes te troosten, dat men geduld moest hebben met de federatieve republiek; over de constitutie van de Vereenigde Staten van Noord-Amerika had men tien jaren gewerkt en geen dictator zou de republiek ooit omverwerpen. Waar van die republiek niets meer over was dan de naam en Castelar een meer dan koninklijke macht uitoefende, kunnen wij ook deze verzekering veilig verwijzen naar het groote phrasenboek van den ‘edeldenkenden’ Spanjaard.
Het is inderdaad Spanjes geluk geweest, dat bij Castelar de natuur boven de leer ging, en eenmaal dictator - eere wien eere toekomt - heeft hij voor zoover de middelen van zijn land reikten en het karakter van zijn volk toeliet, den verholden wagen weder in 't spoor gebracht. Reeds vóór zijn dictatuur waren de handen aan het werk geslagen om de steden in het zuiden van de dwingelandij van het gepeupel te verlossen en de maatschappelijke orde te herstellen. Het langst van allen bood Cartagena weerstand, waar de tragedie der federatieve republiek zoo volledig mogelijk werd uitgespeeld; in de slotscène trokken de republikeinen met al de losgelaten boeven op een paar schepen het zeegat uit om in Algiers aan wal te stappen. Maanden lang nog knaagde de opstand der rooden aan de krachten van den Staat en het jaar was ten einde, toen in Cartagena nog altijd de roode vlag woei; booze ton- | |
[pagina 276]
| |
gen vertelden dat Castelar die stad ontzag, ingevolge een met de intransigentes gemaakte afspraak. Dat de Regeering onder deze omstandigheden den Carlistischen opstand niet meer fnuikte, kon haar niet ten kwade geduid worden; het was genoeg dat zij de verdere uitbreiding der Zwarte muiters tegenging, en toen den 2den Januari de termijn voor de dictatuur was verschenen en de Cortes weder bijeen kwamen, kon met een Spaansch geweten de getuigenis worden afgelegd, dat er veel gedaan was, al was niet alles verricht wat er gedaan kon worden. Eenige dagen vóór de bijeenkomst der Cortes was het echter reeds zichtbaar, dat er van dank aan den dictator geen sprake zou zijn. De meerderheid der afgevaardigden was in het laatst van December in de hoofdstad terug en er heerschte onder hen een geest van ontevredenheid over Castelar. Donkere parlementaire wolken pakten zich over zijn hoofd samen, en wanneer men zich op het standpunt der republikeinen plaatst, was hun weerzin tegen Castelar niet onverklaarbaar. Het gold bij de intransigentes weinig, dat de krijgstucht was hersteld en daarmee de maatschappelijke orde verzekerd; dat zijn nu eenmaal zaken, waarover een echte republikein zich niet bekommert. Castelar had hen echter geergerd; hij had zijn steun steeds aan de rechterzijde gezocht en het verbond met de oude radicale partij woog hem zwaarder dan de verstandhouding met zijn eigen geestverwanten. Wat hem bij de republikeinen alle achting deed verbeuren, was dat hij zich ingelaten had met onderhandelingen met het Vaticaan over het vervullen van bisschopszetels, tegen het uitdrukkelijk beginsel in, door hem zelven met zooveel vuur verkondigd en door alle republikeinen zonder onderscheid vastgehouden: de volstrekte scheiding van Staat en Kerk, in dien zin althans dat de Staat zich volstrekt niet met kerkelijke zaken inlaat. De betere verstandhouding met Rome, waarnaar de dictator trachtte, is al weder een bijdrage tot de kennis van zijn karakter. Zonder het te weten en de oude republikeinsche vrijheidsphrasen steeds gebruikend, was Castelar in de praktijk meer naar de rechterzijde verzeild, meer ontrouw aan zijn beginselen geworden dan hij zelf wist. Kon men anders verwachten van een man, die bij al zijn dwepen met de republiek van de vereenigde Staten van Europa, met de broederlijke omarming der volken, met de afschaffing van de staande legers, bij zijn schoone lofredenen op de vrijheid van godsdienst, het Protestantisme verklaarde te haten, ‘het Protestantisme, dat overal een vijand was van zijn vaderland, van zijn volk, van zijn geschiedenis, het Protestantisme dat met zijn dorheid zijn geest deed verdrogen en dat hem deed vluchten aan de voeten van de h. Maagd.’ Castelar is door en door een opgewonden, idealistische figuur, een licht beweeglijk man, die door zijn oppervlakkige ontwikkeling bloot staat voor alle inconsequenties en wanneer ge hem op zijn zonderlinge veranderingen wijst, u ten antwoord zou kunnen geven, dat hij het toch goed meent. | |
[pagina 277]
| |
Stond Castelar tegen de heropening der Cortes met beide voeten in het kamp der rechterzijde, ook hier had hij weinig oprechte vrienden. Met die onvastheid van karakter, die hem - en wellicht niet ten onrechte - de beschuldiging op den hals deed halen, dat hij het beleg van Cartagena met te weinig ernst deed doorzetten, omdat hij ook de uiterste linkerzijde niet geheel van zich wilde vervreemden, konden ook de radicalen in hem geen vertrouwen stellen. En wat onder de parlementaire mannen als regel kan worden aangenomen, het was de oude radicalen niet zoo zeer te doen om Castelar te ondersteunen als wel om hun eigen persoon weder op den voorgrond te doen treden. Zoo was het op het oude jaar te Madrid voor iedereen duidelijk, dat het nieuwe een crisis zou brengen, waarvan de oplossing tevens over de maatschappelijke orde besliste. De oude conservatieve, liberale en radicale partijen waren in de Cortes zoo goed als niet vertegenwoordigd; besloot nu de meerderheid van de republikeinsche afgevaardigden om Castelars gedrag af te keuren en in weerwil van zijn gebleken verdiensten een bewind aan het roer te brengen, dat de federatieve Republiek weder tot een werkelijkheid maakte, dan was het duidelijk, dat overal de uiterste linkerzijde, de partij der rooden het hoofd weder zou opsteken en de vaan van den opstand ontplooien. En toch, zonder zich een oogenblik te bedenken verklaarde de meerderheid der Cortes - 120 tegen 100 stemmen - zich tegen Castelar en de dictator legde zijn macht neder. Eenige uren later verschenen de soldaten in 's lands vergadering en verzochten in naam van generaal Pavia de volksvertegenwoordigers om naar huis te gaan; een oogenblik dachten zij aan tegenstand, maar toen zij zagen, dat het ernst was en de soldaten gereed waren om van hun wapenen gebruik te maken, kozen zij de vlucht. Generaal Pavia had gehandeld in overleg met de oude liberale partij, die na de verdrijving van koningin Isabella de zaken had geleid en die later in twee fracties zich splitste: een zoogenaamd conservatieve onder Sagasta en een radicale onder Zorilla. De schoone hertog Serrano trad aan het hoofd van het nieuwe bewind, terwijl de door zijn eerzucht en zijn intrigeeren bekende Sagasta de ziel werd van het nieuwe Ministerie, waarin ook aan een paar gematigd radicalen een plaats werd afgestaan. Al werd de naam van Republiek niet afgeschaft, met haar wezen was het gedaan. Men verkreeg dien halfslachtigen toestand, die ook in het naburige Frankrijk na den ongelukkigen oorlog bestaat, en nu eens den naam draagt van overgangstijdperk, straks dien van conservatieve republiek. Nog geen jaar was het geleden, dat koning Amadeo, wanhopend aan de vestiging van een monarchale regeering in Spanje het land verliet; sedert dien tijd was tweemaal de volksvertegenwoordiging uiteengejaagd met de bajonet, had men de federalistische Republiek gehad met haar gruwelen, en de dictatuur, en men was thans teruggekeerd tot den toestand na de omwenteling van '67, met dat onderscheid dat men van | |
[pagina 278]
| |
de vestiging van een nieuwe dynastie even weinig kon verwachten als van de republiek.
De geschiedenis van het laatste jaar van Spanje onder de Serrano-regeering is spoedig geschreven. Terstond na den staatsgreep van den 2den Januari ontstonden in verschillende steden pogingen tot opstand door de federale republikeinen, die echter, dank zij de krijgstucht van het leger, spoedig werden onderdrukt. Castelar begaf zich weldra naar het buitenland, practisch genoeg om in te zien dat er vooreerst voor hem geen plaats was in de conservatief verklaarde republiek. Door de vermeestering van Cartagena omstreeks half Januari, kreeg de Regeering de handen ruimer om tegen de Carlisten op te treden, maar men kan niet zeggen, dat in weerwil van de verschillende gevechten - waarvan het ontzet van Bilbao en de strijd voor Estella, waar de dappere Concha sneuvelde, de voornaamste punten zijn - de toestand veel veranderd is. De Carlisten blijven beperkt tot de noordelijke provinciën, waar de bevolking traditioneel aan den pretendent gehecht is; in weerwil van de meerdere talrijkheid en betere uitrusting en geoefendheid van de Zwarte muiters is het hun tot heden niet gelukt eenige belangrijke vesting te veroveren of de Ebro-linie te overschrijden. Men verwijt de Regeering dikwerf dat zij in het dempen van den opstand niet genoeg energie ten toon spreidt en daardoor tot groot nadeel des lands den burgeroorlog tot een chronische kwaal maakt. Licht begaat men daarbij echter de fout van de Spaansche toestanden te vergelijken met die bij ons in noordelijk Europa; men heeft in het zuiden een geheel ander denkbeeld van opstand, vooral wanneer men dien kan brengen onder het gezichtspunt van een veete tusschen de leden der koninklijke familie; 't is niet de eerste Carlistische oorlog in Spanje; de voortdurende verandering van regeering door de pronunciamientos van dezen of genen generaal moest natuurlijk leiden tot verzwakking van het denkbeeld van stabiliteit, dat men als bij instinkt aan een regeering verbindt. Ook daar waar men volstrekt niet Carlistisch gezind is, heeft men daarom niet dat gevoel van afkeer van Don Carlos, dat men onwillekeurig veronderstelt, en indien de pretendent zich niet tot handlanger van het ultramontanisme had gemaakt en met een liberale vlag was opgetreden, zouden niet weinigen Karel VII als een uitkomst hebben beschouwd na de ongelukkige ervaring met Amadeo en de rampzalige ondervinding met de republiek. Wil men hiervan het duidelijk bewijs, men lette op de verhouding der soldaten; wanneer de legers tegenover elkander staan en er voor 't oogenblik niet aan belangrijke operaties wordt gedacht, keuvelen de voorposten met elkander, ja niet zelden ziet men de soldaten van kamp verwisselen om berichten in te winnen van familie of bekenden. Nauw sluit zich hierbij de gewoonte aan, dat de officieren, die tot het kamp der muiters zijn overgegaan, terstond na hun terugkeer | |
[pagina 279]
| |
in denzelfden rang worden overgeplaatst, dien zij vroeger bij het leger hadden, of in dien, welken zij bij den vijand verworven hebben. Indien Don Carlos zich met de noordelijke provinciën tevreden wilde stellen, wellicht liet men hem daar koning spelen, zonder zich veel meer om den opstand te bekommeren. Men moet Spanjaard zijn, of zich de Spaansche eigenaardigheden indenken om de lauwheid te verklaren, waarmee de oorlog wordt gevoerd. Er zijn andere bezwaren; het terrein van den burgeroorlog is zeer ongeschikt om ook met een groot leger veel uit te richten; bergpassen, waar tien man tegelijk kunnen passeeren, zijn lastige trajecten, wanneer men den vijand boven het hoofd heeft, en een leger groot genoeg om het geheele terrein af te sluiten, is ondenkbaar zoowel om de uitgebreidheid als om de beperkte Spaansche financiën. Men weet dat de toestand van de schatkist allertreurigst is en het is juist iets voor het Spaansche karakter om liever langen tijd een macht op de been te houden, waarmee men zoo goed als niets kan uitrichten, dan zich groote inspanning getroosten om des te spoediger van langdurige invretende uitgaven bevrijd te worden. Juist het geldgebrek is echter het krachtigste en het beste middel om de Regeering aan te sporen zich meer inspanning te getroosten en aan den opstand een eind te maken. Door al de groote Mogendheden op Rusland na erkend, zullen de Europeesche kapitalisten, in de achterstallige interest getrokken, wel weer genegen zijn om een leening te accepteeren, wanneer de Regeering de bewijzen geleverd heeft, dat zij zich weet te handhaven, en ook voor de toekomst eenige zekerheid voorspelt. Een flinke slag, den Carlisten toegebracht, zou de beurzen doen opengaan, want de bijeenroeping der Cortes en de bevestiging van de tegenwoordige Regeering door haar is natuurlijk slechts een vorm; elke Regeering krijgt in Spanje volksvertegenwoordigers naar haar wensch. Wat de kapitalisten tevens vertrouwen inboezemt, de Serrano-regeering is steeds meer conservatief geworden. Ook de gematigd radicale elementen zijn verwijderd; Sagasta staat nu aan het hoofd der Regeering en men weet dat hij over allerlei soort van kunstmiddelen beschikt om zich staande te houden. Zal het derhalve in Spanje blijven wat het thans is: een republiek, die meer heeft van een monarchie of van een dictatuur dan van een republiek? Het valt moeilijk daaraan te gelooven, maar de maarschalk Serrano zal er waarschijnlijk anders over denken; het is voor Spanje moeilijker dan voor Frankrijk om uit de zoogenaamde republiek te geraken, omdat men aan gene zijde van de Pyreneën geen dynastie heeft, waaraan de overlevering verbonden is van materiëele welvaart. De Alphonsisten hebben na de jammerlijke mislukking van de republiek wel weer nieuwen moed gevat, maar men kan moeilijk den zoon nemen, die door een moeder als Isabella is opgevoed, daargelaten nog dat het niet gaat om te beginnen den koning voor te schrijven dat hij zijn moeder verbant. Het meest practische was wellicht, dat in de | |
[pagina 280]
| |
nieuwe constitutie, die de Cortes straks zal vaststellen, een artikel werd opgenomen, ongeveer dus luidend: Bij ontstentenis van een koning zal de koninklijke macht worden opgedragen aan den opperbevelhebber van het leger en men zal om het verschil met de traditioneele monarchie te doen uitkomen, deze monarchie den naam kunnen geven van republiek. Vergeten wij echter niet, dat Don Alphonso onder de generaals nog altijd een groot getal aanhangers heeft.
Voor hem, die in de geschiedenis van onzen tijd iets meer ziet dan een wedloop tusschen liberalen en conservatieven, - een standpunt dat wij het parlementaire zouden kunnen noemen - zijn de gebeurtenissen van den laatsten tijd in Spanje rijk aan leering. Gewoonlijk nemen wij de gevestigde maatschappelijke orde, - de voorwaarde van alle leven en bedrijf, - als iets dat moeilijk verstoord kan worden; wij meenen in dat opzicht te wandelen als over een rotsgrond. En toch, zie hoe gemakkelijk die orde wordt verstoord en het gepeupel de heerschappij verkrijgt om met een egoïsme, grover, ruwer, zinlijker dan dat van de beschaafde standen, alles te exploiteeren ten eigen bate. Wanneer men den toestand van Spanje onder de federatieve republiek nagaat, dan is het duidelijk, dat een dus ingerichte maatschappij slechts korten tijd kan bestaan: evenals bij de groote Fransche omwenteling is vernielzucht het regeerende element en 't gaat met zulk een maatschappij als met den God, die zijn eigen kinderen verslond. De ervaring leert tevens dat de macht van den sterkste, vertegenwoordigd in het zwaard van den krijgsman, het éénige middel is om in zulke gevallen de maatschappij te redden. En waardoor werd de dreigende ontbinding dier maatschappij veroorzaakt? Door de poging om theorieën op de maatschappij toe te passen, die in een boek heel aardig klinken, elders onder andere gegevens en omstandigheden wellicht bruikbaar zijn, maar nooit iets kunnen wezen, dat als een algemeen middel overal kan worden toegepast. De meest uitgebreide decentralisatie, in het federatieve stelsel met een nieuwen naam gedoopt, lijkt oppervlakkig aanbevelingswaard voor alle volken; wanneer allen samenwerken tot heil van staat of maatschappij, zal de kracht van den staat zonder twijfel grooter zijn, en het leven meer beantwoorden aan hetgeen wij ons gaarne van den mensch en het menschelijke voorstellen. Maar men dient voor de uitvoering van die theorie zeker een ander menschen-geslacht te hebben dan het tegenwoordige. De mindere man acht zich verdrukt in de maatschappij, en wat wordt er van, wanneer men hem deel aan 't bestuur dier maatschappij geeft? Zie 't aan de gruwelen van Alcoy, van Sevilla, van Cartagena. Indien men nooit ervaringen van dien aard had opgedaan, zou men het een man als Castelar, die het wellicht goed meent met zijn volk, niet ten kwade kunnen duiden, dat hij zijn federalistisch republikeinsche theorie zonder eenig bedenken in toepassing wilde brengen; als men idealistisch | |
[pagina 281]
| |
van aanleg is, valt het gemakkelijk te verklaren, dat men van het volk zich een voorstelling vormt, waartoe de werkelijkheid geen recht geeft, die door de nauwlettende waarneming van de eigenschappen van het volk zelfs lijnrecht wordt weersproken. De geschiedenis van den nieuweren tijd moest echter een hoogleeraar in de geschiedenis geleerd hebben met zijn proefnemingen meer bedachtzaam en voorzichtig te werk te gaan. Wanneer Castelar mooi spreekt, wanneer het zijn studie is mooi te spreken, men make hem hoogleeraar aan een tooneelschool of werkend lid van een rederijkersgezelschap, maar men stelle zulk een man niet aan het hoofd van een volk, zoolang hij niet ook bewijzen heeft gegeven, dat hij iets afweet van de wording van de maatschappij, van de wetten van het zijn, van de wijze waarop datgene wat is, noodzakelijk zóó geworden is. Castelar is in zijn soort een wijsgeer en zijn gedrag doet denken aan de spreekwijze van Frederik den Groote, die verklaarde, dat als hij een volk wilde straffen, hij het door wijsgeeren zou laten besturen. Het heden is zonder twijfel verre van volmaakt en veranderingen zijn wenschelijk in vele opzichten, maar men late het betrekkelijk zieke lichaam niet behandelen door artsen van veel schijn-geleerdheid, die met de patienten proeven nemen, waarvan de praktijk niets wil weten. Die proefnemingen zouden minder gevaarlijk zijn, indien wij in Spanje en elders niet gewezen werden op een gebrek in de maatschappij, dat juist de plotselinge aanwending van veel decentralisatie gevaarlijk maakt; wij hebben het oog op de politieke onverschilligheid van de groote massa der burgers. Men moge daarover klagen zooveel men wil, het feit bestaat, het is diep ingeworteld en hij die regeeren wil, moet rekening houden met die werkelijkheid. Hadden de burgers te Alcoy, te Sevilla en elders de handen ineen geslagen en terstond geweld met geweld gekeerd, de zaken hadden niet die treurige wending genomen; met de middelen waarover zij beschikten, vooral de meerdere verstandelijke ontwikkeling en het daaruit voortvloeiend overleg, hadden zij de ruwe menigte kunnen bedwingen en veel ellende voorkomen, waarvan niemand voordeel heeft gehad. De gegevens in Spanje bestaan ook elders, gewijzigd naar de plaatselijke omstandigheden; het volk, indien wij het nemen in zijn gewone beteekenis, de lagere volksklasse, de talrijkste, het grauw, leeft in toenemende verbittering tegen de, andere standen, en men vindt daartegenover een verraderlijke onverschilligheid, hier het gevolg van onnadenkendheid, daar van ontzenuwing door weelde en genot. Al is hier veel anders dan in Spanje, het is zoo onwaarschijnlijk niet, dat ook hier mettertijd het recht van den sterkste over de maatschappelijke orde zal beslissen en het woord niet zal zijn aan de theorie maar aan het kanon. 15 November '74. noorman. |
|