| |
| |
| |
Godgeleerdheid - wijsbegeerte - onderwijs.
Geest en leven.
Le Christianisme libéral. Sermons par Ernest Fontanès, Pasteur au Hâvre. Paris, Sandoz et Fischbacher, 1874.
Het is een waar genot eens een bundel leerredenen van een predikant uit Frankrijk uit de nieuwe school, of de moderne richting, wiens naam ook in Nederland reeds gunstig bekend is, te kunnen aankondigen. Een verzameling van preeken, vooral van moderne, is, ten minste in Frankrijk, iets zoo zeldzaams, dat men het niet onopgemerkt kan laten voorbijgaan. Behalve Athanase Coquerel (den zoon), wiens leerredenen steeds gretigen aftrek vinden, dank zij niet alleen zijn groot talent, maar ook den beroemden naam dien hij draagt en den eigenaardigen werkkring waarin hij geplaatst is, wagen slechts weinige liberale predikanten het hunne preeken uit te geven. Na de twee deelen van den hoogleeraar en predikant T. Colani, die zoo grooten naam en zulk een buitengemeenen en wèlverdienden opgang gemaakt hebben, is er bijna niets van dien aard verschenen. Alleen zou men nog kunnen noemen den predikant Viguié uit Nimes. Dr. Réville zelfs heeft er niet toe kunnen komen om eenige zijner preeken uit te geven, voordat hij zijn emeritaat genomen had, en toen nog meer om aan den wensch zijner vrienden te voldoen en aan zijn gemeente een hoog gewaardeerd aandenken na te laten, dan wel uit eigen beweging Mochten er nog eenige uitzonderingen zijn, die mij ontgaan, dan dienen zij slechts om den regel te bevestigen. Die tak der godsdienstige litteratuur, die vroeger het vruchtbaarst en het meest gezocht was, is merkbaar aan het kwijnen, ook zelfs bij de orthodoxen. Komen er ook al meer orthodoxe dan moderne preeken uit, haar getal is toch veel kleiner dan vóór een veertig jaren, en stellig oneindig minder dan in de 17de eeuw. Men moet ook erkennen (wel te verstaan, ik spreek hier alleen van Frankrijk), dat de laatste preekbundels, als zich bewegende in den engen kring der traditioneele dogma- | |
| |
tiek, den toenemenden afkeer van het publiek zeer begrijpelijk maken.
Wil dit nu zeggen dat de predikkunde zelf in verval is? Ik geloof het niet, ten minste niet wat de moderne predikkunde betreft. De hooge waarde der verzamelingen die ik zoo even genoemd heb, de groote en wèlverdiende naam, dien de auteurs en sommige hunner ambtgenooten als predikers hebben, pleiten voor het tegendeel. En het boekdeel zelf dat ik nu aankondig is een bewijs de facto, dat er nog preekers zijn die men met genoegen hooren en preeken die men met nut en voordeel lezen kan. Mogelijk moeten de kanselredenen in het algemeen en de gedrukte preek in het bijzonder thans boeten voor een eeuw van zwakheid en flauwheid, die nu gelukkig voorbij is. Sic vos non vobis zeggen wij, maar in omgekeerden zin, met Virgilius. Liberale predikers van heden, gij moet nu lijden voor die koude wijsgeerige prediking, waarin men alle levenskracht en alle godsdienstig gevoel miste, en die geenszins door diepte van wetenschappelijke inzichten vergoedde wat haar aan stichtelijk element ontbrak! Maar er is nog een andere reden, waarom er zoo zeldzaam moderne preeken worden uitgegeven. Ongetwijfeld heeft de moderne richting een hooge godsdienstige waarde, en op stichtelijk en practisch terrein kan zij de vergelijking met andere richtingen gerustelijk doorstaan. Maar het voornaamste werk, waartoe haar aanhangers door de omstandigheden des tijds geroepen worden, ligt niet op het veld der prediking. Zij moeten een nieuwe methode op het gebied der godsdienstwetenschap invoeren en doen veld winnen, of liever ze moeten de rationeele en experimenteele methode toepassen ook op het onderzoek naar de godsdienstige waarheid, en aldus zich steeds bezig houden met een critischen arbeid, waar elke schrede voorwaarts weder nieuwe vraagstukken doet geboren worden en tot nieuwe onderzoekingen aanleiding geeft; zij moeten de godsdienstige waarheden, zooals zij ze zich voorstellen, formuleeren, bewijzen en tot eenheid brengen. Voor dit deel hunner taak is
zeker de leerrede niet de meest geschikte vorm. Daar worden de denkbeelden en feiten noodzakelijk afzonderlijk voorgesteld, buiten den samenhang die er toch eigenlijk de kracht van uitmaakt. En door oratorische wendingen loopt men zoo licht gevaar om de juistheid en nauwkeurigheid der gedachte te benadeelen of wordt men verleid om groote woorden of min of meer gelukkige vergelijkingen te stellen in plaats van degelijke en krachtige argumenten. Zoo kan het wel niet anders of er moeten veel meer opstellen in wetenschappelijke tijdschriften, of afzonderlijke werken, hetzij van streng wetenschappelijken aard, hetzij in populairen vorm vervat, van de hand der moderne godgeleerden verschijnen dan eigenlijk gezegde preeken.
De voornaamste aanmerking, die ik zou kunnen maken op het laatst uitgegeven werk van den heer Fontanès, zou zelfs zijn, dat het niet zoozeer een bundel preeken is als wel een verzameling van opstellen, kennelijk bijeengevoegd met het doel om een klaar en volledig overzicht
| |
| |
te geven van de beginselen des christendoms naar moderne opvatting. De titel zelf geeft dit reeds te kennen: Het liberale Christendom. En nu vraag ik, of het mogelijk is in een tiental preeken die bij verschillende gelegenheden en voor verschillende toehoorders zijn uitgesproken, bij gewone godsdienstoefeningen, bij kerkinwijdingen of op christelijke feestdagen, zulk een onderwerp juist en volledig te behandelen, en of er niet noodzakelijk leemten en herhalingen in moeten voorkomen? Wel is waar, is het niet aan dit verzamelen in één boekdeel en onder een algemeenen titel toe te schrijven dat sommige dezer leerredenen een al te theologisch karakter dragen voor den predikstoel; toen de schrijver ze opstelde dacht hij zeker niet aan die uitgave in één boekdeel, noch aan de plaats die elke preek daarin zou moeten beslaan als onderdeel van het liberale Christendom. Toch zijn er onder, die in mijn oog aan dit euvel lijden en wel bepaaldelijk de tweede: De eenheid des geestes (zalig zijn de vreedzamen enz.) en de vierde: De woorden van Jezus (mijne woorden zullen niet voorbijgaan). Ik geef toe dat de prediker het recht heeft om zich bij de behandeling en toepassing van den eerstgenoemden tekst te bepalen tot den vrede in de Kerk, ofschoon mij het gezichtspunt wel wat beperkt voorkomt; maar wanneer hij achtereenvolgens en zeer uitvoerig gaat spreken over het bovennatuurlijke, over de verzoeningsleer, over de opstanding van Jezus en over zijne godheid, om aan te toonen, dat het liberale christendom al wat er waarlijk godsdienstigs is in die oude leerstellingen behoudt, en het dus onrechtvaardig is het te veroordeelen omdat het die gedachten en gevoelens op een andere wijze formuleert, dan overschrijdt hij zonder twijfel de natuurlijke grens der christelijke leerrede. Zoo had ik ook wel gewenscht dat de blijvende waarde van het Evangelie, van de
woorden van Jezus, meer door stellige dan door ontkennende bewijsvoering was aangetoond. Die opgave: de woorden van Jezus zullen niet voorbijgaan omdat ze zijn noch een rituaal, noch een wetboek, noch een godgeleerd systeem, belemmert den vluggen gang der redeneering. De geheele preek is reeds begrepen in het eerste en het tweede punt en vooral in het zesde, dat aanmerkelijk zou gewonnen hebben als het breeder was opgevat.
Maar wat nut heeft het hier op kleine gebreken te wijzen? La critique est aisée. Het is altijd gemakkelijk zulke lichte fouten op te zoeken en aan te toonen. Geen menschelijk werk is er vrij van, maar niet altijd worden ze door zoo groote deugden en zoo voortreffelijke eigenschappen opgewogen als hier het geval is. De vorm dezer preeken is zuiver, boeiend, somtijds wegsleepend; de gevoelens verheven, de denkbeelden juist, somtijds diep en oorspronkelijk. Ik vestig vooral de aandacht mijner lezers op de derde leerrede: Het koninkrijk Gods, bij de inwijding van de kerk te Hâvre, de achtste: De geest der Hervorming, bij gelegenheid van het 3de eeuwfeest der Hervorming in Frankrijk, en vooral op de laatste: De oorlog. Deze preek zou ik wen- | |
| |
schen dat in de talen van alle beschaafde natiën overgebracht en bij millioenen exemplaren door de geheele wereld verspreid werd. Calumniare audacter, semper aliquid haeret, is een ouden steeds bevestigd woord. Frankrijk is in zijn rampspoed belasterd, belasterd door zijn vijanden, - dat was misschien natuurlijk en de laster van dien kant was ongetwijfeld niet meer dan kwaadsprekendheid, - maar het is ook willens en wetens belasterd door den man zelven die het in het ongeluk gestort had. Frankrijk heeft den oorlog gewild, zeiden de Duitschers; Frankrijk, de algemeene geest des volks heeft mij gedwongen den oorlog te verklaren, durfde Napoleon III na Sedan te zeggen; en van die onverdiende beschuldiging blijft iets hangen, vooral in de schatting der vreemde volken. Maar men leze wat de heer Fontanès tot zijne gemeente sprak tusschen de oorlogsverklaring en onze eerste nederlaag, toen de groote meerderheid in Frankrijk geloofde aan overwinning, toen niemand, noch in Frankrijk noch in geheel Europa, met mogelijkheid die groote rampen, die noodlottige slagen konde
voorzien, die eerlang het ongelukkige land zouden treffen. Zeker, zulke diepe inzichten, zulke verheven gevoelens, als de heer Fontanès hier ten toon spreidt, vindt men, onder welke natie ook, alleen bij eenige weinige uitverkorene, door verstandige en zedelijke ontwikkeling uitmuntende geesten. Maar een land waar nog een kern van zulke geesten bestaat, waar men daags na een oorlogsverklaring in het openbaar kan spreken zooals Fontanès gedaan heeft den 20sten Juli 1870, is geen land, opgevreten door eerzucht en alleen droomende van oorlogsroem. Maar ook behalve die uitgelezen keurbende, was er nog eene groote meerderheid, de meerderheid des volks, die met verbazing hoorde van de oorlogsverklaring, die den oorlog niet begeerde, niet voorzag, maar hem met kracht veroordeelde; dit is, men kan het niet genoeg herhalen, wijl nog zoo dikwerf het tegendeel wordt geloofd, dit is de zuivere, de onvervalschte waarheid!
Rotterdam, Sept. 1874.
G. Collins.
|
|