De Tijdspiegel. Jaargang 31
(1874)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Auteursrechtvrij
[pagina 109]
| |
Natuurkunde.Gemeenzame brieven van een vriend der natuur.VIII.
| |
[pagina 110]
| |
stel ik, dat wij nu bekend zijn met de parasitische levenswijze in het algemeen en de gedaanteverwisseling, die het embryo van eenigen ingewandsworm ondergaan zal, alvorens hij in staat is zijn geslacht voort te planten. Tevens hebben wij toen de verhuizingen besproken, welke het embryo van gastheer tot gastheer doet, alvorens zijne rol afgespeeld te hebben. We kunnen daarom nu tot de behandeling van een ingewandsworm overgaan, die ons reeds van onze prille jeugd bekend is. Schaut nur das lustige, jubelnde Tänzlen
Wenn in der Unschuld schneeiger Tracht
Dort Askaridenschwärme durchschwänzlen
Ernsten Rectums verschwiegene Nacht!
Vrij mag de comische dichter, waarvan ik u vroeger sprakGa naar voetnoot(*), in bovenstaande regelen melding maken van Ascaridenzwermen. Want de gewone spoelworm (Ascaris lumbricoïdes) kan, zooals spoedig blijken zal, in verbazend groote hoeveelheden in het lichaam van den mensch voorkomen. Evenals de Trichine behoort hij tot de groote groep der ingewandswormen, welke de natuurkundigen noemen ‘de orde der Nematoden of Draadwormen’. Zijn rolrond lichaam bezit een kop, wiens mondopening voorzien is van drie sterke lippen. De mannetjes zijn kleiner dan de wijfjes - wijfjes zijn van 15-40 c.M. lang - en gemakkelijk van de laatsten te onderscheiden door hun haakvormig omgebogen achterlijf. Deze worm is een der meest algemeene parasieten van den mensch. In de dunne darmen heeft hij zijn tent opgeslagen. Nu en dan waagt hij echter wel eens een uitstapje in de maag en in den slokdarm en wordt dan bij die gelegenheid uitgebraakt. Geen leeftijd of ras ter wereld is van het bezoek dezer ongenoodigde gasten verschoond, al zijn het in den regel kinderen van 2 tot 10 jaar, die het meest geplaagd worden. Er zijn gevallen bekend van menschen van hoogen leeftijd, kindsche grijsaards namelijk, die meer dan 500 wormen in korten tijd ontlastten. Een niet onaanzienlijk getal voorzeker, dat nog wordt overtroffen door de verschillende cijfers, die van de Amerikaansche negers geconstateerd zijn. Mogen wij toch de verschillende oudere en nieuwere berichtgevers gelooven, dan is in geheel West-Indië, Cayenne en Brazilië ternauwernood één zwarte, die U met een gerust geweten kan vertellen dat hij vrij van Ascariden is. Levacher, een Fransch geneeskundige, die in 1834 Cayenne bereisde, meldt ons dat het niets ongewoons is, als kinderen van zeer jeugdigen leeftijd in een paar dagen, zoo door braken als door stoelgang van 400-600 spoelwormen verlost worden, en van Dazille (1792) wordt ons medegedeeld, dat hij de darmen van alle negerlijken, op welke hij secties deed, vol met | |
[pagina 111]
| |
spoelwormen vond, ja, dat een neger van het eiland Mauritius aan een anderen reiziger een hoed vol spoelwormen bracht die hij eenige oogenblikken te voren ontlast had! Hoe de verschillende menschen aan die ontzaglijk groote hoeveelheden en zelfs slechts aan een enkele komen, ziedaar eene gewichtige vraag, welke tot nog toe niet is opgelost. Van de ruim 60 millioen eieren, welke het wijfje gedurende een jaar legt, hebben wij reeds in onzen vorigen brief melding gemaakt, alsmede van de verbazende levenstaaiheid welke men van den spoelworm heeft opgemerkt. Rudolphi toch zegt dat de levensgeesten van een spoelworm, dien hij 11 dagen in spiritus had gehad, in lauw water werden opgewekt. Ik vond het bij den eersten oogopslag, ik moet het eerlijk bekennen, wel wat kras om te gelooven. Doch ik ben bekeerd. Een week of wat geleden kreeg ik op reis een levend exemplaar van Ascaris lumbricoïdes in handen. Het was een wijfje dat eenige duizenden eieren met zich droeg, die door de doorschijnende opperhuid met een sterken loup gemakkelijk in den eierstok te herkennen waren. Na haar in water eenige evoluties te hebben laten maken, wierp ik haar in een gereedstaande flesch met alcohol. Na verloop van drie dagen bekroop mij de lust om te zien wat er van haar in den alcohol geworden was; een aantal dieren toch, vooral lagere dieren, worden spoedig hard en des te eerder naarmate de alcohol minder water bevat. Ik nam het nog weeke exemplaar er uit en, gedachtig aan het vroeger gelezene, legde ik het in lauw-warm water. Na ongeveer een kwartier zag ik tot mijne verbazing het dier zich weer bewegen. Ik was toen voornemens over vier dagen, dan over vijf dagen, dan over zes dagen enz. de proef te herhalen; huiselijke omstandigheden waren oorzaak dat ik mijn voornemen niet ten uitvoer kon brengen. Het spreekt van zelf dat er nu voor mij geene geldige reden meer is om de waarneming van Rudolphi in twijfel te trekken. Maar komen wij op onze eieren terug. De eieren geraken uit het moederdier òf in water òf op vochtige aarde en hebben eenige maanden noodig alvorens het embryo volkomen ontwikkeld is en in staat om te voorschijn te komen. Deze embryo's zijn, voor zoover de waarnemingen gaan, met een werktuig gewapend, dat men stoottand of boortand gelieft te noemen. Nu ligt het voor de hand, niet waar? te besluiten dat het jonge dier met zijn tand het eiomhulsel doorboort, even als het jonge kuiken de eierschaal? Toch heeft men te vergeefs getracht om jonge Ascariden aldus hunne omhulsels te zien verwijderen. Het is daarom meer waarschijnlijk, dat de embryo's in voornoemden toestand een gastheer gaan opzoeken, in wiens maag of in welk orgaan dan ook het omhulsel wordt opgelost en het jonge dier vrijkomt; of wel, dat het embryo in de maag of in een ander deel van een onbekend dier zoodanige veranderingen ondergaan heeft, dat het, door dit dier uitgeworpen en met spijzen of drank in het darmkanaal van den mensch gekomen, aldaar zijne omhulsels kan verwijderen. Met deze | |
[pagina 112]
| |
onderstelling kunnen wij begrijpen, dat de kleinste in het darmkanaal gevondene exemplaren reeds eenige millimeters groot waren. In verband met de voortteling blijft het altijd opmerkenswaardig, dat in de tropische gewesten en in het algemeen daar, waar de zindelijkheid op lichaam en voedsel veel te wenschen overlaat, - bijv. in de noordelijke streken in Groenland - het aantal bezitters van Ascariden het grootst is. Dezelfde Ascaris lumbricoïdes die in de dunne darmen van den mensch gehuisvest is, komt ook in de darmen van het varken voor en is door Dujardin als A. Suilla beschreven. Latere onderzoekingen zullen moeten leeren wat er van deze omstandigheid is. Gewoonlijk worden de spoelwormen vergezeld van eene bende andere draadwormen, welke op de slijmhuid der dikke darmen dooreenwoelen. Schaut, wie auf sammtenem Schleimhautgefilde
Sich die muntre Cohorte vergnügt,
Wie Oxyura, die liebliche, milde,
Keusch an den Ascarisjüngling sich schmiegt.
Oxyuris vermicularis is de wetenschappelijke naam van het wormpje, dat in het dagelijksch leven ‘de gewone aarsmade’ genoemd wordt. Met het oog op den spoelworm en de later te bespreken andere ingewandswormen mogen wij vrij ‘wormpje’ zeggen, want het wijfje is hoogstens 10 m.m. en het mannetje, dat veel zeldzamer voorkomt, is slechts 4 m.m. groot. Had er maar een enkel paartje zich in de dikke darmen gevestigd, de jeuking aan het uiteinde van het darmkanaal zou nog al te verdragen zijn. Doch neen, in formeele massa's vindt men ze samenwonen en ziet men ze, in den regel des avonds, hun gebied verlaten; dat dan hun lastig gekriebel bij jonge kinderen en soms ook bij grooteren, zeer onaangenaam kan zijn behoef ik niet te herinneren. Zij vermenigvuldigen zich op schrikbarende wijze en door de eieren ontvangt de vroegere bezitter weer spoedig nieuwen voorraad. Leuckart toch vond in de faecaliën van een kind honderdduizenden embryo's. Niet ten onrechte waarschuwt hij dan ook tegen de vliegen, die volgens hem als de voornaamste dragers der zeer kleine embryo's moeten aangezien worden. Niet minder verheft dezelfde natuuronderzoeker zijne stem tegen het eten van vruchten en fruit dat niet terdege is afgewasschen. Hij kan het niet genoeg herhalen dat zeer dikwijls truit in den zomer met mikroscopische eieren of embryo's van Oxyuris bezet is. Even algemeen als de spoelworm, doch in de dikke darmen voortlevende, is Trichocephalis dispar bekend, die om zijn zeer langen, haarfijnen hals en meer breed achterlijf ‘de dunkop van den mensch’ is genoemd. Hij is 4-5 c.M. lang en, zooals Leuckart uit verschillende voederproeven besluit, worden zijne eieren, zonder een gastheer noodig te hebben, in onze maag overgebracht. Het is een vrij onscha- | |
[pagina 113]
| |
delijke worm. Hetzelfde kan niet gezegd worden van eene soort, waarvoor wij, bewoners van de meer noordelijke gewesten, gelukkig niet behoeven te vreezen. Ik bedoel de in de Egyptische Nijllanden zoo beruchte Dochmius duodenalis. Het is een der meest gevaarlijke ingewandswormen, die zich bij duizendtallen in de dunne darmen der bewoners dezer landen ophoudt. Gemiddeld 15 m.M. lang, is zijn mond met scherpe tandjes voorzien, met welke hij wonden in de darmhuid bijt en zich aan het bloed tegoed doet. De daardoor ontstane ontsteking veroorzaakt de als Egyptische bleekzucht bekende ziekte. Meer dan een vierde gedeelte der bevolking lijdt aan deze verschrikkelijke kwaal, welke door de onzindelijkheid van de bewoners, die met bijna al hun voedsel eieren van Dochmius opnemen, wordt in de hand gewerkt. Pro memorie vermeld ik nog een paar aanverwante soorten. Vooreerst Eustrongylus gigas, de reusachtige rondworm, wiens eieren waarschijnlijk door visschen in ons lichaam worden gebracht. Gelukkig komt hij slechts hoogst zeldzaam, en dan in de nieren van den mensch voor. Meestal vindt men hem bij de otters en robben, zeldzamer bij runderen en paarden. Hij wordt, omdat hij de nieren vernielt, meestal doodelijk voor het dier, in welks lichaam hij zijn verblijf heeft gekozen. Zooals Claus meedeelt bevindt zich het éénige bij een mensch gevonden exemplaar op het museum van het College of Surgeons te Londen. Van eene andere soort, Strongylus longevaginatus, werd eenmaal een exemplaar gevonden in de longen van een 6jarigen knaap te Clausenburg. Met een enkel woord zal ik nog melding maken van den Medinaworm of Guineaworm (Filaria medinensis). Mannetjes zijn niet bekend; het wijfje leeft in het bindweefsel onder de huid en veroorzaakt eene groote zweer, waardoor zij met haar broedsel verwijderd wordt. De blanke en zwarte beenen van de bewoners der tropische gewesten zijn haar verblijfplaats. Men verwijdert ze door ze voorzichtig op te rollen, want zij zijn ongeveer een halven meter lang. Breken zij af, dan worden de jongen levend ter wereld gebracht, - in normale omstandigheden zijn de dieren trouwens ook levendbarend - wat alsdan tot ontsteking der wond, in welke de jongen ontsnappen en rondwroeten, niet weinig bijdraagt. De wijze van ontwikkeling der jongen is nog weinig bekend. Het wordt nu ongeveer tijd om van de rondwormen of draadwormen af te stappen en een kijkje te nemen op een ander terrein, bij de Platwormen of Platyhelminthes, bij de orde der Cestoden of Lintwormen. Onze dichter wacht reeds. Schaut wie in des Dünndarms Falte
Satt sich schwelgt im Ueberfluss
Mit bekränztem Haupt der alte
Herr Bothriocephalus.
| |
[pagina 114]
| |
Seufzend steckt er seine Kette
Durch des Kolons Valvula
‘Ach wenn ich dich wieder hätte,
Bleiche Schwester Taenia.
Aber Kousso, der gestrenge,
Trieb dich von mir, Stück für Stück,
Und von deiner ganzen Länge
Blieb mir nur der Kopf zurück.
Nu wij naar het klaaglied geluisterd hebben, dat de oude heer Bothriocephalus zijne zuster Taenia toezingt, die door den invloed van het geneesmiddel Kousso of Koesso al hare nakomelingschap verloren heeft, willen wij trachten van de lintwormen een juist denkbeeld te verkrijgen. Daarvoor komt mij eene beschrijving van den veel bekenden lintworm, van Taenia solium, het geschiktst voor. Het voorste gedeelte van dien lintworm is, zoo als wij allen weten, zeer smal en van een klein knopje voorzien. Dit kleine knopje draagt den naam van kop, doch verdient dien naam in geenen deele, omdat het knopje noch mond, noch zintuigen bezit, noch er met eenige zekerheid zenuwweefsel is aan te wijzen. Deze zoogenaamde kop dan dient alleen om zich in de darmen van den gastheer vast te zetten. En daarvoor is hij uitstekend ingericht. Hij bezit toch vier zuignappen, die symmetrisch zijn gelegen en die in hunne functiën geholpen worden door eene dubbele rij van 26 haken, door een dubbelen hakenkrans. Meen echter niet, dat de hakenkrans zeer veel bijdraagt tot vasthechting van het dier; de zuignappen spelen de grootste rol, zooals ons de ook bij den mensch voorkomende Taenia mediocanellata kan bewijzen, die geene haken doch 4 sterke nappen bezit en moeielijker af te drijven is dan T. solium. Het op den kop volgende, ietwat meer dunne deel wordt hals genoemd. Hier beginnen zich reeds sporen te vertoonen van leden of geledingen, die langzamerhand duidelijker en duidelijker worden en spoedig door scherpe omtrekken van elkaar te onderscheiden zijn. Hoe verder van het lichaam die geledingen of proglottiden gezeten zijn des te grooter zijn zij. Van den kop tot het uiteinde van den lintworm loopen voorts vier kanalen, waarvan twee rechts en twee links boven elkaar zijn gelegen. In elk der geledingen ontspringen uit dit kanaal takken die allen met elkaar in verband staan. Dit stelsel van vaten moet beschouwd worden als een afzonderingsorgaan, om uit de stoffen, die door den lichaamswand van den worm zijn opgenomen, het onbruikbare af te voeren. Onderzoeken wij eene geleding van den lintworm, dan is het niet moeielijk daarin mannelijke en vrouwelijke geslachtswerktuigen te zien. Elk lid van een lintworm is daarom een hermaphroditisch d.i. een tweeslachtig wezen. Zelfbevruchting zal in den regel niet voorkomen, omdat de mannelijke geslachtsorganen eerder rijp en ontwikkeld zijn dan de vrou- | |
[pagina 115]
| |
welijke en de geslachtsrijpheid van een vorige geleding die van eene volgende geleding voorafgaat. Noemen wij de vorige geleding A en de volgende B, dan is het mannelijke geslachtsorgaan van A vroeger rijp dan dat van B, en volkomen rijp als de vrouwelijke organen van A en van B nog onontwikkeld zijn. De mogelijkheid en de waarschijnlijkheid bestaat echter dat de tijd waarop het vrouwelijk orgaan van A rijp is, samenvalt met dien van het mannelijk orgaan van B. Door de bewegingen van de geledingen of geslachtsdieren is dus paring of kruising hoogst waarschijnlijk en misschien wel regel, zelfbevruchting, zooals uit het vorige blijkt, uitzondering. Ik weet niet of reeds iemand vóór mij deze opmerking gemaakt heeft. Het komt mij voor dat zij niet geheel onbelangrijk is, daar zij toch in volkomen overeenstemming is met het bekende gezegde van Darwin: dat de natuur een afkeer heeft van voortdurende zelfbevruchting. Heeft zelfbevruchting of kruising plaats gehad, zijn dus de eieren bevrucht, dan geschiedt de ontwikkeling van het embryo in het ei. Worden nu door de eene of andere omstandigheid een of meer geledingen - geslachtsdieren of proglottiden zullen wij deze voortaan noemen - uit het darmkanaal losgelaten, dan geraken zij buiten het lichaam van den gastheer en duizenden en duizenden met embryo's gevulde eieren worden in de wijde wereld verplaatst. Vochtig weer en droogte, warmte en koude, alles wordt door de proglottiden met succes getrotseerd; maanden lang wachten zij of hun broedsel op de gelegenheid om binnen den gastheer te geraken dien zij zullen gaan kwellen. In dezen wordt het met 3 paar haakjes voorziene embryo van zijne omhulsels vrij en begint zijne wandeling naar eenig orgaan van zijn gastheer, in ons geval naar het spierweefsel van het varken. Hier verliest het embryo zijne wapenen, omhult zich met eene blaas en treedt zijne tweede levensperiode in. In het begin der periode heeft het embryo den vorm van een knopje, dat hoogstens zoo groot is als een speldenknop. Spoedig zet zich het onderste gedeelte tot een blaasje uit, dat het bovenste gedeelte omhult. Het blaasje wordt grooter en grooter en met eene waterachtige vloeistof opgevuld. Naar de binnenzijde ontwikkelt zich uit het pas genoemde bovenste gedeelte een knop, die de oorsprong is van den lintwormkop. Die kop is het binnenste buiten gekeerd, op dezelfde wijze als een vinger van een handschoen in den handschoen kan omgestulpt worden. De blaasworm is nu ontwikkeld en wacht slechts op de gelegenheid om zich in een lintworm te veranderen. Weldra zal zich die gelegenheid voordoen. Rauw of weinig gekookt varkensvleesch wordt genuttigd en de blaasworm komt in de maag. En hier komt de aap uit de mouw. Nauwelijks is de blaasworm gearriveerd of de kop, ook scolex geheeten, stulpt zich om, en zie! er is een lintwormkop ontstaan, waaraan eene blaas hangt. Fluks hecht zich de kop vast en weldra ziet men den omvang der blaas al vermin- | |
[pagina 116]
| |
deren en verminderen; eenigen tijd daarna is de blaas zelve opgeslorpt en staan nieuwe tooneelen ons te wachten. Uit den hals ontstaan geledingen, die de vroeger gevormde naar achteren opschuiven. De oudere groeien en ontwikkelen zich hoe langer zoo meer, het aantal proglottiden neemt met verbazende snelheid toe en reeds na 50 of 60 dagen is men in het bezit van een lintworm, die geslachtsrijpe proglottiden afstoot. Het heeft lang geduurd alvorens men met den ontwikkelingsgang en de levenswijze van de lintwormen volkomen op de hoogte was. Wel waren de blaaswormen en de lintwormen qua talis bekend, men wist echter geen verband tusschen beiden. Voor de eerste schiep men zelfs eene nieuwe orde en noemde in die orde den blaasworm waaruit de lintworm ontstaat Cysticercus cellulosae. Men had haar bij het tamme varken doch ook in sommige organen van den mensch gevonden. Evenzoo kende men den lintworm der kat (Taenia crassicollis) en den blaasworm, die in de lever van ratten en muizen leeft (Cysticercus fasciolaris). Von Siebold die beide voor zich had (1844) merkte de verrassende overeenstemming op tusschen de koppen van beide dieren; dezelfde zuignappen! dezelfde vorm van hakenkrans! Wat was eenvoudiger dan dat het roofdier met de muis of de rat den blaasworm had opgepeuzeld en hem in zijn eigen lichaam tot ontwikkeling bracht. Een lichtstraal was op een nog duister terrein gevallen. Voederproeven met de meest verschillende dieren werden genomen; de natuurkundigen waagden er hun eigen lichaam aan, en zie, uit den blaasworm van het varken onstond de lintworm van den mensch, uit den blaasworm van hazen en konijnen (Cysticercus pisiformis) ontstond de lintworm van den jachthond (Taenia serrata) enz. Toch moesten nog acht jaren verloopen eer Küchenmeister de stelling uitsprak: dat de blaasworm niet eene ziekelijke ontaarding van den lintworm was, zooals v. Siebold beweerde, maar dat hij een ontwikkelingstoestand was, die niet achterwege kon blijven. Na dezen moet R. Leuckart als een dergenen genoemd worden, die over de ontwikkeling van de embryo's der lintwormen het meeste licht heeft verspreid. Uit het vorige is ons duidelijk dat bij de ontwikkeling van den lintworm de volgende stadiën zijn aan te nemen: het zeshakige embryo, de blaasworm, de scolex of lintwormkop met blaas en zonder geledingen, de scolex met geledingen en eindelijk een geslachtsdier of proglottis. De twee eerste toestanden kunnen wij evenals den derden en vierden toestand samenvatten en verkrijgen dan drie generaties, het embryo, de scolex en het proglottis. Noemen wij het geslachtsdier het kind, dan is de scolex de moeder en het embryo de grootmoeder, en is het kind niet gelijk aan zijne moeder, maar aan zijne overgrootmoeder. Wij doen eenvoudiger indien wij den lintworm als een dierkolonie aanmerken, waarvan de geslachtsdieren, omdat zij jongen voortbrengen, de hoogst ontwikkelde dieren zijn en de scolex in dienst van de kolonie is. | |
[pagina 117]
| |
Na deze algemeene beschouwing van de lintwormen gaan wij een bezoek brengen aan de ‘bleiche Schwester Taenia solium.’ De Franschen noemen dezen worm ‘ver solitaire’ en ook de latijnsche naam ‘solium’ duidt aan, hoe men vroeger in de meening verkeerde, dat hij altijd alleen en nooit in gezelschap van collega's voorkwam. Uit verschillende voorbeelden is gebleken dat die meening onjuist is en dikwijls meerdere in een lichaam kunnen voorkomen. Gemiddeld is hij 2-4 meter lang, en er zijn voorbeelden van lintwormen die eene kleine duizend proglottiden rijk waren. De gemiddelde levensduur van een lintworm is, indien hij niet door ‘Kousso, der Gestrenge,’ wordt afgedreven, ongeveer een dozijn jaren; wordt hij echter behoorlijk verpleegd, dan kan het gezelschap, naar men meent, nog wel een paar jaartjes ouder worden. Kousso is de Abessinische benaming van het geneesmiddel, dat ook door ons algemeen gebruikt wordt tot verdrijving van lintwormen. Het wordt verkregen uit de distillatie van de bloemen van Brayera anthelmintica, een Abessinischen boom die aan de rozenstruiken nauw verwant is. Als varieteit van T. solium werd reeds vroeger door Götze een lintworm beschreven, dien hij Taenia saginata noemde, maar die later door Küchenmeister als eene nieuwe soort, Taenia mediocanellata werd gedoopt. Hij is van T. solium gemakkelijk door zijn hakenloos voorhoofd te onderscheiden, overigens langer (4 M.), sterker en breeder, en met vier flinke zuignappen gewapend. De blaasworm leeft in het rundvleesch. Het verdient opmerking dat deze lintworm algemeener schijnt te zijn in de warme streken van de oude wereld dan in de koude. Volgens sommigen werd hij door den slavenhandel uit Guinea naar onze O.I. bezittingen en naar ons vaderland geïmporteerd, vanwaar hij zich over de omliggende landen heeft verspreid. Voor die meening schijnt te spreken dat hij bij ons langzamerhand algemeener wordt dan vroeger. Zeker draagt het gebruiken van rauw rundvleesch met specerijen vermengd daartoe niet weinig bij. Uitsluitend in Abessinië komt een lintwormpje voor, dat van ouds bekend is als T. nana. Men is daar met het bezit dier gasten zoo vertrouwd, dat de Abessiniër, zooals verschillende reizigers vermelden, alleen dan een slaaf voor gezond houdt, indien hij zich door een flinke dosis Kousso van het aanwezig zijn van eenige lintwormen overtuigd heeft. De gustibus non est disputandum! Zoowel Taenia solium als T. mediocanellata worden in lengte overtroffen door den 5-8 M. langen Bothriocephalus latus of breeden lintworm. Hij is gemakkelijk van de andere te onderscheiden omdat hij noch zuignappen, noch hakenkrans bezit, maar zijn afgeplatte, langwerpige kop twee smalle zuiggroeven heeft, waarmede hij zich aan den wand van de darmen vasthecht. Onze dichter verkeert dus blijkbaar in dwaling als hij zingt van ‘der alte Herr Bothriocephalus mit bekränztem Haupt.’ | |
[pagina 118]
| |
De proglottiden van Bothriocephalus zijn meer breed dan lang en scheiden zich nooit alleen, maar altijd met hun tweeën of drieën van de kolonie. Totnogtoe weet men niet met zekerheid hoe het embryo en in welk dier het zich tot scolex ontwikkelt. Wel is men er zeker van dat het ei zich in het water ontwikkelt en het embryo dáár door een openspringenden deksel uit het ei kruipt. Evenzoo heeft men bij het embryo duidelijk 6 haakjes kunnen opmerken; tot zoover gaan de nasporingen. Men vermoedt, dat visschen het embryo in zich opnemen en tot scolex ontwikkelen, doch zeker kan men het niet zeggen. In elk geval verdient het vermelding dat vischrijke streken zeer door deze gasten geplaagd worden. Bij ons en in België komt hij niet veel voor; Oost-Pruisen en Pommeren, Polen, Noord-Westelijk en Noord-Rusland leveren een groot contingent. Zoo verhaalt Pallas dat hij in den darm van een rechtsgeleerde te Petersburg een kluwen van Bothricephalus vond, dat afgewikkeld 56 voet lintworm bevatte en waaruit hij twee volkomene en een paar stukken samenstelde. Ja, in Zwitserland en de aangrenzende Fransche gewesten en in Zweden, is het zoo erg, dat te Genève het vierde gedeelte der bevolking en in de Zweedsche provincie Nord-Botten een ieder, zonder uitzondering zoo'n kwelgeest heeft. Gelukkig kan men zich gemakkelijker van hem ontdoen dan van de anderen, omdat hij zich niet met zooveel kracht vasthecht. Men heeft eene poging gewaagd om de verspreiding van den breeden lintworm te verklaren. Hij zou naar die meening van Aziatischen oorsprong zijn en door Mongoolsche, Tartaarsche en Arabische volksstammen zijn overgebracht. De groote volksverhuizing der Mongolen en Tartaren bracht hem in Rusland, van waar hij zich over Noord-Europa verspreidde. De Arabieren voerden hem na de verbranding van Alexandrië naar Egypte, vandaar in Abessinië en op de Noordkust van Afrika. De Mooren waren de oorzaak dat hij Spanje en Zuid-Frankrijk bevolkte. Zwitserland verkreeg hem door zijne kinderen, die als oud-huurlingen naar hun vaderland terugkeerden. De Duitschers eindelijk ontvingen hem van hunne Russische heeren of van hunne Zwitsersche bedienden. Ik neem aan met evenveel waarschijnlijkheid en met meer zekerheid de verspreiding te verklaren, als ik begin met Adam en Eva en hun beiden een Bothriocephalus cadeau doe. Ik kan mij niet voorstellen hoe een man als Leuckart - want ik meen dat wij deze legende aan hem verschuldigd zijn - aan zulken hoogeren onzin kan komen. De legende van de verspreiding van Bothriocephalus cordatus, die in den Groenlander en zijn hond voorkomt, zou zeker nog wat vermakelijker geweest zijn. Minder algemeen, maar helaas! zooveel te gevaarlijker is een ingewandsworm, waarvan wij nooit den volkomen, ontwikkelden maar wel den overgangsvorm bezitten. In de darmen van den hond leeft een lintworm, Taenia echinoccus geheeten, die slechts weinige millimeters | |
[pagina 119]
| |
lang is en maar drie of vier proglottiden schept. Reeds de laatste is geslachtsrijp en geeft het aanzijn aan een zeshakig embryo, dat in den mensch en eenige dieren zich spoedig tot een blaasworm (Echinoccus hominis of veterinorum) verandert. In dezen blaasworm ontstaan dikwijls tot 20 kapsels, op wier buitenvlakte instulpingen ontstaan, welke later lintwormkopjes zullen worden. Hoe meer dergelijke broedkapselen ontstaan, hoe grooter de Echinoccus-blaasworm wordt, zijne grootte varieert dan ook van eene erwt tot een kippenei. Geen orgaan van het menschelijk lichaam is van zijn bezoek verschoond. In weeke en harde organen, ja in beenderen heeft men hem opgesloten gevonden. Zijne geliefde woonplaats is echter de lever, waarin hij zelfs tot de grootte van eene vuist kan opgroeien. Geen land ter wereld wordt meer gekweld door dezen worm dan IJsland en volgens Krubbe's Helminthologische onderzoekingen in Denemarken en IJsland sterven op IJsland 4-5 procent der bevolking tengevolge van de verwoestingen van dezen worm. Alle middelen zijn beproefd om de verspreiding van dezen gevaarlijken indringer tegen te gaan; tot nog toe heeft het niet gebaat. De verwijdering van den lintworm des honds is natuurlijk het hoofddoel, omdat het niet mogelijk is zich te vrijwaren voor de embryo's, die, eenmaal binnen het lichaam, zich in alle organen neerzetten en aan geene enkele woonplaats gebonden zijn. Ik heb naar mijn beste weten hierboven die ingewandswormen besproken, welke voor den mensch, d.i. voor het leven van den mensch, schadelijk kunnen geacht worden. Er is echter nog een andere worm, die het, zoo niet op het leven van den mensch, dan toch op iets anders heeft gemunt, op iets dat den mensch in onze tegenwoordige maatschappij, naar mijne meening, na het leven het dierbaarste is, op zijne beurs n.l. Deze parasiet is de oorzaak van de bekende draaiziekte der schapen, eene ziekte, die zeer veel overeenkomst heeft met den toestand, waarin dronken kermisgangers op het oogenblik langs mijn venster slieren. Hemel en aarde en al wat ze bevatten schijnen voor beiden te draaien. Het is niet moeielijk te beslissen welke parasiet het meest verschrikkelijk is, de alcohol-parasiet, die onze arbeidende klasse zoo geheel demoraliseert en de alles verwoestende kanker van hun huiselijk leven is, of wel Taenia coenurus (als blaasworm Coenurus cerebralis). De laatste parasiet dan is een ingewandsworm van den hond, wiens eieren en embryo's door de schapen al snuffelende worden opgenomen en door den neus in de hersenholte geraken. Hier voorzien zich de embryo's van een blaas, waarin evenals bij Taenia echinoccus meerdere koppen ontstaan. Tengevolge van het voortdurend aangroeien der blaas en de daarmede gepaard gaande vermeerdering van haren inhoud, wordt er eene verbazende drukking uitgeoefend op de hersenbestanddeelen. De gevolgen van die drukking doen zich weldra gevoelen. Van vlug en dartel, zooals | |
[pagina 120]
| |
de schapen een poos geleden waren, worden zij loom, traag en slaperig; krampen en stuiptrekkingen overvallen hen; trachten zij te loopen, dan is hun gang waggelend en onzeker. Spoedig afgemat, kunnen zij ter nauwernood meer blijven staan en vallen ten slotte met een smak dood ter aarde. Ik herinner mij niet meer welk kapitaal jaarlijks in Engeland door Coenurus cerebralis vernietigd wordt, wel weet ik dat het verbazend groot is. De éénige manier om de ziekte tegen te gaan is zorg te dragen voor de koppen der gestorvene schapen. Worden die voorwerpen eenvoudig als ontuig weggeworpen, dan komen weldra slagers- en herdershonden op dien vetten buit losgestormd en hunne magen worden de zetels van eene duizendvoudige nakomelingschap. De eenige rationeele weg om de oorzaak der ziekte weg te nemen is alweer de crematie toegepast op die schapenkoppen. En het zal niet lang meer duren, als men dat éénige redmiddel met onverbiddelijke strengheid doorzet, of Coenurus cerebralis zal tot de curiositeiten gaan behooren. Ik geloof dat hetzelfde zou kunnen gezegd worden van Typhus abdominalis, cholera, pokken, darmdyssenterie en last not least... van de ons dreigende pest, indien de crematie in de plaats van begrafenis werd gesteld. Hoogst waarschijnlijk, ja, ik zou bijna durven zeggen zeker is het, dat de ingewanden der lijders de plaatsen zijn waar het verderf woekert en vanwaar het op millioenen wijzen, voornamelijk door het drinkwater, tot ons komt. Maar neen, het menschelijk gevoel (?!) gedoogt niet dit éénige middel aan te grijpen. O, die consequentie! Een ieder heeft er den mond vol van, doch hoe weinigen denken logisch en hoe veel minder hebben den moed hunne gedachten door daden te verwezenlijken. Maar, Amice, het lust mij niet nu een zondenregister op te slaan en na te lezen. Wie zelf altijd, waar het pas gaf, consequent is geweest moge er zijne krachten aan beproeven; ik durf niet en zie er geen heil in. En nu, adieu. Indien gij oordeelt dat ik u eenige oogenblikken nuttig ben geweest, zal het mij zeer aangenaam zijn. Crede me A., Aug '74. t.t. max van edijck. |
|