tot zijne moeder, zijnen broeder, zijne kinderen, en de opmerking wordt daarbij door Nippold gemaakt, dat Strauss in die kleinere opstellen, waarin hij zijne familieherinneringen schetste, inderdaad tonen heeft doen hooren ‘van een onbewust Christendom, van een hart beter dan de scherpe critische geest waardoor zijn verwoestende arbeid werd bezield.’
Na den smartelijken indruk op de christelijke wereld gemaakt door het credo van zoo geheel negatief gehalte, waarmede de nu ontslapen geleerde zijn wetenschappelijke loopbaan besloot, is het ons welkom die tonen van ‘een onbewust Christendom’ ook te mogen opvangen uit zijne laatste gedichten, die in eene levensschets van de hand zijns vriends en geestverwants, Eduard Zeller, zijn opgenomen: wij bieden den lezers van De Tijdspiegel eene vertolking van enkele dier versjes aan, in het vertrouwen, dat hen ook de reine eenvoud, de kinderlijke zin en de teedere liefde, die er uit spreken, treffen zal.
Een woord ter toelichting ga vooraf.
Strauss is op den 8sten Februari van dit jaar te Ludwigsburg, zijn geboortestad, in Wurtemberg overleden aan een ingewandslijden, waarbij hem zijn éénige zoon, militair doctor, in het naburig Stuttgart, onder medehulp van een anderen arts verpleegde. De betrekking tusschen vader en zoon werd op dit leger der smarte nog inniger en vertrouwelijker dan vroeger. In deze ziekte, die den lijder met enkele weken van verademing en opluikende hoop maanden lang aan kamer en bed gekluisterd hield, werd Strauss verrast door de tijding, dat zijne dochter, met den Oberbergrath Heusler te Bonn gehuwd, bevallen was van tweelingkinderen.
Spreke nu het diep gevoel van den dichter zelf.
Aan mijne dochter, bij de geboorte van hare twee kinderen.
Naar 't huis vroeg 'k om,
't Huis, waar men uitkijkt