zooals hij misschien was, in zijne teedere bezorgdheid als vader, maar ook in zijne politieke menées, al worden die niet geheel blootgelegd, en al blijft hij, gelijk men hem noemde, de Sphinx aan de Seine. Zijn schacheren om Luxemburg, dat von Bennigsen eene schandelijke geschiedenis (?) noemt, en dat eene mislukte speculatie werd, waarbij Bismarck hem mat zette, maakt een pijnlijken indruk, en bevestigt de waarheid van het woord van den ouden dichter: ‘Groote lieden missen ook.’ De schrijver noemt D. II, bl. 70, de politiek een wezen, dat geen geheugen en geen gevoel heeft. Wij zouden in plaats van dat ‘geen geheugen’ liever lezen: geen geweten. - In het salon van de ex-keizerin Eugenie vinden we wat wij daar verwachtten, hoewel er, ter completeering, nog wel een paar andere gestalten konden bijkomen. Zij was en is misschien Spaansch vroom. Nu neemt de graaf Rivero, dat mengsel van humaniteit en godsdienstig vooroordeel, van edelmoedigheid en ongevoeligheid, zoo open en nobel hier, zoo vol intrigue ginds, de in zijne innigste gevoelens gekrenkte schipbreukeling in het leven, en daarom een ijveraar voor de Kerk, de rol op zich, die wij met den speler voor rekening van Samarow laten. Diens betrekking tot de in marchesa Pallanzoni, later in eene arme werkster gemetamorphoseerde Antonia Balzer, de getemde tijgerkat, wordt fraai, nu en dan slechts met wat sterke kleuren geschetst, gelijk hare verhouding tot en invloed op George ook als psychologisch welgelukt mag beschouwd worden. Het is zoo levendig voorgesteld, dat het wordt alsof ons een plaatsje in dat Fransche huishoudentje van madame Bernard was ingeruimd. Het voorval in de Morgue riekt wat heel romanachtig. - Julia en haar berouwvolle vader, maar met eene moeder, gelijk wij ter eere der menschheid zouden wenschen dat er niet werkelijk bestonden, is menschkundig gegeven, en de beschrijving der soirée bij madame Pamela niet zonder verdienste.
De latere ontmoeting der familie met Rivero is wel toevallig, maar anders treffend goed, al hadden we den coup de théâtre aan het slot daarvan minder noodig. - Het hof te Hielzing, de plannen van den gewezen koning, zijne dochter prinses Frederika, die zich belemmerd en belet voelt waar zij verlangt de vleugelen des geestes uit te slaan, haar vriendschap met de aartshertogin Mathilde, een en ander is zoo voorgesteld, dat men deelneming voedt met zulke gevallen grootheid, gelijk men den kandidaat, die zich o zoo wijselijk! in den loop der dingen schikt, leert verachten. Wanneer trouwens een geestelijke slecht wordt, loopt hij gevaar om, gelijk eene vrouw die de eerbaarheid schendt, zooveel verder te gaan dan anderen. Dezelfde noodlottige kracht of drift die hen aanzette om de hechtere en enger gestelde perken te verbreken, doet hen op het verkeerde pad ook zooveel verder voortsnellen. - De keizerin-moeder, aartshertogin Sophie, de aan Rome niet verkochte, maar verknochte, die zegt dat zij zich met de staatkunde van haar zoon niet wil bemoeien, maar er zeer de hand in had, is wel ter sneê ingevoerd. - Von Beust is niet geflatteerd, en het komt ons voor dat, al erkent Samarow, dat hij de man is die de boeien van het ergerlijk en wederrechtelijk concordaat verbrak, hetgeen Oostenrijk als met gebonden handen aan den pauselijken Stoel overleverde, hem geen vol recht is wedervaren.
In het derde deel zien we de mijnen nader aanleggen en, evenals de tegenmijnen, ze vullen. In het derde hoofdstuk zijn Napoleon en Bismarck daarmede aan den gang; de eerste wel wat geschokt in zijn zelfvertrouwen. Al schijnen de monarchen, die de Parijsche tentoonstelling bezoeken hem daarmede hunne hulde te brengen, en al staat Napoleon oogenschijnlijk op het toppunt zijner macht en grootheid, Mexiko heeft hem een knak gegeven, en in zijne Italiaansche combinatiën is hij teleurgesteld, zijne krachten beginnen hem te ontzinken. In zijn onderhoud met Bismarck zien wij den Franschen kolossus wankelen op zijn grondslag; hij is van de zaken en van zich zelf minder zeker, het gouden en zilveren beeld rust op voeten van leem en ijzer, die het niet langer kunnen dragen. Zijn