De Tijdspiegel. Jaargang 31
(1874)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Auteursrechtvrij
[pagina 342]
| |||||||||||||
Staatkunde en geschiedenis.Geschiedenis van den dag.Hoe is het toch met Italië, dat de zaken er niet beter gaan? Uiterlijk zijn alle voorwaarden aanwezig om dit land gelukkig te doen zijn en welvarend. De droom van zijn edelste kindren werd vervuld, het werd éen natie, onder een Vorstenhuis dat algemeen de sympathie bezit; Il Re galantuomo is over het geheele schiereiland populair; regeeringsvorm liberaal-constitutioneel; kiesstelsel voortreffelijk; de kiezers betalen een census, maar de zoogenaamde capaciteiten zijn niet uitgesloten, en om voor verrassingen te waken, heeft men de indirecte verkiezingen, de kiescolleges behouden, terwijl de kosteloosheid van het mandaat kan voorkomen, dat van het volkvertegenwoordigen een beroep wordt gemaakt. En toch, het gaat niet; de geschiedenis van de laatste weken heeft meer bijzonder het oog gevestigd op de wijze, waarop daar geregeerd wordt, en een gevoel van teleurstelling rees op, ook bij den besten Italianen-vriend, die meende dat de oplossing der nationale quaestie een hooge vlucht zou geven aan het schoone land. Welk een Kamer van Volksvertegenwoordigers! Talrijk kan zij wezen; zij telt in het geheel een vijfhonderd leden, maar op zijn hoogst vindt men er gewoonlijk slechts twee à drie honderd bijeen. En indien de aanwezigen hun plicht nog maar deden, maar daar heeft het niets van. Het krakeel tusschen links en rechts, tusschen zoogenaamd liberaal en conservatief heeft zich ook hier nog niet overleefd, is althans nog niet uitgestorven, maar ook dit daargelaten, gaat het zeer zonderling toe. Zou het regeeren mogelijk blijven, dan moest allereerst het evenwicht hersteld worden in de financiën; een Staat, die jaarlijks ettelijke millioenen meer uitgeeft dan de inkomsten bedragen, moet er onder, omdat er een tijd komt dat de middelen ontbreken om het raderwerk van bestuur aan den gang te houden; als de ambtenaren werkstaken omdat zij niet betaald worden, dan ontstaat er grenzelooze verwarring, die tot geheele ontbinding kan leiden. Het eerste werk van al de Ministeries in den laatsten tijd is dan ook geweest plannen voor te dragen, waardoor uitzicht werd geopend op het herstel van het geheel verbroken financieel evenwicht. Zoo ook het tegenwoordige Ministerie Minghetti. Aan leeningen - het al te gemakkelijk middel voor Staten om aan geld te komen - kon niet worden gedacht, omdat een | |||||||||||||
[pagina 343]
| |||||||||||||
Staat, die zooveel schuld heeft als Italië en die daarenboven in voortdurende financieele verwarring leeft, geen geld kan krijgen, tenzij op hoogst nadeelige voorwaarden. Er schoot derhalve niets anders over dan de bestaande belastingen te verhoogen en nieuwe in te voeren; in dien geest werd door Minghetti een reeks van belasting-voorstellen ingediend, die gezamenlijk een som van 50 millioen lire zouden opbrengen. Tegen sommigen van die belastingen bestond bezwaar, maar, zou de gewone weg van het gezond verstand aanwijzen, de volksvertegenwoordigers waren in de gelegenheid om in overleg met de Regeering een ander voorstel te geven in ruil voor het afgekeurde, en de Minister zou in dat geval wel geen bezwaar hebben gemaakt; het was hem te doen om de begrooting te doen sluiten, en wanneer men zoo verlegen zit als dat het geval is met een Italiaanschen Minister van Financien, maakt men niet veel omslag, wanneer het doel slechts bereikt kan worden. De oppositie van de volksvertegenwoordigers bij het onderzoek der ingediende belasting-voorstellen was echter alleen negatief, - 't gebeurt meer; men keurde af, maar zonder iets anders in de plaats te geven. Dat eenige van die belasting-voorstellen nog werden aangenomen, was meer te danken aan den politieken tact van den Minister Minghetti dan aan de overtuiging van de afgevaardigden, dat er in het financieel evenwicht voorzien moest worden, hetzij door deze, hetzij door andere middelen. Minghetti had het namelijk door langdurige persoonlijke onderhandelingen zoover weten te brengen, dat de gematigde fracties van links en rechts haar ondersteuning hem toezegden. Nu is het volstrekt geen zeldzaamheid in de parlementaire geschiedenis, dat een volksvertegenwoordiging een wetsontwerp eerst op een aantal punten wijzigt, en wanneer elk zijn wijsheid er aan ten koste heeft gelegd, het verwerpt, - en soms terecht omdat het door de aangebrachte wijzigingen verknoeid en onbruikbaar geworden is. Maar wat nog niet vertoond is in de parlementaire geschiedenis, dat gebeurde in de Italiaansche Kamer: een wetsontwerp werd eerst aangenomen en zonder aan te wijzen reden later weder verworpen. Die eer genoot het wetsontwerp betreffende de ongeldigheid van alle niet geregistreerde acten. Minghetti had dien maatregel voorgesteld, omdat de registratie-rechten zooveel ontdoken werden, dat de inkomsten daarvan weinig meer opleverden. Belasting-ontduiking bestaat overal, en zij is grooter naarmate het toezicht minder gestreng is; maar de Italianen maken het wat al te erg; belasting-ontduiking is daar een populaire zaak, en de volksvertegenwoordigers wisten wat zij deden, toen zij het wetsontwerp, waardoor de schatkist niet langer van haar inkomsten beroofd zou worden, tegenwerkten. De Minister Minghetti weet hoe de zaken staan en dreigt met de aftreding van het Kabinet, indien het ontwerp niet wordt aangenomen. Dat hielp; 190 stemmen verklaren zich voor, 179 tegen het ontwerp; - een zeer voltallige ver- | |||||||||||||
[pagina 344]
| |||||||||||||
gadering derhalve; - 't was de eerste lezing en de uitslag was te meer van gewicht omdat de commissie van onderzoek had voorgesteld het ontwerp zonder verdere beraadslaging te verwerpen. Den volgenden dag werden ondershands tusschen de Regeering en de voornaamste afgevaardigden der meerderheid onderhandelingen gevoerd over de wijzigingen, die in de verschillende artikelen met wederzijdsch goedvinden zouden kunnen worden gebracht; zelfs deed de Minister de belangrijke concessie om de terugwerkende kracht van het wetsontwerp te laten vallen, en de afzonderlijke artikelen werden daarop in de zitting der Kamer met een meerderheid van 12 tot 16 stemmen aangenomen. Toen het evenwel op de eindstemming aankwam, werd het wetsontwerp met 166 tegen 165, met de meerderheid van éen stem verworpen; 't was een geheime stemming en niemand kon dus de afgevaardigden narekenen en uitmaken wie zoo inconsequent was geweest om zoowel voor als tegen dezelfde wet te stemmen. Het was het laatste, het belangrijkste der financieele ontwerpen en het geheel belastingplan lag dus weder in duigen; men stond voor een begrooting met een belangrijk deficit; niets was voor het oogenblik aangegeven om in het tekort te voorzien; toch juichte de linkerzijde den uitslag der stemming, den val van het wetsontwerp toe met daverende geestdrift. Waarom? Er was een politieke overwinning behaald. Minghetti, schoon hij ook stemmen gewonnen had uit de linkerzijde, was toch altijd de Minister der rechterzijde; daartoe behoorde hij oorspronkelijk en uit die richting waren zijn ambtgenooten gekozen. De mogelijkheid bestaat dat zulk een verrassing het gevolg is van een samenloop van omstandigheden, waarover het oordeel hoogst moeilijk is; hier evenwel is dit geval niet; het was de derde maal dat de Italiaansche volksvertegenwoordiging het land op zulk een tooneelstuk onthaalde; ook de wet op de boschkultuur en die op het lager onderwijs hadden van deze zelfde Kamer een gelijk lot ondergaan; in beginsel waren die wetten aangenomen; de meeste artikelen waren gewijzigd en eindelijk werd het verbeterde ontwerp afgestemd. Bij het wetsontwerp betreffende de ongeldigheid van niet-geregistreerde acten was het verlies grooter, naarmate de financieele quaestie meer het alles overtreffende punt van gewicht was in de tegenwoordige omstandigheden. De afstemming van het ontwerp was een premie aan de belasting-ontduikers; immers, wie zal na zulk een votum onder de reeds op zich zelf zoo trage Italianen lust hebben registratie- en zegelrechten te betalen? Dat de begrooting niet sluit en regeeren derhalve onmogelijk werd gemaakt, wat gaat dat de Kamer aan; het Ministerie kan aftreden als het lust heeft; er zijn Ministers genoeg in het land! Dit laatste schijnt ook werkelijk het geval te zijn, want in de veertien jaren, die het Koninkrijk Italië beleefde, heeft het nu zijn elfde Ministerie; sommige Regeeringen bestonden slechts eenige maanden, o.a. die van Rattazzi van 3 Maart tot 8 December '62; die van Minghetti, | |||||||||||||
[pagina 345]
| |||||||||||||
dezelfde die nu sinds Juni van het vorige jaar weder aan het hoofd is van het bewind, van 24 Maart '63 tot 21 September '64; later weder Rattazzi van 10 April tot 27 October '67; het langst hield het vorige Kabinet Lansa-Lella-Visconti-Venosta zich staande, - van 14 December '69 tot 25 Juni '73, drie en een half jaar. De gewone constitutioneele regel moest na straks genoemde stemming, - omdat het Ministerie in de minderheid bleef in een zaak, waarvan het zelf een regeerings-quaestie had gemaakt, - al weer het ontslag van het Kabinet tengevolge hebben. En die regel is goed, omdat de andere aangewezen weg, ontbinding der Kamer meestal agitatie verwekt, die nergens toe leidt; herhaalde ontbinding ondermijnt het gezag van het constitutioneele stelsel door wantrouwen in de kiezers ten opzichte van de door hen gedane keuzen op den voorgrond te stellen; zonder ingrijpende veranderingen, wijziging van de grondwet of van de kieswet, is ontbinding zelden de aangewezen weg voor een staatsman van doorzicht. Hier echter waren bijzondere omstandigheden, die het Ministerie er toe leidden om slechts voor den vorm ontslag te vragen aan den Koning tengevolge van de parlementaire nederlaag. Vooreerst verschilde de meerderheid en de minderheid slechts éen stem, en had de meerderheid eenige dagen geleden zich in dezelfde zaak voor de Regeering verklaard. Doch dit was niet de hoofdzaak; deze lag dieper; ontbinding van de Kamer was reeds langen tijd een punt van overweging geweest, omdat het voor niemand twijfelachtig meer was, dat met een Kamer als de tegenwoordige niet te regeeren is. En dat de volksvertegenwoordigers zoo zijn, ligt minder aan de personen, dan aan de omstandigheden waaronder zij hebben geleefd en groot zijn geworden. Van het begin van het Italiaansche Koninkrijk af is de Romequaestie het middelpunt geweest van het politieke leven; rechter- en linkerzijde verschilden van elkander eigenlijk alleen ten opzichte van de vraag, of het bezit van Rome onvoorwaardelijk noodzakelijk was voor het bestaan van het Koninkrijk Italië, of liever - want geen Italiaansch volksvertegenwoordiger zou ooit, al was hij er ook inwendig van overtuigd, openlijk een ontkennend antwoord hebben durven geven op die vraag, - welke middelen er mochten worden gebezigd om in het bezit van Rome te geraken. Zou men op tijd werken, of zou men trachten de nationale quaestie hoe eerder hoe beter tot een oplossing te brengen? Nauw hing daarmee samen de verhouding tegenover Frankrijk, want Italië was te kwader ure afhankelijk geworden van den trouweloozen Franschen Keizer. Schier al de Minister-veranderingen werden door den Rome-wind veroorzaakt; dat teedere nationale punt trok alle krachten tot zich; men dacht bijna over niets anders; de meest dringende zaken werden uitgesteld, want wie kon iets ernstigs ondernemen, zoolang Italië niet in het bezit was van zijn ‘natuurlijke hoofdstad.’ Wie het waagde, kon zeker zijn, dat hem terstond de Rome-quaestie voor de voeten werd geworpen. Men sprak het wel niet | |||||||||||||
[pagina 346]
| |||||||||||||
uit in dien vorm, maar toch was het zoo; onzichtbaar werd alles door de Rome-quaestie beheerscht. En zie, daar werd geheel onverwacht en geheel zonder toedoen van de Italianen, de Rome-quaestie opgelost; de Fransche troepen moesten de ‘eeuwige stad’ verlaten, omdat zij tegen de Duitschers dienst moesten doen; Rome werd den Italianen als in den schoot geworpen. Weer draalde de Regeering - het ministerie Lansa-Sella-Visconti Venosta was aan het bewind - en gaf aan de morrende linkerzijde der volksvertegenwoordiging en het opgewonden volk ten antwoord, dat de echt politieke September-conventie weder in werking trad; maar zij was wel genoodzaakt het gebied van Rome binnen te rukken, wilde zij in het veroveren van de pauselijke stad niet voorkomen worden door de vrijscharen, die weinig eerbied voor het dusgenaamde heilige zouden getoond hebben. De vermeestering van Rome was voor de Italiaansche troepen na het vertrek der Franschen natuurlijk weinig meer dan een militaire parade. Het politieke gedeelte van de verovering van Rome, de regeling van de verhouding van het koninkrijk Italië tot de Curie volgde in de gedaante van de ‘waarborgwet,’ en daarmede was de nationale quaestie aan een eind. Wellicht ware het wenschelijk geweest terstond hierop de ontbinding der Kamer te laten volgen; zij was genoegzaam gemotiveerd, omdat de afgevaardigden meest met het oog op de Rome-quaestie waren verkozen; men deed het niet, om dezelfde redenen, die ook later gedurig de ontbinding hebben vertraagd. En welke waren de gevolgen van het oplossen van de Rome-quaestie voor de politieke partijen in de Kamer? De verschillende fractiën bleven in dezelfde verhouding tot elkander bestaan; men had een rechter-, men had een linkerzijde, men had middelfractiën, en men had hoofden en onderhoofden van die schakeeringen, die elkander het bewind betwisten, zoodat een maatregel, die door de rechterzijde werd ondersteund, noodwendig door de linkerzijde moest worden bestreden, maar - men miste het vroeger alvermogende middel, waardoor men aan de verschillende onderwerpen politieke kleur kon bijzetten: Rome was ingenomen. Het was of men nu over en weer het program verloren had en thans zonder wapenen, uit gewoonte voortging aanvallende bewegingen te maken, maar die gescherm in de lucht waren. Telkens kwam de zinledigheid van den parlementairen strijd meer aan den dag, vooral toen de linkerzijde door den dood van Rattazzi haren talentvollen aanvoerder verloren had; het waren nu in de Kamer om zoo te zeggen spiegelgevechten geworden, of neen, de groote schaduwzijde van gedemoraliseerde volksvertegenwoordigingen trad op den voorgrond; de ernstigste zaken des lands werden ondergeschikt gemaakt aan persoonlijke quaesties. Kon niemand in een of ander ontwerp den overwegenden invloed ontdekken van deze of gene politieke richting, men kon verzekerd zijn, dat dit in de Kamer wel het geval zou zijn en dat een maatregel, die hetzij van | |||||||||||||
[pagina 347]
| |||||||||||||
rechts, hetzij van links werd voorgesteld, alleen om die reden goedgekeurd of verworpen zou worden; redenen kunnen altijd wel gezocht worden, of althans woorden gegeven die in veelheid daarvoor schadeloos moeten stellen. De linkerzijde van de Italiaansche Kamer juichte den 24sten Mei, niet omdat zij het zoo aangenaam vond, dat er nu nog minder uitzicht was op het herstel van het evenwicht op de begrooting, maar omdat een ministerie van de rechterzijde en daarmee haar politieke tegenstanders de nederlaag hadden geleden. Aan het politiek steekspel worden de belangen des lands opgeofferd; sluit de begrooting niet, ontstaat er dientengevolge verwarring in het land, wat maakt dat uit; leve het constitutioneel tournooi! De Minister Minghetti had bij het aanvaarden van het bewind in het vorige jaar een laatste poging aangewend om deze Kamer te redden van den dood der politieke onmacht. Schoon hij zelf behoorde tot de rechterzijde en ook zijn ambtgenooten tot die richting gerekend werden, wilde hij trachten de gematigden van alle fracties voor zijn financieele ontwerpen te winnen, daar de politieke kleur bij de begrootingscijfers wel niet afdeed. Er werden onderhandelingen gevoerd met een aantal personen, die wel moeielijk waren, maar eindelijk toch tot het gewenschte doel schenen te leiden; de omstandigheden werkten hem in de hand; sedert de linkerzijde in Rattazzi haar aanvoerder verloren had, waren velen hier rekbaarder om een verbond met de meer gematigden aan te gaan, omdat zij meenden op deze wijze den invloed te verkrijgen, die hun eigen partij hun voor het oogenblik niet aanbood. Een tijdlang scheen het, of het Minghetti werkelijk gelukt was op den door hem gevolgden weg een meerderheid tot stand te brengen, groot genoeg om de meest noodzakelijke maatregelen tot stand te brengen. Het was evenwel niet meer dan schijn; met moeite werd de meerderheid bijeengehouden; al de financieele ontwerpen werden gered uit den politieken brand, zelfs het laatste bij de openbare stemming, maar toen de geheime stemming kwam, was de verleiding te groot; de oude oppositiezucht maakte zich meester van de hand en het laatste ontwerp bezweek. Wanneer men nagaat op welk een lossen grond de meerderheid door Minghetti was opgetimmerd, was de afloop zoo vreemd niet; Minghetti had meer personen gewonnen dan partijen; terwijl een aantal afgevaardigden hem hun ondersteuning toezegden, bleven de hoofden der oppositie, Depretis, Crispi, Fabrizi, Ferrara hun vroeger standpunt innemen. In den raad der goden was het besloten, dat deze volksvertegenwoordiging niet haar natuurlijken dood zou sterven; haar einde strekt haar niet tot eer; zij heeft zich zelf onmogelijk gemaakt; in beginsel is door de Regeering tot de ontbinding besloten. De afstemming van het wetsontwerp betreffende de niet geldigheid van ongeregistreerde acten, m.a.w. de verwerping van een der belangrijkste onderdeelen van het financieele plan van het Ministerie had nog een toepasselijk nastukje, waarvan de grond vooral ook moet | |||||||||||||
[pagina 348]
| |||||||||||||
worden gezocht in de weigering van het Kabinet om af te treden. Dit was natuurlijk een groote teleurstelling voor de oppositie. Op het program der werkzaamheden stonden nog eenige ontwerpen betreffende den aanleg van defensie- en andere openbare werken. 't Spreekt van zelf dat er na de verwerping van een belangrijk deel van het financieele plan minder dan ooit sprake kon zijn van de uitvoering dezer werken; ‘geen geld geen Zwitsers;’ de Kamer vooral had geen recht meer om op deze ontwerpen terug te komen; van een te kort in de kas kunnen geen huizen worden gebouwd. Reeds had de Minister Minghetti in den Senaat verzocht de wetsontwerpen betreffende het defensiewezen, vroeger reeds door de Kamer aangenomen, voorloopig te laten rusten, daar er na de laatste houding der Kamer bij gebrek aan geld van de uitvoering toch niets kon komen. Dit was een prikkel te meer voor de oppositie in de Kamer om den strijd nog eens aan te binden met een Regeering, die onaangenaam genoeg was om niet heen te gaan; zij stelde voor dat de beraadslaging zou worden geopend over de ontwerpen betreffende den aanleg van havenwerken op Sicilië en in Zuid-Italië. De Minister weigerde op grond van het bestaande tekort, veroorzaakt door de laatste houding der Kamer; een warme discussie volgde; een stok om de Regeering te slaan was gemakkelijk te vinden; de werken vielen bijna zonder uitzondering allen in Zuid-Italië - in het Noorden alleen eenige kleinere werken in Venetië - en men verweet de Regeering dat zij de zuidelijke provinciën stiefmoederlijk behandelde. Diezelfde zuiderafgevaardigden waren het, die gestemd hadden tegen de wet betreffende de ongeldigheid van niet geregistreerde acten, zij waren het die men steeds onder de oppositie vond, indien er sprake was van nieuwe belastingen of verhooging der bestaande, terwijl het een algemeen erkend feit is, dat in het zuiden juist de belastingen het slechtst worden opgebracht. Wat is er met zulke onlogische lieden aan te vangen? Een aantal leden van de rechterzijde waren afwezig, toen het op stemmen aankwam, en weer zegevierde de oppositie; de beraadslaging over genoemde werken werd doorgedreven. Was het doel van dit onzinnig drijven op nieuw een poging te doen de Regeering te nopen om af te treden, het spelen met de ministercrisis was te gevaarlijker, omdat er geen meerderheid kon worden aangewezen, ook niet uit de oppositie, waaruit een nieuw ministerie kon worden gevormd; immers geen enkele partij had een regeerings-program en kon in verstaanbare duidelijke bewoordingen zeggen wat zij wilde. Waarschijnlijk ware de laatste stemming der Kamer door de Regeering als motief gebruikt om tot de ontbinding over te gaan, indien dit om andere redenen niet moeilijk, ja schier onmogelijk werd gemaakt; de begrooting voor het loopende jaar was nog altijd niet vastgesteld; al ging men oogenblikkelijk over tot ontbinding der Kamer, dan kon toch eerst in het late najaar de nieuwe kamer worden bijeengeroepen; de begrooting was nu voor de beraadslaging gereed; de | |||||||||||||
[pagina 349]
| |||||||||||||
nieuwe Kamer zou weder moeten beginnen met het gewone omslachtige onderzoek in de afdeelingen en het jaar zou wellicht verstreken zijn, vóor de begrooting werkelijk was tot stand gekomen. Van daar dat de ontbinding werd verdaagd en de beraadslaging over de begrooting aan de orde gesteld. Dacht de linkerzijde in de eerste opwelling ook hier weder het Ministerie den voet dwars te zetten, dit plan vond niet genoegzamen bijval en het einde was dat de begrooting met den meesten spoed werd afgehandeld. De Kamer ging naar huis, in de vaste overtuiging dat zij niet zou terugkeeren, al werd door den voorzitter de gebruikelijke uitdrukking gebezigd: dat de afgevaardigden thuis wel vernemen zouden, wanneer de Kamer weder werd bijeengeroepen. Ook in den Senaat, waarover het Ministerie zich het minst te beklagen heeft, namen de werkzaamheden verder een gunstig verloop, zoodat de sluiting ook van deze Kamer eerstdaags kan worden tegemoet gezien, en daarmee is zonder twijfel een belangrijk tijdperk in de geschiedenis van Italië geeindigd. Want al draalt de Regeering nog, ook na het verdagen der Kamer om het ontbindingsbesluit uit te vaardigen, algemeen wordt die ontbinding beschouwd als een onvermijdelijke zaak. De nieuwe verkiezingen zullen overal drukte te weeg brengen. De Rome-quaestie speelt haar rol niet meer en men moet een ander onderwerp hebben van gespreken overweging; wrijving en vernieuwing van het politieke leven kunnen daarvan het gevolg zijn; immers, men zal iets anders aan de kiezers moeten vertellen, en wat? Heeft men het in de Kamer zonder program kunnen doen, de omstandigheden verplichten thans tot denken, wat men in de Kamer niet deed. Bestaat er mogelijkheid, waarschijnlijkheid dat er uit de gisting eenig beter leven ontstaat en een nieuwe Kamer gevonden wordt, die de bruikbaarheid van het constitutioneele stelsel op een minder zware proef stelt? Die vraag is spoediger gedaan dan beantwoord. Er is ook met waarschijnlijkheid moeilijk over te oordeelen; voorspellingen zijn gewaagd, want gaat men dieper onderzoeken, dan haalt men nu en dan de schouders op, en vraagt: Italië heeft nu eenmaal het constitutioneele stelsel, maar wat doet het er eigenlijk mee? In den regel zijn van de kiezers slechts éen tiende opgekomen; alleen bij de gemeente-verkiezingen in '72, toen de clericalen besloten met prijsgeving van hun vroeger met zooveel ophef verkondigd beginsel: ‘noch kiezen noch verkozen worden’, braken, was meer ijver te bespeuren en bleek op nieuw dat de Italiaan in burgerlijke zaken liefst geen kennis maakt met den geestelijke; het volk veranderde het beginsel der clericalen nu in: ‘kiezen, maar niet gekozen worden’. Toch achten wij het zoo zeker niet, dat de clericale partij, die tot heden zoo goed als niet in de Kamer vertegenwoordigd was, bij de algemeene verkiezingen even ongelukkig zal zijn. Waarom zou zij niet althans eenige zetels in het Parlement kunnen veroveren in een land, waar het Katholicisme evenzeer uit traditie als uit onkunde de alge- | |||||||||||||
[pagina 350]
| |||||||||||||
meene godsdienst blijft, een godsdienst waaraan men zelfs om zijn zinnelijke vormen gehecht is? Er moet reactie komen van het overspannen nationaal gevoel, een reactie niet alleen als gewoon zielkundig verschijnsel, maar ook omdat het blijkt dat men zich van de vruchten van de eenheid van Italië overdreven voorstellingen heeft gemaakt; de eenheid is erg duur, en dure zaken zijn nooit heel aangenaam; met een buitengemeene vaardigheid en gemakkelijkheid werden de hooge schulden van de verschillende Staten overgenomen bij de intrede in het Italiaansche Koninkrijk; hoe kon het anders? Dit gevoegd bij de verdere onkosten en schadeloosstellingen maakte dat de Italiaansche schuld is aangegroeid tot de verbazende som van 3000 millioen lire, terwijl het jaarlijksch deficit aanvankelijk eenige honderde millioenen lire bedroeg. Men trachtte zich uit den financieëlen nood eerst te redden door den verkoop van kerkelijke goederen, maar die maatregel werkte slecht; de goederen brachten niet op wat men had verwacht, en men bezwaarde buitendien de begrooting met nieuwe uitgaven voor den eeredienst. Eindelijk, in '67 begon men de harde noodzakelijkheid in te zien om de belastingen te verhoogen; zonder een vast stelsel te hebben werden nu verschillende nieuwe belastingen ingevoerd, die hoogst onpopulair waren, o.a. de gehate belasting op het gemaal; toen ook deze maatregel onvoldoende bleek, werden de bestaande belastingen aanmerkelijk verhoogd, maar steeds bleek dat het deficit als een vuurspuwende berg boven dit alles bleef uitsteken; en niet zonder reden; de beramingen der begrootingen waren overdreven en zelfs de zuinige Minister Sella, die beloofde in vijf jaren het deficit weg te zullen tooveren, tobde nog altijd met een tekort van 130 millioen lire, terwijl voor bijna 1 milliard aan bankbiljetten met gedwongen koers in omloop waren en het goud agio tot 17% was gestegen. Ook met de belastingontwerpen, door Minghetti onlangs in de Kamer ingediend en die met veel moeite allen op éen na zijn aangenomen, zal het tekort wel niet gedekt zijn, laat staan de vlottende schuld verminderd en het uitzicht geopend op de opheffing van den gedwongen koers der bankbiljetten. Wilde men op een eenigszins voldoende wijze voorzien in de allernoodzakelijkste behoeften van het defensie-wezen, van het onderwijs, dan zouden de uitgaven nog ettelijke millioenen stijgen en de financieële toekomst van Italië is dan ook zoo donker, dat men niet weet van waar het licht moet komen. Nu kan de eenheid van Italië dien berooiden toestand der schatkist wel niet helpen - van de afzonderlijke Staten was 't vooral Sardinië, dat vóor de eenheid uitmuntte door verwarring in het financie-wezenGa naar voetnoot(*) - | |||||||||||||
[pagina 351]
| |||||||||||||
en het is geheel onbillijk dat het volk de waarde van de Regeering afmeet naar het geld, dat zij kost, maar feitelijk is dit toch het geval, vooral bij een volk zoo weinig ontwikkeld als de Italianen. En de clericalen staan gereed met de bestaande ontevredenheid hun voordeel te doen; menig kiezer zal werkelijk gelooven, dat de hooge belastingen een gevolg zijn van de vervulling van den nationalen wensch en de schuld zijn van de bestaande Regeering, die bij het verkiezen van clericale volksvertegenwoordigers wel gedwongen zal worden een anderen weg in te slaan. 't Zou niet de eerste maal zijn, dat de vergulde verkiezingslijn menigen vogel verlokte. Juist de slechte opkomst der kiezers, in verband met de telkens blijkende angstvalligheid der Regeering om tot ontbinding der Kamer over te gaan, zou kunnen doen vragen, of de Italiaansche kiezers wel zoo uitsluitend anti-clericaal zijn door hun voorliefde voor de nationale zaak als dit algemeen wordt aangenomen. Of zou de vreesachtigheid van de Regeering enkel het gevolg zijn van beduchtheid voor de toeneming van de partij van het andere uiterste, van de radicalen en republikeinen? Het schijnt: neen. Indien deze partij, die steeds voor de onmiddellijke en gewapende oplossing was van de Rome-quaestie, zoo weinig parlementaire zetels wist te veroveren, toen die teedere zaak de gemoederen in beweging bracht, wat zal zij dan nu, terwijl het laatste punt van het nationaal program, dank zij den Fransch-Duitschen oorlog, is opgelost? 't Is waar, de uiterste linkerzijde heeft niet ongegronde reden van klachten, vooral over het beleid der Regeering tegenover de Curie; zij noemt niet ten onrechte die houding zoo zachtzinnig en voorkomend, dat zij beneden haar waardigheid moet worden gerekend; de werkelijke radicalen willen een meer aanvallende houding tegenover de Curie, zij willen de banbliksems van het Vaticaan beantwoorden met den vloekzang van de moderne maatschappij over de lichaam- en zielverminkende kerk, die zich onder hemelbeloften mest van het geld en goed der geloovigen, die streeft naar de opperheerschappij over de wereld om allen te bekeeren tot ‘kinderen der hel, dubbel erger dan zij’; allereerst wil de Italiaansche republikein verdrijving van de Jezuietenorde, als den geest die de Roomsche Kerk bestuurt. Maar er is weinig zichtbaar, dat grond zou geven voor de verwachting, dat de meerderheid der Italianen veel sympathie zou hebben voor zulk een krassen oorlog met de Curie. De meeste bewoners van het schoone schiereiland zijn wandelende tegenstrijdigheden; zij houden van den Roomschen godsdienst, waarschijnlijk minder uit geloofsbehoefte dan wel uit gehechtheid aan uiterlijk vertoon, dat de zinnen streelt, maar zij zien geen bezwaar om het hoofd van dien godsdienst te dwarsboomen in hetgeen waarop hij 't meest de zinnen heeft gezet. De gewone logica zou zijn, dat de nationale beweging, die zich berooving en onttroning van den Paus als wereldlijk vorst ten doel stelde, de Italianen had doen uitzien naar een anderen godsdienst, waarin hun streven, hun onttroning van den Paus | |||||||||||||
[pagina 352]
| |||||||||||||
als minder goddeloos werd aangezien, of ook wel de nationale beweging had de Italianen geheel onverschillig moeten maken ten opzichte van den Roomschen godsdienst. Geen van beiden is echter het geval geweest, en indien men zich in ernst de vraag voorlegt: van waar dit inderdaad zonderlinge verschijnsel, dan gelooven wij een antwoord te moeten geven, dat niet voor de Italianen pleit, maar tevens een aantal andere minder goede zaken bij hen verklaart. Die oorzaak ligt namelijk voor het grootste deel in het gebrek aan energie van de Italianen; om een anderen godsdienst te zoeken, zelfs om ontevreden te zijn met zijn godsdienst, moet men altijd een zekeren geestelijken arbeid verrichten, dien men denken noemt, en denken verstoort de dolce far niente, het paradijs van den Italiaan. Welke veranderingen er ook elders mogen plaats hebben op het gebied van den godsdienst, men behoeft niet bevreesd te zijn dat de meerderheid der Italianen er zich iets van zal aantrekken; zij zullen enkel door de kracht der gewoonte blijven wat zij zijn. Het is vermakelijk te zien, hoe de Duitschers zich over die schaduwzijde van het Italiaansche karakter ergeren; zij begrijpen niet, hoe noch regeering noch volk inzien, dat er geen rust en geen vrede voor hen is, zoolang zij de geestelijkheid niet geheel binnen het kerkelijk gebied hebben teruggedrongen en wetten vastgesteld, die elke machtsaanmatiging van de Curie te keer gaan; beiden, de Italiaan en de Duitscher, staan zoo naief mogelijk tegenover elkander ten opzichte van de kerkelijke quaestie; zij begrijpen elkander niet, omdat zij het verschil van karakter niet in aanmerking nemen; de een maakt ernst met den Roomschen godsdienst en met de aspiraties van het ultramontanisme; de ander beschouwt dien godsdienst alleen van de oppervlakte en kan de wereldheerschappij van den Paus b.v. niet onaardig vinden, omdat de Paus een Italiaan is en de glorie van het Pausdom voor een deel altijd op Italië afstraalt. Men kan zich in dit opzicht moeielijk. een zonderlinger mengeling denken dan den Italiaan. Sommigen beweren, dat eigenlijk de Paus nog altijd de persoon is in Italië, die gebiedt en wiens gezag geëerbiedigd wordt, - het bezit van zijn wereldlijk land er buiten gelaten. 't Is wellicht wat sterk uitgedrukt, maar zeker is het dat de geheele Regeering, de Ministers zoowel als de Koning, den Paus zooveel mogelijk naar de oogen zien De Italiaansche troepen zijn door de vrijscharen gedwongen geworden op Rome aan te rukken, en huiverend is Victor Emanuel des nachts voor 't eerst de heilige stad binnengetrokken. De kloosters zijn onteigend, 't is waar, maar had de financieele nood niet het water tot aan de lippen gedreven, was de ontwikkeling van het kloosterwezen niet van dien aard geweest, dat het geheel onbestaanbaar was geworden, men had de monniken met rust gelaten; en is de waarborgwet niet het sprekendst bewijs, dat men het den Paus zoo aangenaam mogelijk wil maken? De geheele gedragslijn van de Regeering stelt | |||||||||||||
[pagina 353]
| |||||||||||||
zich ten doel elken steen des aanstoots zooveel mogelijk weg te nemen. En de meerderheid der Kamer heeft de Regeering daarin trouw ter zijde gestaan. Het bleek nog onlangs bij de interpellatie van den afgevaardigde Miceli over het erkennen van een aantal bisschoppen en pastoors en daarmee het verleenen van jaarwedden, zonder dat zij om de erkenning hunner benoeming bij de Regeering aanzoek hadden gedaan, zooals de wet voorschrijft. Het antwoord van den Minister Vigliani had de eigenschap van geen antwoord te zijn. Hij sprak over de zaak heen, zeide dat de Kamer vreemd zou opzien, wanneer zij de lange lijst zag van bisschoppen en pastoors, die de erkenning van staatswege hadden aangevraagd; hij verzuimde echter een enkele plaats, een enkelen naam te noemen, en verschool zich verder achter den Staatsraad, die bij alles wat er van dien aard plaats had, was geraadpleegd en zonder wiens machtiging de Minister geen enkelen stap deed. Eindelijk was hij het geheel met den interpellant eens, dat er te veel bisdommen waren, maar daarin verandering te brengen lag buiten de bevoegdheid der Regeering. De interpellatie liep daarmee af; niemand verlangde het woord over de zaak en ook de vrager was tevreden, schoon men duidelijk uit het ontwijkend antwoord van den Minister kon opmaken, dat de Regeering nog steeds tegenover de Curie de meeste voorkomendheid in acht neemt en de bisschoppen en pastoors de erkenning van staatswege met het mandaat tot het ontvangen van het landstraktement thuis stuurt, wanneer zij maar bevroeden kan, dat die erkenning door den geestelijke niet zal worden geweigerd en teruggezonden. Wil men een ander staaltje hoe de Italiaansche kerkelijke politiek de tegenhanger is van de Pruisische? De Italiaansche wet erkent alleen het burgerlijk huwelijk, niet het kerkelijk, en op grond van het beginsel: de vrije Kerk in den vrijen Staat, zijn ook geen bepalingen gemaakt ten opzichte van het kerkelijk huwelijk. Het gevolg is geweest, dat er jaarlijks eenige honderde huwelijken alleen kerkelijk worden gesloten terwijl de burgerlijke voltrekking achterwege blijft, hetzij uit onkunde, hetzij uit onwil. De zaak eischte dringend voorziening; immers, de Staat kan niet anders dan de alleen kerkelijk gesloten huwelijken voor onwettig verklaren. In de laatste zitting der Kamer werd dan ook door den Minister van Justitie een wetsontwerp ingediend, waarbij onder bedreiging van straffen werd bepaald, dat het burgerlijk huwelijk het kerkelijk moest vooraf gaan. Eenige bisschoppen uit Noord-Italië ontvingen van de Curie bevel tegen dit wetsontwerp nadrukkelijk protest in te dienen; terstond werd in eenige kranten van de rechterzijde beweerd, dat het wetsontwerp eigenlijk de burgerlijke vrijheid belemmerde, want dat iedereen vrij was, hoe hij zich eerst wilde laten trouwen. Het gevolg is geweest dat het wetsontwerp niet in behandeling is gekomen; de Regeering droeg zorg het niet meer te noemen; de rechterzijde zweeg omdat zij ministerieel was, en de linkerzijde... | |||||||||||||
[pagina 354]
| |||||||||||||
ja, het was geen zeer geschikt wapen om het Ministerie aan te vallen, en geen haan die er meer naar kraaide; het wetsontwerp is gesmoord. Zoo maken de Regeering en de Volksvertegenwoordiging zich tot de dienaren der Curie. Dit gaat zelfs zoo ver dat de Regeering zich leent tot medewerking om elk streven naar vrijheid, op kerkelijk gebied van de gemeenten uitgaande, tegen te werken en te smoren. Merkwaardig is haar houding in dit opzicht tot de gemeenten in de provincie Mantua, waar eenigen tijd geleden de gemeenteleden zelven, op grond van een oud recht, hun geestelijken verkozen en de dus verkozenen aan den bisschop ter goedkeuring voordroegen. Aanvankelijk was de Regeering die beweging, die zich dreigde uit te breiden, gunstig gezind; toen de afgevaardigde voor Mantua, Anselmo Guerrieri-Gonzaga de zaak in de Kamer ter sprake bracht, gaf de Minister Vigliani zijn ingenomenheid met de beweging te kennen, die hij voor even godsdienstig als vaderlandslievend verklaarde. Het lag dan ook geheel op den weg van de Regeering de beweging te ondersteunen; de lagere geestelijkheid had voor een goed deel de nationale zaak zoo niet bevorderd dan toch aan de ophitsing van de hoogere geestelijkheid geen gehoor gegeven; ging nu zulk een beweging uit van de gemeenten zelf, dan bestond er kans dat de nationale gezindheid onder de lagere geestelijkheid bleef en deze een welkom steunpunt werd tegen de vijandige gezindheid van de hoogere geestelijkheid, die geheel de wenken der Curie opvolgt. Zonder zich met de kerkelijke quaestie zelf in te laten, kon de Regeering de zaak ondersteunen door op aanzoek om erkenning aan de verkozen pastoors de landsjaarwedden te doen uitbetalen. De Minister van Justitie gaf zelfs de uitdrukkelijke belofte, dat dit zou geschieden. Italiaansche naïeveteit heeft echter op dat oogenblik niet dieper doen nadenken, gemeend, dat de Curie de zaak niet zoo hoog zou opvatten. Natuurlijk was dit wel het geval; vrije verkiezing, gemeentelijke zelfstandigheid is der Curie de grootste der gruwelen, omdat daardoor het hierarchisch stelsel, de grondsteen van alles, wordt verbroken. De verbolgenheid was groot op het Vaticaan; de banbliksem werd gesmeed, indien de onverlaten niet terstond het booze werk vernietigden. Nu veranderde ook de houding der Regeering; niet alleen dat de Minister zijn belofte niet hield, hij deed nu wat hij kon om de beweging tegen te werken; de pastoors ontvingen geen enkelen duit van het hun toegezegde landstractement. De redacteur van de Gazetta di Mantova kreeg een verzoek van den prefect om zijn betrekking neer te leggen, omdat het blad, - zoo luidde het schrijven - ‘tegen het gevoelen der Regeering in de zaak van de verkiezing der pastoors had verdedigd, terwijl het Ministerie die zaak zoo spoedig mogelijk aan een einde wenschte te zien.’ De redacteur nam zijn ontslag en richtte een ander blad op; de eigenaar wilde de officieele advertenties niet missenGa naar voetnoot(*). Stemde de | |||||||||||||
[pagina 355]
| |||||||||||||
houding van de Regeering in deze zaak geheel overeen met het beginsel, door de rechterzijde steeds gehuldigd, de linkerzijde is door haar stilzwijgen medeplichtig geworden; zij ziet anders tegen een interpellatie niet op; maar zij wist dat zij hier geen vruchtbaar veld betrad om het Ministerie te bestoken. Italië heeft inderdaad zonderlinge Katholieken en zonderlinge afgevaardigden, en ook hier geldt met nadruk: zoo het volk, zoo zijn Regeering. En ziedaar juist de reden, waarom wij niet veel verandering verwachten ook in de samenstelling van de Kamer. Een andere reden daarvoor is het gebrek aan geschikt personeel, dat als volksvertegenwoordiger kan optreden, in Italië nog lastiger dan elders, omdat het mandaat kosteloos is. Gaan wij dus den toestand van Italië aan de hand der feiten na, dan kunnen wij de toekomst niet helder inzien. Sympathie voor de nationale beweging heeft menigeen grooter van die toekomst doen droomen dan de werkelijkheid ooit zal kunnen verwezenlijken. Italië behoort tot die landen, waar men het constitutioneel stelsel heeft ingevoerd, dat de politieke mode meebracht, maar waarvoor het land nog weinig geschikt blijkt. Van daar dat het raderwerk der regeering met steeds trager, slepender gang zich voortbeweegt en nu en dan dreigt stil te staan. De Italianen zijn aan het politiekspelen gegaan, zonder zich eerst te doordringen van de gewichtige taak, die met de vorming van het koninkrijk op hun schouders werd gelegd; bij zulke berooide financiën, bij zulk een onbegrijpelijk lagen trap van ontwikkelingGa naar voetnoot(*), tegenover een vijand als de Curie, midden in het land, was ijzeren kracht noodig om het land vooruit te brengen. Maar het schijnt dat de Italianen denken, dat de phrase: Italia fara da se de toovermacht bezit om het ook zonder hen te brengen waar het wezen moet, en daarin vergissen zij zich; groote dingen komen op de wereld niet zonder veel arbeid, zonder veel inspanning; wil men dien arbeid zich niet getroosten, het zij zoo, maar men stelle dan ook geen onredelijke eischen; met te paradeeren onder de ‘groote mogendheden’ kan men wel zijn beurs lichter maken, maar geen wezenlijke waarde verwerven. | |||||||||||||
[pagina 356]
| |||||||||||||
Wat meer bescheidenheid zou niet misstaan hebben; want dat de rotte troon van de Bourbons bij de nadering van Garibaldi - dien edele onder zijn volk, ja onder Europa, omdat hij een politiek doel najoeg zonder zelfzucht - ineenstortte, is nog geen heldenwerk; overal waar degelijke arbeid te verrichten viel, maakten de Italianen een treurige figuur. Terwijl de Duitschers hun eenheid hebben veroverd in bloed, is voor de Italianen die eenheid afgestreden door anderen, en die oorsprong zal wellicht ten allen tijde een zeker karakter blijven afdrukken op het land; zonder de Duitschers en de Franschen was de eenheid van Italië zeker nog in een ver verschiet; overal werden de Italianen geslagen, zelfs naast hun bondgenooten; '66 leverde het treurige Custozza te land en het vernederende Lissa ter zee. In '59 werd de slag bij Solferino gewonnen, maar nadat de rechtervleugel, de Piemonteezen waren geslagen. Ook later bij de inwendige geschiedenis van het land blijkt men den strijd niet aan te durven of hem te voeren met kleine middelen. De financieele quaestie is op dit oogenblik de levenszaak; maar gaat het op deze wijze voort, dan zal die quaestie wel nooit worden opgelost, ook niet door de kunstmiddelen van een Sella of Minghetti; zulk een toestand eischt een flinke hand en krachtige middelen, een vast, wel overlegd stelsel; maar in plaats daarvan voert men het eene belastingje na het andere in, zoodat het volk den indruk krijgt van bovenmatig veel belasting te betalen. De ontevredenheid neemt toe, te grooter naarmate het voor aller oogen zichtbaar is, dat er voor de noodzakelijkste takken van bestuur, voor onderwijs, voor openbare werken geen geld is en op dezen weg ook niet zal komen. Het beste wat de Italianen kunnen, is feestvieren, prachtige vuurwerken afsteken op den herinneringsdag hunner ‘vrijheid.’ Voor het oogenblik moge de macht van de Curie nog niet gevaarlijk zijn, omdat het nationale gevoel nog te warm is, - wij merkten reeds op, dat het verzwakt is en verzwakken moet; de Curie is de nacht noch dag slapende vijand, die het jeugdige en inwendig nog zoo zwakke rijk bedreigt; de nationaal gezinde geestelijkheid wordt gedresseerd, over eenige jaren zal zij zijn uitgestorven en in elke gemeente van Italie een vertegenwoordiger zijn van het Vaticaan, dat den dood heeft gezworen aan den ‘roofstaat.’ En indien de Regeering het volk weerloos laat in den strijd tegen de Curie, indien het elk streven naar vrijheid tegenwerkt, indien zij zelf wedijvert in onderdanigheid tegenover de Curie, en het onderwijs blijft verwaarloosd, zal Italië dan toch de overwinning behalen in den harden strijd? Die vraag verdient overweging. Voor het oogenblik kunnen wij van Italië moeilijk anders zeggen dan: een volk dat zijn roeping niet beseft. 14 Juni '74. Noorman. |
|