ginne een weinig. Vooral Conscience maakt op het hier gezegde geen uitzondering.
Hij behandelt in ‘De Keus des Harten’ eene episode uit de dagen, welke men nog als Belgiës heldentijd kan aanmerken, hoewel de worstelingen daar niet met zoo gunstig gevolg werden bekroond, als de latere, bangere van ons voorgeslacht tegen vreemde dwingelandij. Geestelijken en grooten zouden dat streven naar vrijheid tegengaan, en het volk en zich zelven overleveren aan vreemde macht en invloeden. Inwendige, onderlinge verdeeldheid werkte daartoe mede. Frankrijks koning, Lodewijk XI, stookte daaronder en vond in de heeren van Croy gewillige handlangers, al schenen zij de zijde van Filips de Goede van Bourgondië te houden, vooral in diens oneenigheden met zijn zoon, den lateren Karel de Stoute, die hier niet misteekend is. Dat de oude hertog de steden aan de Somme aan Frankrijk afstond, geschiedde op grond of onder den glimp, dat Bourgondië's hertog deze alleen bij pandrecht inhield. Wij hebben ons evenwel bij deze ingewikkelde twisten minder op te houden, wijl Conscience de geschiedenis van dien tijd meer slechts als een achtergrond heeft behandeld en de roman hoofdzaak blijft.
Daarin is het beloop spannend, de meeste tooneelen zijn levendig geschetst, de karakters komen sterk en open genoeg uit tot hardheid in de trekken toe, adres aan Otto en zijne hartstochtelijkheid en heerenovermoed en aan dat onvrouwelijke figuur van eene jonkvrouw Judith. Wij weten, dat in die dagen ook onder voorname standen en aan de hoven wat andere begrippen van kieschheid heerschten dan tegenwoordig, en dat er veel werd gesproken en gedaan wat men nu een horreur zou achten; doch zoo grell met haar hartstocht voor den dag te komen bij medeminnares en vader en broeder en minnaar, is zelfs voor zoo'n dame ruim kras. Al is Blumauer's ‘Vom Fuchs hat sie den losen Kniff, Die Griffe der Hyäne’ van haar ten volle waar; zij spreidt haar jaloezij al te open ten toon. Hugo van Staden is, bij al zijn krijgsmoed, nu en dan wat flauw. Edoch hij is verliefd; houden we hem dus iets ten goede. Dat hij er tegen opziet om eene Judith te huwen, begrijpen we; en dat zij zich als ware 't aan hem toewerpt kon hem bezwaarlijk innemen en gewilliger maken. Het is zeer onvrouwelijk en hartstochtelijk dom, zoodat het stuitend wordt. Zelfs als eene tegenstelling van Bertina was dit niet noodig. Deze is een lief vrouwelijk beeldje, waarin fijne trekken zijn op te merken. Haar vader is flink geschetst. De man die zijn ergernis stil draagt, zijn smart geen meester over zich laat worden, totdat hij als een eik die geveld wordt neerstort bij den laatsten houw, kan en mag schier razen. Dat is eene andere, doch slechts naar de omstandigheden gewijzigde uiting van dezelfde kracht.
Conscience heeft hier geen vertegenwoordiger in- of opgevoerd van de macht, die toenmaals zooveel schikte en beschikte, en die hier