Bij bazelen staat aangeteekend: ‘in onze woordenboeken onbekend,’ terwijl het gevonden wordt bij Van Dale.
Bij gangen (kol. 136) ware de toevoeging niet overbodig geweest, dat dit werkwoord volkomen gelijk staat met ons gaan, hetwelk er, blijkens ging, slechts een wisselvorm van is, evenals voor vangen in het middelnederlandsch vaen wordt gebruikt, en staan van standen gevormd wordt.
Bij grasduinen (kol. 157) laat De Jager zich wel wat sterk tegen het werkwoord uit, dat daarvan gevormd is. Het werkwoord grasduinen staat zoowel in de woordenlijst van De Vries en Te Winkel als bij Van Dale opgegeven, en is tegenwoordig veel gebruikelijker dan de oorspronkelijke uitdrukking ‘in grasduinen gaan,’ die niets anders is dan eene antiquiteit.
Bij de woorden behemstig en behemstelijk (kol. 198) kan gevoegd worden, dat in de spreektaal ook nu nog beheimst in gebruik is, vooral in de uitdrukking ‘ergens beheimst mede zijn,’ d.i. geheimzinnig.
Bij hubbelen en drubbelen kan ik een voorbeeld voegen uit een onuitgegeven fragment van den Malegijs, dat op de Bibl. der Maatsch. van Nederl. Lett. berust:
Bestu mi wel sciere ontgaen,
Ende ontslopen ende onthubbelt;
Eer ghi mi nochtan ontdrubbelt,
Bij goyen (Wal. 8237; kol. 185) mag vooral niet ontbreken Taalen Lttb. II. bl. 275 vgg. Over wihot (kol. 224 noot), niet wi hot, zie men Dr. Verwijs op Rose 8613.
Eindelijk een paar rectificatiën uit het Middelnederlandsche taalgebied. De eerste betreft het citaat uit Blommaert (kol. 61). Dauwen is daar geen praesens, maar een imperfectum, blijkens custen in vers 107. Evenals men van verspouwen of verspuwen het imperfectum verspau maakte, en van berouwen het praet. berau, zoo was dau, dauwen het regelmatig imperfectum van douwen of duwen.
Dat ten slotte ketsen (kol. 251) wel degelijk jagen is, als afgeleid van het Fransche chasser, en niet afkeeren, kunnen de plaatsen bewijzen, die ik op Hist. v. Troyen, vs. 1438, heb bijeengebracht.
En hiermede meen ik mijne taak te hebben volbracht en neem ik afscheid van den Nestor onzer taalgeleerden, met den wensch, dat het hem zal gegeven zijn, zijn Woordenboek voltooid te zien en nog veel te arbeiden ten nutte onzer taal, aan wier studie Dr. De Jager zich zijn geheele leven niet zulk een gelukkig gevolg gewijd heeft.
Leiden, April 1874.
j. verdam.